32 317 JBZ-Raad

Nr. 841 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 9 juni 2023

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Justitie en Veiligheid, voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de brief van 31 mei 2023 over geannoteerde agenda JBZ-Raad op 8 en 9 juni 2023 (Kamerstuk 32 317, nr. 830); Verslag van de JBZ-Raad van 9 en 10 maart (Kamerstuk 32 317, nr. 826); Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda JBZ-Raad 9 en 10 maart 2023 (Kamerstuk 32 317, nr. 827); Antwoord op de EU-Consultatie: Regulering van het op de markt brengen en het gebruik van chemische stoffen met een hoog risico (Kamerstuk 22 112, nr. 3616); Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda JBZ-Raad 9 en 10 maart 2023 (Kamerstuk 32 317, nr. 825); Fiche: Richtlijn wederzijdse erkenning rijontzeggingen (Kamerstuk 22 112, nr. 3650); Fiche: Herziening richtlijn over grensoverschrijdende uitwisseling verkeersovertredingen (Kamerstuk 22 112, nr. 3649); Fiche: Richtlijn digitale instrumenten en processen in het vennootschapsrecht (Kamerstuk 22 112, nr. 3677); Fiche: Verordening overdracht van strafvervolging (Kamerstuk 22 112, nr. 3684).

De vragen en opmerkingen zijn op 5 juni 2023 aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voorgelegd. Bij brief van 7 juni 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Kat

De adjunct-griffier van de commissie, Van Tilburg

Inhoudsopgave

 

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

9

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

13

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-raad) van 8 en 9 juni 2023 (Kamerstuk 32 317, nr. 830) en de geagendeerde BNC-fiches. Deze leden stellen nog een aantal vragen aan het kabinet.

Richtlijn strategische rechtszaken tegen publieke participatie (anti-slapp richtlijn)

De leden van de VVD-fractie lezen dat er naar verwachting tijdens de JBZ-raad een Raadspositie wordt aangenomen voor het voorstel voor een Richtlijn voor strategische rechtszaken tegen publieke participatie (slapp). Nu het kabinet in navolging van de Europese Commissie heeft erkend dat slapps als zodanig niet in Nederland voorkomen, is het zaak dat de gevolgen van een eventuele richtlijn niet in de Nederlandse rechtspraktijk tot problemen leidt. In het BNC-fiche uit 2022 werd een aantal kanttekeningen geplaatst bij het voorstel van de Europese Commissie. Het kabinet zag inhoudelijke bezwaren tegen de geschiktheid van de gekozen maatregelen in het aanvankelijke voorstel waaronder de gekozen afbakening, de definitie van grensoverschrijdendheid en de gekozen procesrechtelijke maatregelen. Ook het tuchtrecht en eventuele harmonisatie van het schadebegrip werden in het fiche genoemd. Ook zou het voor rechters straks niet duidelijk zijn hoe zij moeten beoordelen of er sprake is van een slapp. Kan het kabinet op elk van deze elementen uit het BNC-fiche waar Nederland kritisch op was uiteenzetten hoe in het bereikte compromisvoorstel deze bezwaren zijn ondervangen?

Antwoord

Het compromisvoorstel komt tegemoet aan de zorgen die Nederland had over bepaalde elementen in het Commissievoorstel voor de SLAPP-richtlijn. Zo biedt het huidige compromisvoorstel meer ruimte voor de rechter om per geval te beoordelen of er sprake is van een SLAPP en sluit het voorstel beter aan bij het bestaande Nederlandse procesrecht. Ook als pas in een later stadium in de procedure blijkt dat sprake is van een SLAPP, kan de rechter gebruik maken van de mogelijkheden om een einde aan de procedure te maken of een sanctie toe te passen.

De gekozen procesrechtelijke maatregelen zijn voorts aangepast ten opzichte van het Commissievoorstel om deze meer aan te laten sluiten op het nationale procesrecht. De rechter hoeft voorafgaand aan een inhoudelijke beslissing niet meer per se als afzonderlijke beslissing vast te stellen óf sprake is van een SLAPP (met daartegen de mogelijkheid van hoger beroep en cassatie). Hierdoor zijn doelwitten van SLAPPs beter beschermd tegen onnodige kosten van een procedure. De rechter kan constateren dat sprake is van misbruik van procesrecht omdat de vordering kennelijk ongegrond is en de zaak inhoudelijk afdoen op die grond. Dit voorkomt dat het enkel stellen dat sprake is van een SLAPP om een bepaalde zaak te vertragen, de procedure noodgedwongen inhoudelijk stillegt.

Verder zijn de sancties aangepast in het compromisvoorstel. Het gaat nu om sancties of andere passende maatregelen. Dit betekent dat de Nederlandse rechter meer ruimte heeft om effectieve maatregelen te treffen om SLAPPs tegen te gaan.

Daarnaast sloot de definitie van grensoverschrijdendheid in het initiële voorstel niet aan bij wat gebruikelijk is voor dergelijke EU-regelgeving. Dit is uit het voorstel verwijderd.

Tot slot is de bepaling over de schadevergoeding geschrapt om dit over de laten aan het nationale recht van de lidstaten.

Al deze aanpassingen hebben geleid tot een aanvaardbaar voorstel dat SLAPP-doelwitten beter beschermt zonder dat dit ten koste gaat van de toegang tot het recht.

Richtlijn ter wijziging van Richtlijn 2011/36/EU ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de verwachting van het kabinet dat er een raadspositie wordt ingenomen over de Richtlijn ter wijziging van Richtlijn 2011/36/EU ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel. Eerder hebben deze leden gewezen op het risico van herhaald slachtofferschap bij slachtoffers van mensenhandel. Is met het voorstel dat nu voorligt in de JBZ-raad voldoende gewaarborgd dat EU-lidstaten worden aangespoord effectieve maatregelen te treffen om herhaald slachtofferschap bij slachtoffers van mensenhandel te voorkomen? Kunnen best practices, signalen en persoonsgegevens straks makkelijker worden uitgewisseld om daders beter te kunnen vervolgen en slachtoffers te beschermen?

Antwoord

Zoals bij de beantwoording van de vragen voorafgaand aan de JBZ-Raad van 9 en 10 maart jl. is opgemerkt1, is het kabinet met de leden van de VVD-fractie van mening dat de preventie van slachtofferschap en de vroegtijdige signalering van slachtoffers van groot belang zijn om mensenhandel op een effectieve manier te voorkomen en te bestrijden. Zoals eerder benoemd maken deze onderwerpen onderdeel uit van de bestaande Richtlijn ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel en vormen deze een belangrijke prioriteit in de EU-strategie voor de bestrijding van mensenhandel 2021–2025 waarover het kabinet uw Kamer met een BNC-fiche heeft geïnformeerd.2

In het herzieningsvoorstel is de aandacht voor het voorkomen van slachtofferschap onder meer terug te zien in het voorstel om in de genoemde richtlijn een bepaling op te nemen die lidstaten verplicht tot strafbaarstelling van het gebruikmaken van diensten die het voorwerp zijn van uitbuiting, in de wetenschap dat de betrokkene het slachtoffer is van mensenhandel (artikel 18a van het voorstel). Het kabinet is verheugd met de voorlopige uitkomst van de onderhandelingen rondom die bepaling. Lidstaten zijn tot strafbaarstelling verplicht en de strafbaar te stellen gedraging heeft betrekking op het gebruikmaken van diensten van slachtoffers van mensenhandel in het algemeen. Dit biedt de basis voor een (EU-)brede strafrechtelijke aanpak om de grote vraag terug te dringen waardoor alle vormen van uitbuiting in de hand worden gewerkt. De huidige richtlijn geeft lidstaten enkel in overweging deze strafbaarstelling in te voeren. Strafbaarstelling van het gebruikmaken van diensten in de wetenschap dat betrokkene slachtoffer is van mensenhandel past bij de huidige strafbaarstelling van mensenhandel en het in consultatie gebrachte wetsvoorstel dat strekt tot modernisering daarvan.

Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen voorafgaand aan de JBZ-Raad van 9 en 10 maart jl. is de aandacht voor herhaald slachtofferschap van groot belang en daarom onderdeel van het kabinetsbeleid3. Op dit moment wordt de herijking van het programma Samen tegen mensenhandel vormgegeven en hierbij vormt het perspectief van het slachtoffer een belangrijke leidraad. Na de zomer ontvangt uw Kamer het nieuwe Actieplan.

Op dit moment vindt al samenwerking op operationeel niveau plaats ter bestrijding van mensenhandel door daders aan te pakken en slachtofferschap te voorkomen. Hierbij kunnen voldoende gegevens en best practices worden uitgewisseld. Dit vindt plaats binnen het European Multidisciplinary Platform Against Crime Threats – Trafficking of human beings (EMPACT-THB). Nederland is sinds 2019 trekker van EMPACT THB. Binnen dit project is aandacht voor diverse vormen van uitbuiting waarbij in EU-verband multidisciplinair wordt samengewerkt. Onder leiding van Nederland wordt ingezet om de aanpak van mensenhandel verder te verbreden en te verdiepen. Naast informatie-uitwisseling, analyse en opsporing wordt ingezet op samenwerking met gemeenten en NGO’s. De deelname aan het EMPACT-project is multidisciplinair, waarbij politie, de Nederlandse Arbeidsinspectie, KMar en het Openbaar Ministerie nauw samenwerken. In totaal nemen 29 landen en vier EU-agentschappen deel aan het project. Er is meer aandacht voor het criminele gebruik van internet en social media en nieuwe technologieën. Ook wordt vanuit EMPACT THB met niet-EU landen samengewerkt.

Deze leden vragen tot slot of de herziene tekst van de richtlijn nog aanleiding geeft om het wetsvoorstel modernisering artikel 273f Wetboek van Strafrecht zoals dat in consultatie is gegeven te herzien voordat het bij de Kamer wordt ingediend en in hoeverre naar het oordeel van het kabinet de richtlijn nog noopt tot implementatiewetgeving.

Antwoord

Op dit moment worden de ontvangen consultatieadviezen verwerkt waarna dit wetsvoorstel – na instemming van de ministerraad – naar verwachting komend najaar voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State zal worden voorgelegd. De voortgang van dit nationale wetgevingstraject wordt op zichzelf niet beïnvloed door het lopende wetgevingsproces ten aanzien van de herziening van de mensenhandelrichtlijn. Mocht dit laatste traject – na vaststelling van de herziene mensenhandelrichtlijn – tot nadere wetsaanpassingen nopen dan kan daaraan via een afzonderlijk implementatiewetsvoorstel uitvoering worden gegeven.

Richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld

De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland in een eerder stadium zorgen heeft geuit over de uitvoerbaarheid van een aantal gedetailleerde voorschriften die in het oorspronkelijke commissievoorstel ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld waren opgenomen. In de loop van de onderhandelingen is hieraan tegemoetgekomen. Kan het kabinet nader toelichten hoe hieraan tegemoet is gekomen? Datzelfde vragen deze leden voor het aandachtspunt dat Nederland heeft ingebracht bij de onderhandelingen dat (crisis)ondersteuning voor slachtoffers van seksueel geweld aan dient te sluiten op het Nederlandse zorgstelsel en de financiering. Welke oplossing is hier bereikt en welke financiële gevolgen heeft de richtlijn voor de rijksbegroting?

Antwoord

In het BNC-fiche4 heeft het kabinet zorgen geuit over de aanscherping van de richtlijn slachtofferrechten en de bepalingen die niet binnen het Nederlands zorgstelsel passen. Tijdens de onderhandelingen is ook aandacht gevraagd voor de uitvoerbaarheid van de maatregel over de individuele beoordeling van de beschermingsbehoeften van slachtoffers.

Nederland heeft zich ingezet voor het geven van ruimte voor lidstaat-specifieke arrangementen zoals het Nederlands zorgstelsel. Hier is aan tegemoet gekomen door in de maatregel over (crisis)ondersteuning voor slachtoffers van seksueel geweld op te nemen dat de bedoelde hulpdiensten in de maatregel geen afbreuk doen aan de gespecialiseerde hulp die wordt verleend in het kader van het nationale gezondheidszorgsysteem. Hiermee wordt in de huidige concept-richtlijn ruimte gelaten voor Nederland om bij de implementatie van de richtlijn aan te sluiten op het Nederlands zorgstelsel en de financiering hiervan. Hierbij heeft Nederland nadrukkelijk de inhoudelijke kant (namelijk multidisciplinaire hulp) ondersteund; deze is in de tekst behouden is gebleven.

De richtlijn inzake minimumnormen voor slachtoffers (2012) verplicht tot de uitvoering van een individuele beoordeling van slachtoffers. Op die manier wordt nagegaan of zij in aanmerking dienen te komen voor specifieke beschermingsmaatregelen. Het huidige richtlijnvoorstel breidt deze verplichting uit ten aanzien van slachtoffers van geweld tegen vrouwen en van huiselijk geweld. In het voorstel van de Europese Commissie diende de individuele beoordeling bij het eerste contact met een politieagent uitgevoerd te worden. Nederland heeft kanttekeningen geplaatst bij de uitvoerbaarheid hiervan op het moment van het eerste contact. Tijdens de onderhandelingen is aan de zorgen tegemoet gekomen door de verplichting aan te passen; de tekst luidt nu dat de uitvoering van de beoordeling in een zo vroeg mogelijk stadium na het eerste contact moet geschieden. Dit geeft de Nederlandse politie de ruimte om de juiste expertise bij de beoordeling in te zetten. Verder is de tekst over de aanvulling van de individuele beoordeling flexibeler gemaakt. Dit betekent dat aanvulling van de beoordeling niet «automatisch» hoeft te worden uitgevoerd, maar dat de politie in concrete situaties kan nagaan welke behoeften een slachtoffer heeft.

Overigens heeft Nederland aandacht gevraagd voor de mate van detail in de bepaling ten aanzien van de uitvaardiging van nationale richtsnoeren voor rechtshandhavings- en gerechtelijke autoriteiten in het Commissievoorstel en in het artikel over dataverzameling. De uitvoering van deze maatregelen vroegen meer flexibiliteit om die in de Nederlandse context uit te voeren. Tijdens de onderhandelingen is hier aan tegemoet gekomen door de lidstaten de keuze te laten welke werkwijze zij hanteren. Daarnaast heeft Nederland ook gevraagd om ruimte te laten aan de nationale autoriteiten en professionals ten aanzien van de wijze van aangifte en de rol van gezondheidsprofessionals hierbij en de taak van de justitiële autoriteiten nadat aangifte is gedaan. Verder heeft Nederland aandacht gevraagd voor de rol van het slachtoffer als autoriteiten contactgegevens van slachtoffers met hulporganisaties willen delen. Ook op dit punt is tijdens de onderhandelingen de tekst verbeterd. Voor Nederland is het belangrijk dat maatregelen niet «per definitie» moeten worden uitgevoerd, maar dat in een concrete situatie, afhankelijk van de behoeften van een slachtoffer voorzieningen worden getroffen. Op deze wijze kan de schaarse uitvoeringscapaciteit gericht worden ingezet en het belang van het slachtoffer worden gediend.

De financiële gevolgen van de richtlijn zijn nog niet duidelijk, want de definitieve tekst van de richtlijn wordt pas vastgesteld na onderhandeling met het Europees Parlement. Naar het zich nu laat aanzien zijn de gevolgen beperkt.

Richtlijn vermogensherstel en confiscatie

De leden van de VVD-fractie hebben met enige teleurstelling kennisgenomen van het concept-gemeenschappelijk standpunt over de richtlijn vermogensherstel en confiscatie dat voorligt bij de JBZ-raad. Deze leden steunen het kabinet om een integrale en effectieve aanpak van criminele geldstromen te bewerkstelligen. Deze aanpak vormt voor deze leden een belangrijk onderdeel van de strijd tegen de georganiseerde misdaad. Effectieve afspraken in EU-verband kunnen deze aanpak flink versterken en deze leden steunen de inzet van Nederland bij de onderhandelingen over de richtlijn vermogensherstel en confiscatie zoals verwoord in het BNC-fiche. Op één punt wijkt het gemeenschappelijk standpunt af van de Nederlandse kabinetsinzet. Het richtlijnvoorstel heeft een puur strafrechtelijk kader en de Nederlandse voorgestelde regeling voor non conviction based confiscation (NCBC-regeling) in de Wet confiscatie criminele goederen een civielrechtelijke, zo schrijft het kabinet in de geannoteerde agenda. Voor de implementatie van de richtlijn denkt het kabinet aldus aan het instellen van een aparte en beperkte strafrechtelijke NCBC-regeling die naast de civielrechtelijke NCBC-regeling zal bestaan. Deze leden vrezen dat door deze verschillende procedures, het in de praktijk nodeloos ingewikkeld kan worden om crimineel onverklaarbaar vermogen effectief af te pakken. Deze leden vragen naar de gevolgen van de richtlijn voor het Wetsvoorstel confiscatie criminele goederen op dit punt. De Raad van State heeft op 10 mei 2023 advies uitgebracht over het wetsvoorstel en een deel van dit advies is gewijd aan de verhouding tussen de civiele NCBC-procedure en (bestaande) strafrechtelijke procedures. Erkent het kabinet dat het onwenselijk is dat de richtlijn en de wet confiscatie criminele goederen niet goed op elkaar aansluiten en dat hierdoor de versterkte aanpak van criminele geldstromen enige vertraging kan oplopen?

Antwoord

Het huidige richtlijnvoorstel is geplaatst binnen een strafrechtelijk kader en verplicht ertoe om, tenminste in bepaalde gevallen waarin een strafrechtelijk onderzoek is gestart of strafvervolging is ingesteld, confiscatie mogelijk te maken. Dit betekent een significante versterking van het Europees juridisch kader als het gaat om confiscatie van crimineel vermogen. Het Nederlandse conceptwetsvoorstel confiscatie criminele goederen voorziet in een civielrechtelijke regeling voor confiscatie van goederen die afkomstig zijn van misdrijf, zonder een voorafgaande strafvervolging of veroordeling. Deze regeling kan ook andere gevallen omvatten dan het richtlijnvoorstel voorschrijft waarin confiscatie wenselijk is. Het richtlijnvoorstel biedt naar mening van het kabinet dan ook voldoende ruimte voor uitvoering van het conceptwetsvoorstel en kan bijdragen aan de versterkte aanpak. Bekeken wordt op welke wijze uitvoering gegeven kan worden aan de betreffende verplichtingen uit het richtlijnvoorstel. Hierbij wordt rekening gehouden met het advies van de Raad van State op het conceptwetsvoorstel confiscatie criminele goederen.

Is er straks een risico dat degenen die te maken krijgen met de Nederlandse NCBC-procedure succesvol kunnen procederen om af te dwingen dat de (op de richtlijn gebaseerde) strafrechtelijke NCBC-procedure gevolgd had moeten worden?

Antwoord

De richtlijn biedt voldoende ruimte voor een civielrechtelijke regeling voor confiscatie van goederen die afkomstig zijn van misdrijf, zonder een voorafgaande strafvervolging of veroordeling. Het is op dit moment te vroeg om nader in te gaan op de mogelijke uitkomsten van de wijze waarop implementatie van de richtlijn plaatsvindt. Ongeacht de wijze waarop de richtlijn wordt geïmplementeerd, is van belang dat de rechten van betrokkenen in de confiscatieprocedure worden gewaarborgd.

Is het nog mogelijk met gelijkgestemde landen gesprekken te voeren om de richtlijn in lijn met de inzet van het kabinet zoals verwoord in het BNC-fiche effectiever te maken, zodat de gevolgen voor de Nederlandse rechtspraktijk beter beheersbaar blijven?

Antwoord

Nederland heeft tijdens de onderhandelingen samen met andere lidstaten gepleit voor een uitbreiding van bevoegdheden om effectief meer crimineel vermogen te kunnen ontnemen. Ondanks steun van een aantal lidstaten was het voor de Commissie en het merendeel van de lidstaten niet acceptabel dat landen zonder meer civielrechtelijke confiscatieprocedures kunnen gebruiken ter implementatie van de richtlijn.

De in de Raad voorliggende tekst is het resultaat mede van de Nederlandse inzet, en betekent een stap voorwaarts ten opzichte van het huidige Europese juridisch kader voor ontneming en confiscatie. Het kabinet kan daarom instemmen met het voorstel.

Tot slot vragen deze leden wat de voornaamste verschillen zijn tussen de mandaten van het Europees Parlement en van de Raad bij deze richtlijn.

Antwoord

Het rapport van het Europees Parlement is op 26 mei uitgekomen. Dit rapport wordt op dit moment bestudeerd. Het kabinet informeert uw Kamer over de bevindingen bij het verslag van deze JBZ-Raad.

Russische agressie tegen Oekraïne: onderzoek en vervolging van niet-naleving sancties

De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van het doen van onderzoek naar- en het vervolgen van sanctieovertredingen op het gebied van EU-sancties tegen Rusland en Belarus. Niettemin zien deze leden een aantal bezwaren bij het idee om het mandaat van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) uit te breiden. Deze leden zijn van mening dat het EOM zich moet richten op de taken waarvoor het is opgericht. Het is belangrijk dat het EOM zich beperkt tot de huidige wettelijke taken. Ook stellen zij dat het kabinet niet zonder voorafgaand overleg met de Kamer hierover op EU-niveau stappen kan zetten. Kan het kabinet bevestigen dat zij de aangenomen motie (Handelingen II 2020/21, nr. 13, item 8) hierover nog steeds als leidraad ziet en daarnaar handelt?

Antwoord

Ja, het kabinet zal de Kamer blijven informeren over de ontwikkelingen en niet zonder expliciet voorafgaand overleg met de Kamer hierin stappen zetten, conform de motie van de leden van Dam en van Toorenburg5.

Fiche: Verordening overdracht van strafvervolging

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het BNC-fiche over het voorstel van de Commissie voor de verordening overdracht en overname van strafvervolging tussen EU-lidstaten. De verordening kan volgens deze leden een effectieve bijdrage leveren aan de aanpak van de grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit en het voorkomen van straffeloosheid. De verordening kan ervoor zorgen dat strafbare feiten worden berecht in de lidstaat die daarvoor in de beste positie verkeert. In bepaalde gevallen kan de overdracht van strafvervolging daarmee een alternatief zijn voor de uitvaardiging van een Europees Arrestatiebevel (EAB) of een Europees Onderzoeksbevel (EOB). Het is goed dat de Europese Commissie de regels over de overdracht en overname van strafvervolging harmoniseert. Deze leden lezen dat er uitvoeringswetgeving is vereist wanneer de verordening wordt vastgesteld. Wanneer is de verwachting dat een akkoord wordt bereikt over deze verordening? In hoeverre is het voornemen van de regering erop gericht de verordening te implementeren in Boek 8 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering?

Antwoord

Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

Fiche: Richtlijn digitale instrumenten en processen in het vennootschapsrecht

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het BNC-fiche over de richtlijn verdere uitbreiding en modernisering van het gebruik van digitale instrumenten en processen in het vennootschapsrecht. Deze leden stellen hier nog een enkele vraag over. Zij vinden het belangrijk dat bij de uitbreiding van het gebruik van digitale instrumenten en processen in het vennootschapsrecht voldoende aandacht is voor de gevolgen op de administratieve lastendruk. Kan het kabinet toezeggen tijdens de onderhandelingen nauw contact te onderhouden met de Kamer van Koophandel om de administratieve lastendruk te verminderen, nu het voorstel van de commissie nu nog een aanzienlijke administratieve last zal betekenen? Is het kabinet ook bereid tijdens de onderhandelingen al contact op te nemen met het Adviescollege Toetsing Regeldruk om de gevolgen van het voorstel voor de regeldruk nader in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet? Tot slot vragen deze leden op welke wijze de gevaren van deepfake-technologie worden meegenomen bij de onderhandelingen over de richtlijn.

Antwoord

Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

Anti-slapp richtlijn

De leden van de D66-fractie hebben de persvrijheid en -veiligheid zeer hoog in het vaandel staan. Deze leden onderschrijven het doel van de anti-slapp richtlijn, zoals ook eerder gesteld, dan ook ten zeerste. Echter, zij hebben kennisgenomen van de zorgen van CASE (Coalition Against Slapps in Europe) over de afgezwakte Raadstekst en zij onderschrijven die zorgen. CASE stelt dat het compromisvoorstel van de Raad het doel van de richtlijn ondermijnt. Deze leden onderschrijven die conclusie. Het versoberen van de tekst en het afzwakken van een aantal belangrijke bepalingen doet af aan het doel van het voorstel, namelijk het beschermen van journalisten tegen juridische dreigingen. Deelt het kabinet de zorgen van CASE en deze leden? Kan het kabinet toelichten hoe zij zich zal inzetten om de afzwakking van de Raadstekst zo veel mogelijk te voorkomen?

Antwoord

Het kabinet verwijst mede naar de antwoorden op de vragen van de leden van de VVD-fractie. Anders dan CASE, denkt het kabinet dat het compromisvoorstel doelwitten van SLAPPs juist beter beschermt.

Het doel van de richtlijn is SLAPPs te voorkomen én te voorkomen dat als een SLAPP wordt aangewend of dreigt te worden aangewend, het doelwit op onnodig hoge kosten wordt gejaagd en afgeleid wordt van deelname aan het publieke debat.

Juist de splitsing in het Commissievoorstel tussen de inhoudelijke procedure en de procedure over de vraag of sprake is van een SLAPP (inclusief eventueel hoger beroep en cassatie) dreigden het proces te vertragen en de doelwitten van SLAPPs op hoge kosten te jagen. Dat de rechter volgens het compromisvoorstel in één beslissing zowel kan beslissen of sprake is van een SLAPP als de zaak inhoudelijk beëindigen wegens misbruik van procesrecht, zorgt daarom voor een betere bescherming van SLAPP-doelwitten en het verzekeren van het toegang tot recht.

De verwijdering van de definitie van grensoverschrijdendheid ziet op het te maken onderscheid tussen nationale en EU-brede SLAPPS en de op basis van beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit (beperkte) competentie van de EU in (puur) nationale aangelegenheden. Het is in dit licht dat de Commissie tegelijk met de anti-SLAPP richtlijn die ziet op de aanpak van EU-brede SLAPPs, ook een anti-SLAPP Aanbeveling heeft uitgebracht die ziet op de aanpak van nationale SLAPPs. Een te brede definitie van grensoverschrijdendheid in het richtlijnvoorstel zou een ongewenste horizontale impact hebben op competentievraagstukken. Elke vorm van SLAPP blijft gedekt en valt ofwel onder de richtlijn, ofwel onder de aanbeveling.

De verwijdering van de richtlijnbepaling over schadevergoeding betekent dat dit onderwerp is geregeld volgens het nationale recht van lidstaten. Het Nederlandse rechtssysteem kent, gelijk de rechtssystemen van andere lidstaten, reeds de mogelijkheid om schadevergoeding toe kennen aan een benadeelde partij zoals het slachtoffer van een SLAPP procedure.

De leden van de D66-fractie hebben daarnaast met veel belangstelling kennisgenomen van het onderzoek van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), waaruit blijkt dat ook in Nederland de juridische druk op journalisten toeneemt. Uit dat onderzoek blijkt eveneens dat 10 procent van de tegen journalisten aangespannen juridische procedures afkomstig is van de overheid. Kan het kabinet toelichten hoeveel juridische procedures de overheid jaarlijks aanspant tegen journalisten? Wat voor soort procedures betreft het? Wat is, volgens het kabinet, het effect op de persvrijheid van het aanspannen van slapps tegen journalisten? Acht het kabinet het wenselijk dat de overheid hier een rol in speelt?

Antwoord

Het kabinet hecht groot belang aan het beschermen van journalisten en mensenrechtenverdedigers in Nederland en de EU tegen SLAPPs. Tot op heden zijn er geen gevallen bekend van SLAPP-procedures die door de Nederlandse overheid tegen journalisten zijn aangespannen.

SLAPPs hebben tot doel journalisten en maatschappelijk middenveld professionals te censureren, te intimideren en het zwijgen op te leggen door hen te belasten met (de kosten van) een juridisch verweer. Het aanspannen van SLAPPs tegen journalisten heeft volgens het kabinet een aanzienlijk negatief effect op de persvrijheid. Een gezonde democratie en rechtstaat vereist dat journalisten vrij en actief kunnen deelnemen aan het publieke debat.

In de genoemde enquête van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerechtvaardigde en ongerechtvaardigde rechtszaken. Mede daarom kan uit deze statistieken niet worden bepaald welk percentage van de (dreigende) rechtszaken die door journalisten worden ervaren, als SLAPP dienen te worden gekwalificeerd.

Desalniettemin biedt de enquête van de NVJ waardevolle inzichten in de ervaringen van journalisten en redacties in Nederland met betrekking tot de juridische risico's en de impact daarvan op journalistiek werk. Het benadrukt de blijvende noodzaak om journalisten te ondersteunen met juridische voorlichting en juridische bijstand en om journalisten bewust te maken van de bestaande beschikbare hulpmiddelen. Daarvoor bestaat de Balie Persvrijheid, een organisatie die rechtshulp en advies biedt bij juridische bedreigingen vóór en na de publicatie. De Balie adviseert journalisten bij gevoelige publicaties door de mogelijke risico’s van een publicatie (tekst, video of foto) vooraf in kaart te brengen. De Balie Persvrijheid biedt ook juridische ondersteuning aan freelancejournalisten die in eigen beheer publiceren, kleine uitgeverijen en lokale omroepen.

Richtlijn vermogensherstel en confiscatie

De leden van de D66-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat het gemeenschappelijk standpunt op één punt afwijkt van de Nederlandse onderhandelingsinzet. De richtlijnartikelen over de «non conviction based confiscation» en de confiscatie van onverklaarbaar vermogen sluiten niet aan bij de nationale Wet confiscatie criminele goederen die momenteel voorligt bij de Raad van State. Het kabinet schrijft dat er wordt bekeken hoe de richtlijnbepalingen kunnen worden geïmplementeerd en dat wordt gedacht aan het naast elkaar laten bestaan van twee regelingen. Verwacht het kabinet dat dit samenstel in de praktijk zal zorgen voor het gewenste effect? Bestaat het risico dat twee regelingen die naast elkaar bestaan voor onduidelijkheid en daardoor minder effectiviteit gaan zorgen?

Antwoord

Kortheidshalve verwijst het kabinet de leden van de D66-fractie naar de beantwoording op de vragen van de leden van de VVD-fractie over hetzelfde onderwerp.

Zijn er andere EU-landen waarin een vergelijkbare situatie bestaat? Zo ja, wat zijn daar de ervaringen?

Antwoord

De voorgenomen raadspositie is een compromis bereikt door alle lidstaten. De uiteindelijke tekst van de richtlijn hangt nog af van de uitkomsten van de onderhandelingen met het Europees Parlement. Daarna dienen de lidstaten tot implementatie over te gaan, in de context van hun eigen rechtsbestel. Op dit moment is het daarom niet mogelijk om te kunnen inschatten wat de ervaringen van andere lidstaten hiermee gaan zijn. De komende periode blijft Nederland binnen de Raad en met specifieke lidstaten in gesprek over hun aanpak van de implementatie van de richtlijn en eventuele uitdagingen daarin.

Werklunch: De strijd tegen extremisme en terrorisme

De leden van de D66-fractie lezen dat het Zweedse voorzitterschap een discussiepaper heeft geagendeerd over de Europese strijd tegen extremisme en terrorisme. Kan het kabinet toelichten welke aanbevelingen het Zweedse voorzitterschap heeft gedaan in haar discussiepaper, en hoe het kabinet daar tegenaan kijkt? Kan het kabinet daarbij in het bijzonder in gaan op de aanbeveling voor het bestrijden van terroristische content online?

Antwoord

Zoals gebruikelijk aan het einde van een voorzitterschap, heeft Zweden een paper met aantal aanbevelingen verspreid om de strijd tegen extremisme en terrorisme, ook voor de toekomst, verder te versterken.

Centraal staat de oproep om de aanpak van de uitdagingen in het online domein van extremisme en terrorisme te versterken. Het kabinet herkent de genoemde uitdagingen, zoals de versterkende werking van algoritmen, het gebrek aan voldoende contentmoderatie en de niet-meewerkende platformen. Aangezien de problematiek van online extremisme en terrorisme niet beperkt is tot de landsgrenzen, steunt het Nederland de oproep van het uitgaande voorzitterschap om deze zaken internationaal te adresseren van harte. Nederland heeft het belang van een gezamenlijke aanpak ook geagendeerd in de Vendôme groep van april en in de kopgroep terrorisme. Tegelijkertijd werkt het kabinet nationaal aan een Versterkte Aanpak Online extremisme en terrorisme die moet aansluiten bij deze internationale aanpak. Uw Kamer ontvangt deze na de zomer.

Het Zweeds voorzitterschap vraagt tevens aandacht voor de toegang tot data voor opsporingsdiensten en de Highlevel EU Expert groep die hiertoe tijdens hun Voorzitterschap is opgericht. Daarnaast stellen zij voor te onderzoeken hoe het handelingsperspectief van individuen en organisaties die gewelddadig extremisme stimuleren verder kan worden beperkt, onder andere door het bevriezen van hun tegoeden. Zweden roept op de uitvoering van de raadsconclusies over de externe financiering van extremisme van December 2020 te ondersteunen – een belangrijke prioriteit voor Nederland – en de mogelijkheden te versterken om misbruik van publiek geld ten behoeve van radicalisering beter te kunnen detecteren en voorkomen.

Tenslotte vraagt het Voorzitterschap om versterking van de informatie-uitwisseling over individuen waar een terroristische dreiging van uitgaat, met het oog op de vrijlating van geradicaliseerde gedetineerden waaronder Foreign Terrorist Fighters na het uitzitten van hun straf.

Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda sluiten al deze aanbevelingen aan bij de nationale prioriteiten en zal het kabinet hier positief op reageren.

Werklunch: Juridische aspecten in de strijd tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit

De leden van de D66-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat Nederland positief staat tegenover een verkenning van de mogelijkheden van verdere EU-samenwerking in de strijd tegen georganiseerde criminaliteit en tegenover het uitwisselen van ervaringen en best practices. Een merendeel van de lidstaten heeft steun uitgesproken voor een gezamenlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit. Deze leden vragen of al concreter duidelijk is op welke vlakken en op welke manier meer samenwerking zal worden opgezocht. Kan het kabinet daar iets over toelichten? Wat zal de inbreng van Nederland zijn hierin?

Antwoord

Het Zweedse voorzitterschap heeft inmiddels een discussiepaper gedeeld en de wens geuit om in de Raad het gesprek aan te gaan over de balans tussen georganiseerde criminaliteit en fundamentele rechten. Daarbij zal het gaan over de vraag of, bij voorstellen voor ondermijningsaanpak er voldoende balans is tussen de aandacht voor de bescherming van de individuele rechten van onder andere verdachten en het bredere recht van de samenleving om een veilig leven te leiden.

Nederland meent dat met de juiste onderbouwing en een doordachte belangenafweging er ruimte is om georganiseerde criminaliteit effectief te bestrijden met in achtneming van fundamentele rechten van individuen. Het is van belang om deze ruimte goed in kaart te brengen. Nederland erkent dat het nu soms een uitdaging is om de juiste balans te vinden tussen het beschikken over de juiste en nodige overheidsinstrumenten voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit enerzijds en de bescherming van fundamentele rechten anderzijds. Daardoor lopen beleidsinitiatieven soms vertraging op. Het kabinet zet zich er voor in om samen met de andere lidstaten te onderzoeken hoe er hier het beste mee om kan worden gegaan. Het maken van gezamenlijke kaders of handvatten voor het omgaan met deze spanning tussen universele rechten en het bredere recht van de samenleving kan behulpzaam zijn en bijdragen aan het vergroten van de maatschappelijke draagvlak voor de inzet van de overheid in de bestrijding tegen georganiseerde criminaliteit.

AOB

De leden van de D66-fractie lezen dat de Spaanse voorzitterschap wil focussen op digitalisering en bescherming van kwetsbare groepen. Deze leden willen hier een aantal vragen stellen over de recente brief (Kamerstukken 26 643 en 34 843, nr. 1022) van de Minister over het niet uitvoeren van de motie van het lid Van Ginneken c.s. over cliënt side scanning (Kamerstuk 26 643, nr. 1011). De Minister schrijft dat zij in de onderhandelingen over de verordening «alleen zou komen te staan», als zij de aangenomen (Handelingen II 2022/23, nr. 78, item 23 motie van het lid Van Ginneken c.s. over cliënt side device scanning zou uitvoeren. Kan het kabinet dat toelichten? Immers, landen als Duitsland, Italië, Malta en Polen schijnen hun standpunt ook te wijzigen ten opzichte van deze verordening.

Antwoord

Het voorstel voor de bestrijding van seksueel kindermisbruik online staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de JBZ-raad op 8 en 9 juni 2023 en de bijbehorende fiches. Deze leden maken graag van de gelegenheid gebruik om nog enkele vragen te stellen aan het kabinet over de geannoteerde agenda van de JBZ-raad van 8 en 9 juni 2023.

Toegang tot bewijs voor rechtshandhaving / «Going Dark»

De leden van de CDA-fractie lezen dat tijdens de JBZ-raad een update wordt gegeven van de werkzaamheden voor de oprichting van een High Level Expert Group on Access to Data for Effective Law Eforcement. Deze leden vragen op welke manier deze expert group oplossingen kan bieden voor Nederland in de (digitale) strijd tegen de georganiseerde misdaad.

Antwoord

De High Level Expert Group krijgt de opdracht de uitdagingen die handhavingsautoriteiten in de praktijk ervaren nader te verkennen en effectieve methoden en technieken voor de rechtshandhaving te formuleren. Daarbij richt de groep zich op adequate toegang tot gegevens. De groep moet een samenwerkingsgericht en inclusief platform vormen om gezamenlijke oplossingen te komen. Hierbij moet worden gewerkt aan, een toekomstgerichte visie op de uitdagingen voor de handhaving met inachtneming van de technologische ontwikkelingen en aan aanbevelingen voor de verdere ontwikkelingen van EU-beleid en -regelgeving. Hierbij is het van belang dat het perspectief van de rechtshandhavingsautoriteiten wordt meegenomen in de activiteiten en het beleid. Het respecteren van de fundamentele rechten, waaronder het Handvest van de grondrechten van de EU blijft hierbij centraal. Er zal onder meer aandacht zijn voor de juridische en de technische aspecten, en voor publiek-private en internationale samenwerking.

Richtlijn strategische rechtszaken tegen publieke participatie (anti-slapp richtlijn).

De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet positief was over het doel van het voorstel, maar kritisch over een aantal elementen. Welke elementen waren dit en in welke manier dreigden deze elementen de toegang tot het recht te vergaand te beperken?

Antwoord

Kortheidshalve verwijst het kabinet hiervoor naar het antwoord op de vragen van de VVD-fractie.

Richtlijn ter wijziging van Richtlijn 2011/36/EU ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel

De leden van de CDA-fractie vinden het positief om te lezen dat waar dit eerst een vrijwillige bepaling voor de lidstaten was en gericht op diensten van slachtoffers van seksuele uitbuiting, het nu een verplichting betreft om wetgeving te realiseren waarin gebruikers van diensten van slachtoffers van alle soorten uitbuiting strafbaar zijn, indien zij kennis hadden van de uitbuiting. Nederland kan dit, wat deze leden betreft, steunen. Waar ligt de bewijslast als het gaat om het onderdeel dat gebruikers kennis hadden van uitbuiting? Klopt het dat omstandigheden en signalen ervoor zorgen dat mag worden aangenomen dat de gebruiker had moeten weten dat er sprake was van uitbuiting?

Antwoord

De zogenoemde wetenschapseis, waarbij sprake is van kennis van de uitbuiting van het slachtoffer, impliceert dat sprake is van een vorm van opzet. Het is aan de lidstaten zelf om te bepalen welke eisen worden gesteld aan (het bewijs van) opzet. In het Nederlandse strafrecht zal geen sprake zijn van opzet wanneer iemand «had moeten weten» dat de betrokkene het slachtoffer is van mensenhandel.

Dit laat onverlet dat het de lidstaten vrij staat om te kiezen voor een ruimere strafbaarstelling, zoals – in het kader van seksuele uitbuiting – de strafbaarstelling van artikel 273g Sr.»

Richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld

De leden van de CDA-fractie vragen aan de regering of de Richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld in de huidige versie ook iets betekent voor de aanhangige Wet Seksuele Misdrijven, en zo ja, wat dit voor deze wet betekent. Leidt het tot eventuele aanpassingen? Deze leden lezen dat in een eerder stadium Nederland zorgen heeft geuit over de uitvoerbaarheid van een aantal gedetailleerde voorschriften dat in het oorspronkelijke Commissievoorstel was opgenomen. In de loop van de onderhandelingen is hieraan tegemoetgekomen. Deze leden vragen wat deze voorschriften waren en zij vragen of andere lidstaten hierover dezelfde standpunten hadden ingenomen.

Antwoord

Het initiële voorstel en de huidige concept-richtlijn heeft geen invloed op het wetsvoorstel seksuele misdrijven. De richtlijn geeft minimumnormen en lidstaten kunnen dan ook verdergaande nationale wettelijke maatregelen treffen. Het wetsvoorstel seksuele misdrijven gaat verder dan de richtlijn en hoeft daarom niet aangepast te worden.

Voor het antwoord op de vragen van de leden van de CDA-fractie ten aanzien van de uitvoerbaarheid wil ik verwijzen naar het voorgaande antwoord op de vragen van leden van de VVD-fractie.

Richtlijn vermogensherstel en confiscatie

De leden van de CDA-fractie lezen dat het een belangrijk speerpunt is om ervoor te zorgen dat crimineel verkregen vermogen kan worden geconfisqueerd. Hierbij is internationale samenwerking voor Nederland essentieel, omdat veel van het vermogen buiten de Nederlandse landsgrenzen valt. Deze leden vragen hoe deze samenwerking op dit moment verloopt, en op welke punten het nog schort aan een effectieve samenwerking. Boeken andere Europese lidstaten ook soortgelijke resultaten op het confisqueren van crimineel vermogen in vergelijking tot Nederland, of zijn er grote verschillen?

Antwoord

Aanleiding voor de richtlijn is de conclusie van de Commissie dat het bestaande juridische kader de lidstaten onvoldoende in staat stelde het verdienmodel van de georganiseerde criminaliteit doeltreffend te verstoren. Ook kan de samenwerking tussen lidstaten beter. De Commissie heeft deze conclusie getrokken op basis van een evaluatie van de bestaande instrumenten. Om tot de gewenste verbetering en harmonisering te komen bevat de richtlijn een aantal regels en verplichtingen, zoals het oprichten van een zogenaamd Asset Recovery Office voor het traceren van criminele middelen, die onderling moeten gaan samenwerken. Nederland en de lidstaten hebben gedurende het onderhandelingstraject de noodzaak tot verbetering van de inzet op confiscatie en onderlinge samenwerking onderschreven, en zijn daarin tot de voorgenomen raadspositie gekomen. Het is daarmee de verwachting dat de voorgestelde raadspositie zal worden aangenomen. Het kabinet steunt de voorgenomen raadspositie.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de artikelen in de richtlijn die non conviction based confiscation en de confiscatie van onverklaarbaar vermogen mogelijk moeten maken, niet aansluiten bij de voorgestelde Wet confiscatie criminele goederen. Het richtlijnvoorstel heeft namelijk een puur strafrechtelijk kader, maar de Nederlandse voorgestelde regeling een civielrechtelijke. Deze leden lezen ook dat bekeken wordt op welke manier de bepalingen uit de richtlijn kunnen worden geïmplementeerd. In hoeverre leidt deze situatie tot een vertraging van het aanhangig maken van de Wet confiscatie criminele goederen?

Antwoord

Onder verwijzing naar het antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie, wordt opgemerkt dat bij de verwerking van het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel confiscatie criminele goederen wordt bezien hoe het richtlijnvoorstel zich verhoudt tot het wetsvoorstel, mede in het licht van de overige onderdelen uit het advies van de Raad van State.

Is de keuze al gemaakt om een aparte en beperkte strafrechtelijke NCBC-regeling in te stellen, die naast de civielrechtelijke NCBC-regeling zou bestaan, of is dit nog een te verkennen optie?

Antwoord

De keuze is nog niet gemaakt. Bekeken wordt op welke wijze uitvoering gegeven kan worden aan de betreffende verplichtingen uit de richtlijn. Hierbij zal ook rekening worden gehouden met het advies van de Raad van State op het conceptwetsvoorstel confiscatie criminele goederen.

In hoeverre kampen andere lidstaten met hetzelfde «probleem» als Nederland?

Antwoord

Kortheidshalve verwijst het kabinet naar het antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie over dit onderwerp.


X Noot
1

Kamerstuk 32 317, nr. 827.

X Noot
2

Kamerstuk 22 112, nr. 3113.

X Noot
3

Kamerstuk 32 317, nr. 827.

X Noot
4

Kamerstuk 22 112, nr. 3394.

X Noot
5

Kamerstuk 35 429, nr. 8.

Naar boven