32 336 Dierproeven

Nr. 39 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 februari 2015

Tijdens het AO dierproeven en alternatieven op 3 december jl. heb ik aangegeven dit jaar weer aanzienlijke stappen te willen maken rondom dierproeven en alternatieven. Voor de zomer stuur ik uw Kamer een 2e voortgangsrapportage van het Plan van Aanpak over onder andere de afbouw van het aantal dierproeven en andere toezeggingen gedaan in het AO en het VAO dierproeven en alternatieven.

Zoals ik uw Kamer in de 1e voortgangsrapportage (Kamerstuk 32 336, nr. 34 dd. 19 november 2014) heb aangegeven zijn in overleg met het veld met veel energie allerlei trajecten gestart, bijvoorbeeld de denktank «Aanvullende financiering alternatieven voor dierproeven». Medio 2015 zal deze denktank de eerste resultaten opleveren. Daarnaast zal ik de Kamer specifiekere informatie geven over het onderzoek met apen in het Biomedical Primate Research Centre (BPRC).

Uw Kamer mij tijdens het AO gevraagd te reageren op het rapport van dierenrechtenorganisatie Stichting EDEV (Een Dier, Een Vriend): «Het bedrog van de dierproef». EDEV heeft dit rapport op 25 november jl. aangeboden aan de vaste Kamercommissie van Economische Zaken.

EDEV geeft in het rapport acht adviezen. Hierbij geef ik uw Kamer mijn beleidsreactie ten aanzien van deze adviezen.

Advies 1: «Dieren in voorraad gedood moeten ook worden meegeteld als proefdier».

Dieren die in voorraad zijn gedood worden per definitie niet in een dierproef gebruikt. Zij vallen dus niet onder de definitie proefdier zoals beschreven in de Wet op de dierproeven (Wod) of in de Europese richtlijn. Om deze reden kunnen de dieren in voorraad gedood niet worden meegeteld als proefdieren. De dieren worden wel verplicht geregistreerd en in het jaarverslag van de NVWA «Zo Doende» gemeld. Ik wil wel actief kijken naar en werken aan het realiseren van een efficiëntere fok van genetisch gemodificeerde dieren. Hiervoor heb ik reeds samen met de grootste wetenschappelijke onderzoeksinstituten concrete stappen gezet. Ik verwijs u hiervoor naar de voortgangsrapportage van het Plan van Aanpak Dierproeven en Alternatieven (Kamerstuk 32 336, nr. 34, d.d. 19 november 2014).

Advies 2: «Onderzoek met genetisch gemodificeerde dieren moet aan banden worden gelegd.»

Genetisch gemodificeerde dieren kunnen door nieuwe ontwikkelingen in de moleculaire biologie voor zeer specifieke vraagstellingen worden ingezet. Dit onderzoek zal in de toekomst steeds belangrijker worden. Ik kan deze wetenschappelijke vooruitgang niet zomaar aan banden leggen.

Advies 3: «Men houdt zich niet aan de regels m.b.t. registratie van dierproeven en proefdieren.»

De registratie van dierproeven en proefdieren heeft conform de voorschriften plaatsgevonden. In de registratievereisten is er echter ruimte voor verschillende uitleg, interpretatie en invulling. Dat heeft ertoe geleid dat de vastgelegde gegevens niet geheel identiek zijn. De registratie moet dus eenduidiger worden. In de eerstvolgende rapportage van Zo Doende over het verslagjaar 2014 zal de NVWA ingaan op de veranderde registratie.

Advies 4: «Schaf het RODA af en richt een club op, gefocust op afschaffing van dierproeven. En geef al het geld aan die club.»

Het Regulier Overleg Dierproeven en Alternatieven (RODA) is een overleg dat is ingesteld naar aanleiding van de motie Ormel (Kamerstuk 30 168, nr. 9, dd. 29 oktober 2008), waarin gevraagd is een overleg in te richten waarin in brede zin gesproken wordt over ontwikkelingen, relevant voor dierproeven en alternatieven. Het overleg is hiermee rekening houdend samengesteld en functioneert als zodanig. Het RODA heeft niet de opdracht om zich alleen te richten op de afschaffing van dierproeven en ontvangt ook geen budget voor deze activiteiten.

Advies 5: «Als er een in vitro test is, moet die verplicht gebruikt worden.»

Deze verplichting is al geregeld in richtlijn 2010/63/EU en ook in de Wod. Een dierproef is immers alleen toegestaan als er geen alternatief is. Als er wel een gevalideerd en geaccepteerd alternatief is, is de dierproef niet toegestaan.

Advies 6: «Pijnbestrijding bij proefdieren is niet goed geregeld.»

Ik heb onderzoek laten doen naar pijnbestrijding bij proefdieren. Ik heb uw Kamer daarover geïnformeerd in het Plan van Aanpak Dierproeven en Alternatieven (Kamerstuk 32 336, nr. 27). Daaruit bleek dat de pijnstilling rondom dierproeven in Nederland adequaat is, maar verbeterpunten mogelijk zijn. Daarom zal ik het Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad) vragen «best practices» uit te brengen ten aanzien van pijnbestrijding en pijnherkenning rondom dierproeven.

Advies 7: «Dierproeven hebben geen voorspellende waarde bij het testen van geneesmiddelen, dierproeven zijn niet wetenschappelijk.»

Uit onderzoek bleek de voorspellende waarde van sommige dierproeven gering te zijn bij veiligheidstesten van geneesmiddelen. Ik juich het toe dat er kritisch wordt gekeken naar de meerwaarde en de voorspellende waarde van dierproeven, echter dit onderzoek kan niet zonder meer geëxtrapoleerd worden naar dierproeven in het algemeen.

Daarom gaat er ook een vierjarig vervolgonderzoek plaatsvinden om het nut van proefdieronderzoek voor de werkzaamheid van geneesmiddelen te beoordelen. In de eerste helft van 2015 wordt vooruitlopend hierop een separaat onderzoek afgerond. Hierin wordt geëvalueerd wat de waarde is geweest van studies in apen van de veiligheid en werkzaamheid van kleine moleculen en vaccins. Daaruit volgen aanbevelingen over het gebruik van apen in het complete spectrum van geregistreerde geneesmiddelen. Ik wil bereiken dat dierproeven zonder aantoonbare voorspellende waarde vervangen worden door alternatieven of gecertificeerde, zinvolle proefdiermodellen.

Advies 8: «De Nederlandse Onderzoeksraad voor Veiligheid moet zich buigen over de gevaren voor de samenleving van het «geloven in dierproeven».

Bij de ontwikkeling van geneesmiddelen worden dierproeven gebruikt om vroeg in het proces het werkingsmechanisme en mogelijk schadelijke effecten te onderzoeken. Nadat een middel in een dierproef is getest wordt het middel in grote klinische studies op proefpersonen getest. Alleen als ook hier het geneesmiddel werkzaam en veilig blijkt voor de mens kan een registratie worden aangevraagd. Een geneesmiddel wordt dus nooit alleen op basis van de resultaten van een dierproef toegelaten voor het gebruik bij mensen. Ik zie daarom ook geen aanleiding om advies te vragen aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven