32 336 Dierproeven

Nr. 152 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 februari 2024

Op 23 januari jl. heeft uw Kamer de motie Teunissen c.s.1 aangenomen. In de motie wordt de regering verzocht om zo snel mogelijk een jaarlijks toenemend deel van het onderzoeksbudget voor het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) te oormerken als geld dat bestemd is voor proefdiervrije onderzoeks- en testmethoden. Bij het aannemen van de motie heeft het lid Teunissen (Partij voor de Dieren) verzocht om binnen twee weken een brief te ontvangen die ingaat op de uitvoering van de motie. Met deze brief voldoe ik aan dat verzoek. Allereerst ga ik in op het beleid rond dierproeven en het belang van een veilige vermindering van het aantal proeven met niet-humane primaten. Vervolgens benoem ik hoe ik op korte termijn en in 2025 invulling geef aan de motie van uw Kamer.

Net zoals uw Kamer heeft het demissionaire kabinet de wens en ambitie om het aantal dierproeven zo veel als mogelijk te verminderen. Een belangrijke pijler van het beleid rond dierproeven zijn de 3V’s: het vervangen van dierproeven waar dit al kan, het verminderen van het aantal dieren per onderzoeksproject en het borgen van het welzijn van proefdieren (verfijnen). Dit beleid is noodzakelijk zolang proefdiervrije modellen nog niet voor iedere onderzoeksvraag voldoende mogelijkheden bieden om deze goed te beantwoorden en dierproeven dus nodig zijn. Het demissionaire kabinet deelt tevens de wens van uw Kamer om de ontwikkeling van innovatieve proefdiervrije methoden verder te versnellen (TPI-beleid)2.

De vermindering van het aantal dierproeven en specifiek het aantal proeven met niet-humane primaten, dient veilig en zorgvuldig te gebeuren. Uw Kamer heeft op 29 maart 2016 de gewijzigde motie-Van Dekken en Rudmer Heerema3 met algemene stemmen aangenomen. Deze motie verzoekt de regering door een onafhankelijke commissie te laten onderzoeken hoe er zo snel mogelijk gekomen kan worden tot een afbouw van proeven op niet-humane primaten naar nul in het BPRC en andere onderzoekscentra, zonder dat dit gevolgen heeft voor het onderzoek dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen.

Uw Kamer heeft de noodzaak voor een zorgvuldige afbouw van het aantal proeven met apen op 5 juli 2018 nogmaals benadrukt met het aannemen van de gewijzigde motie Tielen4. In deze motie is wederom bekrachtigd dat afbouw niet mag leiden tot het in gevaar komen van de bestrijding van levensbedreigende ziekten en infectieziekten die de volksgezondheid in gevaar brengen.

Naar aanleiding van deze twee aangenomen moties heb ik afspraken gemaakt met het BPRC die lopen tot en met 2025. Het BPRC heeft een reductieopdracht gekregen van OCW om het aantal proeven met apen tussen 2020 en 2025 met 40% te verminderen (tot gemiddeld 120–150 per jaar) en de fokkolonie te verkleinen (van 1.500 apen in 2019 tot circa 1.000 apen in 2025). De zelfstandige fokkolonie is de afgelopen jaren verkleind van 1.500 tot 944 (eind 2022). Het BPRC heeft aangegeven in 2025 ook het aantal dierproeven naar het gewenste aantal te krijgen, vooral door een aantal extern gefinancierde opdrachten niet te accepteren, maar ook door ontwikkeling van technieken die gebruik maken van bijvoorbeeld in vitro methoden in plaats van dierproeven. Daarmee ligt het BPRC op koers voor de gestelde opdracht.

De lopende afspraken met het BPRC concentreren zich op het aantal dierproeven en de grootte van de kolonie. Ze hebben geen betrekking op de verdeling van het onderzoeksbudget tussen proefdiervrije onderzoeks- en testmethoden en onderzoek met proefdieren. Wel informeert het BPRC mij over deze verdeling. In 2020 besteedde het BPRC 14% (€ 1,6 miljoen), in 2021 12% (€ 1,3 miljoen) en in 2022 17% (€ 1,9 miljoen) van de OCW-subsidie aan proefdiervrije onderzoeks- en testmethoden. Het lagere bedrag in 2021 wordt veroorzaakt door een andere inbedding van alternatieven in de organisatie, vertraging in het werven van personeel en de impact van de coronapandemie. Inmiddels werken alle onderzoeksafdelingen van het BPRC aan proefdiervrije onderzoeks- en testmethoden, waardoor het ontwikkelen en implementeren van alternatieven instituut breed is ingebed.

Het oormerken van een vast en/of oplopend deel van de OCW-subsidie aan het BPRC voor proefdiervrije onderzoeks- en testmethoden, in combinatie met het teruglopend aantal extern gefinancierde opdrachten, kan in de praktijk betekenen dat er een kleiner bedrag overblijft voor onderzoek met proefdieren en het op peil houden van de zelfstandige fokkolonie. Het is op dit moment niet bekend wat de gevolgen hiervan zijn op de bestrijding van levensbedreigende ziekten en infectieziekten die de volksgezondheid in gevaar brengen. Daarom zou ik met het oormerken van budget voor proefdiervrije onderzoeks- en testmethoden mogelijk niet langer voldoen aan de gewijzigde motie Tielen. In deze fase vind ik het dan ook niet verantwoord om de lopende afspraken met het BPRC aan te passen. Wel heb ik, als eerste stap in de uitvoering van uw motie, het BPRC bereid gevonden om in 2024 en 2025 het percentage van de subsidie dat zij besteden aan proefdiervrije onderzoeks- en testmethoden minimaal gelijk te houden op 17%. Het BPRC zal zich tevens inzetten om dit percentage de komende jaren te laten oplopen, onder de huidige voorwaarden die gelden voor de lopende afspraken, namelijk dat het onderzoek dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen niet in gevaar komt en inclusief de pandemie-clausule. Het percentage over 2023 en over 2024 zal ik in het najaar van respectievelijk 2024 en 2025 aan uw Kamer rapporteren.

Vorig jaar is de regering in de Kamerbreed ingediende motie Wassenberg c.s.5 verzocht om de opdracht te geven tot een onderzoek naar de mogelijkheid om het aantal proeven op niet-humane primaten verder te verlagen, zonder dat dit gevolgen heeft voor het onderzoek dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen. Een onafhankelijke commissie is gestart met het onderzoek en eind 2024 verwacht ik de resultaten aan uw Kamer te kunnen toesturen. Dat is het moment om, als de uitkomst van het onderzoek van de commissie daar aanleiding toe geeft, nieuwe afspraken te maken met het BPRC. Als tweede stap in de uitvoering van de motie, zal ik in ieder geval afspraken toevoegen over het percentage van de subsidie dat het BPRC dient te besteden aan proefdiervrije onderzoeks- en testmethoden en, indien dit op basis van het onderzoek van de commissie veilig kan, het laten toenemen van dit percentage.

Bij het maken van nieuwe afspraken dient tevens rekening te worden gehouden met de financiële stabiliteit van het BPRC. Hierbij is het eerdere onderzoek van de Auditdienst Rijk «Kosten transitieplan 2020»6 van belang of, indien niet meer actueel, een nieuw uit te voeren kostenonderzoek. Ik zal uw Kamer uiteraard over de afspraken informeren.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf


X Noot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 36 410 VIII, nr. 96

X Noot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 32 336, nr. 151

X Noot
3

Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 32 336, nr. 57

X Noot
4

Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 32 336, nr. 83

X Noot
5

Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 200 VIII, nr. 113

Naar boven