32 319 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Nr. 10 DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 28 maart 2011

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I, onderdeel I, komt subonderdeel 1 te luiden:

1. In het eerste lid wordt na de eerste volzin een zin ingevoegd, luidende: In het geval dat enige gestelde voorwaarde niet is nageleefd, ziet het openbaar ministerie slechts af van een vordering als bedoeld in artikel 14g, eerste lid, indien naar het oordeel van het openbaar ministerie met een vordering als bedoeld in artikel 14f of met een waarschuwing kan worden volstaan.

B

Artikel I, onderdeel Nb, komt te luiden:

Nb

Artikel 15i, tweede lid, komt te luiden:

2. Indien het openbaar ministerie van oordeel is dat de veroordeelde een voorwaarde niet heeft nageleefd, dient het onverwijld een schriftelijke vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in bij de rechtbank. De vordering bevat de grond waarop zij berust. Het openbaar ministerie ziet slechts af van de vordering, indien naar het oordeel van het openbaar ministerie met het wijzigen van de voorwaarden of met een waarschuwing kan worden volstaan.

C

In artikel I, onderdeel Xb, wordt «artikelen 14h, eerste lid, eerste en vierde volzin» vervangen door: artikelen 14h, eerste lid, eerste en derde volzin.

D

In artikel I, onderdeel CCa, wordt «artikelen 14h, eerste lid, eerste en vierde volzin» vervangen door: artikelen 14h, eerste lid, eerste en derde volzin.

Toelichting

Met de wijziging van artikel 14h van het Wetboek van Strafrecht in dit wetsvoorstel, beoogt het kabinet tot uitdrukking te brengen dat in geval van het niet-naleven van de voorwaarden zoveel mogelijk wordt verzekerd dat daarop de vrijheidsbeneming van de dader volgt. Het bereiken van gedragsverandering door middel van bijzondere voorwaarden in een strafrechtelijke kader vergt echter ook maatwerk. Met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt de verdachte een mogelijkheid geboden om aan insluiting in een gevangenis te ontkomen. Het gaat dus steeds om strafbare feiten waarvoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden zou zijn, maar de rechter de betrokkene een kans geeft om te laten zien dat hij niet in de gevangenis thuishoort. Daar staat dan wel tegenover dat de vrijheid van de veroordeelde aan beperkingen kan worden onderworpen en dat gewerkt wordt aan gedragsverandering met als doel het voorkomen van recidive.

Voor de geloofwaardigheid en effectiviteit van het werken met bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht is het van essentieel belang dat als de voorwaarden niet worden nageleefd ook zo veel mogelijk wordt overgegaan tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf. Dat uitgangspunt komt in de bestaande regeling van de voorwaardelijke veroordeling onvoldoende tot uitdrukking. Tegelijkertijd moet de wet het openbaar ministerie in staat stellen om op grond van de omstandigheden van het individuele geval tegen een overtreding van de voorwaarden op te kunnen treden met een passende, maar minder vergaande reactie, zoals bijvoorbeeld een vordering tot wijziging van de voorwaarden of een formele waarschuwing. De reclassering en het openbaar ministerie hebben er terecht op gewezen dat er, ondanks een overtreding van een voorwaarde, sprake kan zijn van een positief verlopend toezicht. Het indienen van een vordering tenuitvoerlegging doorkruist dan de positieve of hoopvolle resultaten en de opgebouwde relatie, die soms met veel moeite en geduld zijn bereikt. Met de wijziging van de artikelen 14h Sr (betreffende de voorwaardelijke veroordeling) en 15i Sr (betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling) is daarom beoogd een balans te vinden tussen het uitgangspunt dat de (verdere) tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf volgt als een voorwaarde niet wordt nageleefd aan de ene kant en de noodzaak van een op het individuele geval toegesneden reactie anderzijds.

Het gewijzigde artikel 14h Sr bepaalt daartoe dat het openbaar ministerie slechts afziet van een vordering tot tenuitvoerlegging indien kan worden volstaan met een vordering tot wijziging van de bijzondere voorwaarden of verlenging van de proeftijd dan wel met een formele waarschuwing.

In een gelijksoortige wijziging is voorzien voor artikel 15i Sr. Voor het wijzigen van de voorwaarden behoeft in de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling geen vordering bij de rechter te worden ingediend, omdat het openbaar ministerie daar zelf over kan beslissen. Het verlengen van de proeftijd is in de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet mogelijk.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven

Naar boven