32 336 Dierproeven

Nr. 45 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 januari 2016

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft 2 december 2015 gevraagd om een reactie op het NRC-artikel «Een labmuis leert ons bijna niks over onszelf». Hierbij treft u, mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, mijn reactie aan.

Het artikel gaat in op het op zich niet nieuwe inzicht dat translatie van dier naar mens niet altijd met zekerheid te maken is. Pas bij klinisch onderzoek blijkt of de resultaten bij proefdieren ook echt te vertalen zijn naar de mens. Dit neemt niet weg dat op dit moment onderzoek met proefdiermodellen vaak de best mogelijke informatie oplevert in het preklinisch onderzoek. Helaas kunnen we op dit moment nog niet zonder dierproeven, daar er simpelweg onvoldoende alternatieven voor dierproeven ontwikkeld en toepasbaar zijn. Ik ben van mening dat we in moeten zetten op een vermindering van onze afhankelijkheid van dierproeven. In de voortgangsrapportage Plan van aanpak Dierproeven en alternatieven d.d. 1 november jl. (Kamerstuk 32 336, nr. 42) is u gemeld dat er wordt gewerkt aan de oprichting van een Fonds proefdiervrije innovaties. Een dergelijk fonds moet zich richten op de ontwikkeling en het gebruik van proefdiervrije innovaties waardoor de afhankelijkheid van de dierproeven af neemt. Daarmee slaan we de goede weg in.

Het tweede aspect waar het artikel op ingaat betreft het punt dat bij de uitvoering van de dierproeven essentiële kwaliteitscriteria onvoldoende in acht zouden worden genomen, waardoor de uitvoering van de dierproeven onzorgvuldig zou zijn. Gesteld wordt dat er veelal onvoldoende sprake is van randomisatie, blindering en voorafgaande statistische testen.

In Nederland dienen dierproeven uitgevoerd te worden met inachtneming van de bepalingen in de Wet op de dierproeven. Deze wet stelt regels met betrekking tot het verrichten van proeven op dieren ter bescherming van het dier.

In de wet is op grond van de Europese richtlijn geregeld aan welke voorwaarden een projectaanvraag moet voldoen en hoe daarop getoetst moet worden door de Centrale Commissie Dierproeven (CCD).

In de projectaanvraag moet het wetenschappelijke belang en het gebruik van proefdieren goed gemotiveerd zijn, waarbij van de onderzoeker verwacht wordt dat daarbij rekening gehouden wordt met de nieuwste inzichten. Ook wordt de statistische onderbouwing van het aantal proefdieren meegewogen in de projectbeoordeling. De Centrale Commissie Dierproeven (CCD) heeft inmiddels bij schrijven d.d. 15 december 2015 aan het Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad) gevraagd haar vóór 1 juli 2016 advies uit te brengen over diverse aspecten die verband houden met het gebruik van proefdieren, zoals gesignaleerd in het NRC-artikel. Tevens wordt het NCad gevraagd om in dit verband enkele concrete handvatten aan te reiken aan die partijen die een rol spelen in het gehele proces rond dierproeven (onderzoeker, Instantie voor Dierenwelzijn (IvD), Dierexperimentencommissies (DEC’s) en CCD) om waar nodig tot verdere verbetering te komen. Ik vertrouw erop dat het NCad alle relevante aspecten meeweegt in haar advies.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en ik zijn van mening dat de methodologische uitvoering van de dierproeven primair de verantwoordelijkheid is van de onderzoeksinstellingen zelf. In de wetenschap is steeds meer aandacht voor de discussie over de genoemde aspecten. De inzet hierbij is om de waarde van het onderzoek te doen toenemen en de verspilling tegen te gaan. De aandacht voor verbetering van de wetenschappelijke kwaliteit en de erkenning van het belang ervan neemt toe. Wij zijn van mening dat de discussie zoveel mogelijk van binnenuit gevoerd en gevoed moet worden. We roepen voorstanders van de noodzakelijke veranderingen dan ook op hierin een actieve rol te nemen.

We onderschrijven beiden de noodzaak van een optimale kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek. Ik subsidieer daarom in het kader van Meer Kennis met Minder Dieren (MKMD) activiteiten gericht op de versterking hiervan (waar onder publicatie van neutrale en negatieve data, bij voorkeur «open access»). Ik subsidieer ook uitvoeringen van goede synthesis of evidence en onderstreep het belang hiervan. Het is mij bekend dat het Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad) voornemens is een praktijkcode hieromtrent op te stellen ten behoeve van onderzoekers en Instanties voor Dierenwelzijn (IvD’s).

De ARRIVE (Animal Research: Reporting of In Vivo Experiments) richtlijnen, die de kwaliteit van het onderzoek versterken en het makkelijker reproduceerbaar maken voor anderen, zijn niet van toepassing binnen MKMD-onderzoekmodules, omdat hierin geen sprake is van dierproevenonderzoek. Deze richtlijnen (alleen van toepassing op dierproevenonderzoek) zijn wel aan de orde in het kader van MKMD gesubsidieerde publicaties van negatieve of neutrale data, daar het hierin wel om dierproevenonderzoek gaat.

Daar waar het gaat om de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek zal vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen met de KNAW en de universiteiten hierover het gesprek worden aangegaan in relatie tot de inhoud van het NRC-artikel.

Tot slot wil ik van de gelegenheid gebruik maken om u te informeren over een verhoging van de tarieven van de CCD. Naar nu blijkt is het tarief voor de projectbeoordeling voor 2015 te laag vastgesteld. Een eerder met het dierproevenveld gemaakte inschatting van KPMG ging uit van circa 1.500 aanvragen. In de praktijk blijkt echter dat er fors minder, maar vooral veel complexere projecten bij de CCD worden ingediend. Met de CCD ben ik overeengekomen dat de tarieven voor 2016 zullen worden vastgesteld op basis van een inschatting van aantallen en omvang voor 2017. Dan moet het stelsel volledig stabiel zijn. Tevens heb ik tegen deze achtergrond goedkeuring gegeven aan een meer gedifferentieerde tariefstelling, waarbij de tariefverhoging voor eenvoudige projecten beperkt is, maar waarbij de tarieven stijgen met de toename van de complexiteit van de aanvraag, in casu het aantal dierexperimenten dat in het project wordt uitgevoerd.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Naar boven