32 317 JBZ-Raad

Nr. 799 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 9 december 2022

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming over de brief van 28 november 2022 over de geannoteerde agenda JBZ-Raad 8 en 9 december (Kamerstuk 32 317, nr. 790), over de brief van 27 oktober 2022 over het verslag van de formele JBZ-Raad van 13 en 14 oktober 2022 (Kamerstuk 32 317, nr. 785), over de brief van 12 oktober 2022 over antwoorden op vragen commissie over de geannoteerde agenda JBZ-Raad op 13 en 14 oktober 2022 (Kamerstuk 32 317, nr. 773), over de brief van 14 oktober 2022 over uitvoeringsaspecten verordening en richtlijn digitalisering justitiële samenwerking en toegang tot het recht (Kamerstuk 32 317, nr. 783) en over de brief van 28 november 2022 over het Commissievoorstel Raadsaanbeveling gecoördineerde EU-aanpak verhogen weerbaarheid van vitale infrastructuur (Kamerstuk 22 112, nr. 3556).

De vragen en opmerkingen zijn op 5 december 2022 aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming voorgelegd. Bij brief van 7 december 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

Adjunct-griffier van de commissie, Nouse

Inhoudsopgave

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

2

     
 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersonen

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersonen

9

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie en reactie van de bewindspersonen

13

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie en reactie van de bewindspersonen

16

 

Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersonen

23

Inleiding

Hierbij sturen wij uw Kamer de beantwoording van de vragen van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van de Tweede Kamer die zijn gesteld in het kader van het schriftelijk overleg over de formele JBZ-Raad van 8 en 9 december 2022 in Brussel. Een deel van de vragen heeft betrekking op onderwerpen die niet geagendeerd zijn voor de aankomende JBZ-Raad, namelijk de Europese witwasautoriteit en de Wet politiegegevens. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt antwoord op deze vragen zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersonen

Richtlijn ontneming en confiscatie vermogensbestanddelen

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister de mening is toegedaan dat lidstaten moeten worden aangespoord om effectieve ARO’s (Asset Recovery Offices) in te richten, waardoor samenwerking tussen lidstaten om vermogensbestanddelen te bevriezen, te ontnemen en te confisqueren kan worden verbeterd. Deelt de Minister voorts de mening dat eerst ARO’s in alle lidstaten operationeel en effectief moeten zijn en goed moeten kunnen samenwerken, voordat een discussie over meer Europese bevoegdheden voor ARO’s over het detecteren van overtredingen van sancties tegen Rusland kan worden beslecht?

Antwoord

Effectieve ARO’s (Asset Recovery Offices) zijn van essentieel belang voor efficiënte samenwerking tussen lidstaten van de EU om crimineel vermogen, dat zich binnen de grenzen van de EU bevindt, op te kunnen sporen, te kunnen bevriezen en te confisqueren. Op basis van het Raadsbesluit 2007/845/JHA zijn lidstaten reeds verplicht tot het oprichten van een dergelijke organisatie en hebben naar aanleiding hiervan ARO’s opgericht. Deze zijn in alle lidstaten operationeel. Het huidige richtlijnvoorstel geeft lidstaten nieuwe handvatten om de effectiviteit van deze ARO’s en daarmee ook de aanpak van criminele geldstromen te verbeteren.

ARO’s zijn opgericht om grensoverschrijdende samenwerking te faciliteren bij het opsporen van crimineel vermogen in het kader van enkele, op Europees niveau, gedefinieerde misdrijven. Dit zijn onder meer terrorisme, mensenhandel, illegale drugshandel, witwassen, corruptie en deelname aan georganiseerde criminaliteit. Het eventueel toekennen van bevoegdheden aan de ARO’s om ook eventuele overtredingen van beperkende maatregelen preventief te detecteren zou ten koste gaan van de capaciteit om de opbrengsten vanuit de georganiseerde criminaliteit op te sporen en te ontnemen. Dit geldt voor het Nederlandse ARO en ook voor ARO’s in de andere lidstaten.

Het is bovendien goed om op te merken dat ARO’s alleen actief zijn in het kader van een strafrechtelijk onderzoek en hiervoor onder het gezag vallen van het OM. Sanctiemaatregelen, waaronder de beperkende maatregelen, zijn echter administratieve maatregelen die kunnen worden ingesteld zonder dat er een verdenking van een strafbaar feit vereist is. Het preventief inzetten van opsporingsbevoegdheden door een ARO om het vermogen van gesanctioneerde personen te vinden, te bevriezen en eventuele overtredingen van sanctiemaatregelen te detecteren past niet binnen de strafrechtelijke karakter van het ARO. Dit roept vragen op over het gezag waaronder het Nederlandse ARO deze bevoegdheden zou dienen in te zetten.

Het kabinet zal zich, samen met gelijkgestemde lidstaten, daarom actief inzetten om het richtlijnvoorstel dusdanig te wijzigen zodat ARO’s in staat worden gesteld om hun primaire taken te blijven vervullen en niet worden verplicht tot het inzetten van hun capaciteit voor het opsporen van overtredingen van beperkende maatregelen.

De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast in het BNC-fiche dat de Minister bij de onderhandelingen over de richtlijn aandacht vraagt voor het belang van toegang tot nationale bankgegevens, zodat bijvoorbeeld via een snelle «hit-no-hit»-bevraging van het banksaldo van een verdachte op een efficiënte manier kan worden bepaald of het waardevol is om een Europees Bevriezingsbevel op te stellen. Deze leden delen de inzet van de Minister om informatie-uitwisseling tussen ARO’s en tussen banken en ARO’s zo veilig en efficiënt mogelijk te maken. Kan de Minister hierbij ook inzetten op het delen van andere informatie tussen ARO’s en banken dan alleen identificerende persoonsgegevens? Deze leden zijn van mening dat ook banksaldi en alle relevante transactiegegevens tussen banken en ARO’s uitgewisseld moeten kunnen worden. Is de Minister bereid dit punt mee te nemen in de onderhandelingen?

Antwoord

Om invulling te kunnen geven aan haar bevoegdheden is het noodzakelijk dat ARO’s kunnen beschikken over gegevens en toegang hebben tot databanken in de hele EU. Op basis van het huidige Europese en nationale wettelijke kader is het voor ARO’s al mogelijk om op basis van een vordering het banksaldo en transactiegegevens van een verdachte op te vragen. Conform de implementatie van de gewijzigde vijfde Europese anti-witwasrichtlijn (AMLD 5) heeft Nederland een zogenaamd Verwijzingsportaal Bankgegevens, met daarin de identificerende persoonsgegevens van een rekeninghouder. Deze identificerende gegevens kunnen in het kader van een opsporingsonderzoek via dat portaal worden bevraagd.

Daarnaast steunt het kabinet het voorstel van de Europese Commissie (Commissie), zoals neergelegd in de zesde anti-witwasrichtlijn, om deze gegevens te gaan koppelen in de EU. Verder ontvangt uw Kamer op korte termijn een wetsvoorstel om onder andere het Verwijzingsportaal Bankgegevens uit te breiden met saldo- en transactiegegevens. Deze gegevens kunnen dan ook via het verwijzingsportaal bankgegevens worden gevorderd. Nederland loopt hiermee voor op andere lidstaten. In EU-verband zal het kabinet aandacht vragen voor het belang van toegang tot nationale bankgegevens en dit ook Europees mogelijk te maken om daarbij ook, onder voorwaarden, relevante saldo- en transactiegegevens op te vragen. Via bijvoorbeeld een snelle hit-no-hitbevraging van het banksaldo van een verdachte kan zo op een efficiënte manier worden bepaald of het waardevol is om een Europees Bevriezingsbevel op te stellen. Zo kan ervoor worden gezorgd dat de capaciteit van ARO’s in binnen- en buitenland zo effectief mogelijk wordt ingezet.

De leden van de VVD-fractie benadrukken het belang van effectieve internationale samenwerking om criminele geldstromen te volgen en criminele (en onverklaarbare) vermogens te ontnemen. Kan de Minister bij de onderhandelingen over deze richtlijn zoveel mogelijk rekening houden met de procedure die is uitgewerkt in het wetsvoorstel Non-conviction based confiscation?

Antwoord

Het kabinet staat in beginsel positief ten aanzien van de voorgestelde in het richtlijnvoorstel ter uitbreiding van confiscatie tot situaties waar de strafvervolging niet heeft geleid tot een veroordeling. Het richtlijnvoorstel is echter beperkt tot bepaalde gevallen waarin strafvervolging is ingesteld. Het conceptwetsvoorstel over non conviction based confiscation, dat in procedure is gebracht, voorziet in een civielrechtelijke procedure voor confiscatie van waardevolle goederen met een criminele herkomst wanneer veroordeling van een verdachte niet mogelijk is. Confiscatie van crimineel vermogen kan wenselijk zijn ook buiten de gevallen waarin strafvervolging is ingesteld. Het kabinet zet er daarom op in om in het richtlijnvoorstel zoveel mogelijk rekening te houden met het Nederlandse wetsvoorstel waarin wordt beoogd het confisqueren van illegaal verkregen goederen zonder voorafgaande veroordeling mogelijk te maken.

Kan de Minister de Kamer informeren als er een concept-gemeenschappelijk standpunt in de Raad voorligt dat op essentiële onderdelen afwijkt van de inzet van het Minister zoals dat in het BNC-fiche is verwoord?

Antwoord

Het kabinet zal uw Kamer via de gebruikelijke weg informeren wanneer in de Raad een conceptgemeenschappelijk standpunt voorligt. Indien blijkt dat het conceptvoorstel dusdanig afwijkt van de inzet van het kabinet zoals verwoord in het BNC-fiche informeert het kabinet uw Kamer daarover via de gebruikelijke weg in de geannoteerde agenda’s en verslagen van de Raden.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister bij de bespreking van de richtlijn ontneming en confiscatie vermogensbestanddelen nader uiteen kan zetten wat de inzet is van de Minister op het gebied van bevriezen en confiscatie van cryptovaluta. Welke instrumenten zijn nodig om snel en effectief tot bevriezing of confiscatie over te gaan en ziet de Minister mogelijkheden om deze instrumenten op Europees niveau af te spreken?

Antwoord

Het kabinet zet tijdens de bespreking van het richtlijnvoorstel voor bevriezen en ontnemen van vermogensbestanddelen in op het moderniseren van de wetgeving zodat crimineel gebruik van nieuwere vormen van vermogen (zoals crypto-valuta) adequaat kan worden aangepakt.

Om te garanderen dat bevroren vermogen juist wordt beheerd, zodat de waarde van het bevroren goed bewaard blijft, stelt de Commissie in het richtlijnvoorstel voor om iedere lidstaat te verplichten hiervoor een bevoegde autoriteit aan te wijzen en/of op te richten, een zogenaamd Asset Management Office (AMO). Nederland heeft positieve ervaringen met het eigen AMO en verwelkomt daarom ook de oprichting van soortgelijke instanties in andere lidstaten. Daarnaast wordt voorgesteld om deze AMO’s de bevoegdheid te geven om in beslag genomen voorwerpen tussentijds te kunnen vervreemden. Het kabinet is positief over dit voorstel dat met name van belang is bij voorwerpen die snel in waarde kunnen verminderen, zoals crypto-valuta. Het kabinet zal bij de Commissie aandacht vragen voor het vluchtige karakter van deze vorm van vermogen.

Het is van groot belang dat bevoegde autoriteiten snel over kunnen gaan tot beslag van crypto-valuta voordat de eigenaar deze valuta met één klik op de knop kan verplaatsen. ARO’s zouden hiervoor de mogelijkheid moeten krijgen om rechtstreeks gegevens op te vragen bij crypto-exchanges die hiervoor een aangewezen contactpersoon moeten aanwijzen in de EU, analoog aan het voorstel uit de zesde Europese anti-witwasrichtlijn (AMLD 6). Daarnaast dient te worden verkend op welke manier spoedbevriezing van cryptobewaarportemonnees het best kan worden vormgegeven. Eén optie hiervoor is het rechtstreeks vorderen van bevriezing bij een crypto-wisseldienstverlener, vooruitlopend op een Europees Bevriezingsbevel.

Verordening voorkomen en bestrijden seksueel kindermisbruik (CSA)

De leden van de VVD-fractie steunen alle effectieve initiatieven om online kindermisbruik te voorkomen en te bestrijden en zijn voorstander van een Europese aanpak. In dat kader vragen zij wanneer de Minister verwacht dat er in de Raad overeenstemming kan worden bereikt over de CSA-verordening. Kan de Minister de laatste stand van zaken schetsen met betrekking tot de taken en bevoegdheden van het nieuw op te richten EU-centrum ter voorkoming en bestrijding van CSA? Is de inzet van Nederland nog steeds om dit centrum te huisvesten bij Europol? Zo ja, zijn hier al gesprekken met Europol over gevoerd? Welke lidstaten steunen Nederland om het EU-centrum in Den Haag te huisvesten? Zijn er ook al gesprekken gevoerd met de gemeente Den Haag over de mogelijke huisvesting van dit centrum in Den Haag?

Antwoord

Het voorstel voor een verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik wordt momenteel besproken onder het Tsjechisch Voorzitterschap. Het Tsjechisch Voorzitterschap heeft een voortgangsrapportage over de onderhandelingen opgesteld en geagendeerd tijdens de JBZ-Raad. De onderhandelingen over de verordening zullen worden voorgezet onder het Zweeds Voorzitterschap dat op 1 januari aanstaande een aanvang neemt. Het Zweeds Voorzitterschap zal nog nader bekend maken wat de ambities zijn onder hun Voorzitterschap. De verwachting is dat het voorstel voor een verordening daarvan deel uitmaakt. De voortgang van de onderhandelingen is afhankelijk van meerdere factoren en het is nog niet mogelijk om een betrouwbare inschatting te maken wanneer in de Raad overeenstemming kan worden bereikt.

Het voorstel voor een verordening bepaalt dat een nieuw onafhankelijk EU-centrum aanbieders zal ondersteunen door als expertisecentrum te fungeren, betrouwbare informatie over bekend materiaal te verstrekken, meldingen van dienstverleners te ontvangen en te analyseren, relevante meldingen snel door te sturen naar de juiste autoriteit en steun te verlenen aan slachtoffers. Het centrum zal databanken met indicatoren van online seksueel kindermisbruik opzetten, onderhouden en beheren. Het EU-centrum krijgt in het voorstel tevens de opdracht relevante technologieën beschikbaar te stellen voor de uitvoering van detectiebevelen. De Commissie heeft voorgesteld om het centrum als aparte entiteit bij Europol te plaatsen. Het kabinet staat positief ten opzichte van de vestiging van het centrum in Den Haag, gezien de nabijheid van Europol. Het kabinet gaat wanneer opportuun in gesprek met betrokkenen. Onder het huidige Tsjechische Voorzitterschap is de vestigingsplaats van het EU-centrum nog niet als zodanig besproken. In algemene zin hebben enkele lidstaten aangegeven mogelijk interesse te hebben om gastland te zijn voor het EU-centrum, terwijl andere lidstaten vragen hebben over de wenselijkheid van het nieuw op te richten EU-centrum en/of de afwijkende procedure die de Commissie heeft gekozen door de vestigingsplaats expliciet te noemen in de CSA-verordening.

De verantwoordelijk Commissaris Johansson van Binnenlandse Zaken heeft aangeboden om uw Kamer desgewenst nader te informeren over de inhoud van het voorstel.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel dat het EU-centrum een tool ontwikkelt op basis waarvan een hostingbedrijf content scant. Hoe staat het met de ontwikkeling hiervan? Kan de Minister hierbij ook aangeven wat de rol wordt van de Autoriteit Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (AKTM)? Deze leden vragen of de Minister ook de rapportages van de monitor van de TU Delft betrekt in de onderhandelingen over de CSA-verordening en in hoeverre de inzichten van de monitor van de TU Delft op EU-niveau kunnen worden gebruikt om zicht te houden op hostingbedrijven die CSA-beeldmateriaal hosten.

Antwoord

Hoewel het voorstel voor de verordening op hoofdlijnen een beeld schetst van de soort «tools» die kunnen worden ontwikkeld – in de verordening zijn indicatoren genoemd – is op dit moment nog niet bekend welke precieze instrumenten zullen worden ontwikkeld. De TU Delft-monitor die de leden van de VVD-fractie aanhalen is een belangrijk instrument voor de kennispositie van Nederland met betrekking tot de aanwezigheid van materiaal van seksueel kindermisbruik op Nederlandse servers en verwijdersnelheid van dit materiaal door bedrijven binnen de internetsector. De ervaringen die daarmee zijn opgedaan zijn in aanloop naar de onderhandelingen met de Commissie gedeeld. Ook wordt de TU Delft-monitor overgedragen aan de Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM), die op dit moment in oprichting is. De ATKM zal bij meldingen van materiaal van seksueel kindermisbruik de bevoegdheid krijgen om verwijderbevelen uit te vaardigen en, indien daar geen gehoor aan wordt gegeven, een bestuurlijke boete of last onder dwangsom op te leggen.

De leden van de VVD-fractie brengen in herinnering dat de Minister in juli 2022 aan de Kamer schreef dat de verhouding tussen de zorgplicht uit het wetsvoorstel uitvoeringswet Terroristische online inhoud (TOI) voor hostingbedrijven om passende en evenredige maatregelen te treffen en de inspanningsplicht voor hostingbedrijven die voortvloeit uit de voorgestelde CSA-verordening nadere bestudering vergt (Kamerstuk 32 317, nr. 770). Kan inmiddels nader worden toegelicht hoe het een zich tot het ander verhoudt?

Antwoord

De CSA-verordening verplicht alle aanbieders van hostingdiensten en interpersoonlijke communicatiediensten ertoe het risico van het gebruik van die dienst voor het misbruik van kinderen te identificeren, analyseren en beoordelen. Vervolgens dienen zij mitigerende maatregelen te nemen om die risico’s te minimaliseren en daarover elke drie maanden aan de coördinerende autoriteit te rapporteren. Deze verplichtingen gaan gelden voor alle aanbieders van hostingdiensten en van interpersoonlijke communicatiediensten. Daarnaast kent de CSA-verordening de mogelijkheid om aan aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten een detectiebevel uit te vaardigen, indien de genomen maatregelen de risico’s onvoldoende beperken. Dit detectiebevel verplicht deze aanbieders ertoe technologieën te installeren en te gebruiken om de verspreiding van bekend of nieuw seksueel kindermisbruik of grooming, online kinderlokkerij, te detecteren. Daarvoor kan gebruik worden gemaakt van de indicatoren die het EU-centrum ter beschikking stelt. Deze verplichting geldt dus enkel indien daartoe een bevel is uitgevaardigd.

Een algemene verplichting om de risico’s van het gebruik van hun diensten te identificeren kent de TOI-verordening niet. Wel is in de TOI-verordening een verplichting opgenomen voor aanbieders van hostingdiensten om aanvullende specifieke maatregelen te treffen om de verspreiding van terroristische online-inhoud tegen te gaan indien een aanbieder is blootgesteld aan terroristische online-inhoud. In dat geval ontvangt een aanbieder een zogenaamd blootstellingsbesluit van de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM). De verplichting om op grond van de TOI-verordening specifieke maatregelen te treffen geldt dus als daartoe een specifiek (blootstellings)besluit is genomen en kan alleen worden opgelegd aan aanbieders van hostingdiensten.

Raadsaanbeveling weerbaarheid kritieke infrastructuur

De leden van de VVD-fractie lezen dat met dit commissievoorstel de implementatie van de Richtlijn veerkracht kritieke entiteiten (CER) en de Herziening richtlijn netwerk- en informatiebeveiliging (NIS2) versneld gaat worden. Deze leden zijn blij met een versnelling maar willen uiteraard dat dit gepaard gaat met zorgvuldigheid. Op welke manier zorgt de Minister ervoor dat de versnelling kan plaatsvinden in combinatie met zorgvuldigheid? Wanneer wordt met de versnelling van de implementatie van de CER en de NIS2-richtlijn, de daadwerkelijke implementatie verwacht?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister het voorstel steunt waarbij de Europese Commissie (EC) een onderzoek zal uitvoeren naar de onderzeese kabelinfrastructuur. Deze leden zijn blij met dit onderzoek. Op welke manier gaat Nederland invulling geven aan dit onderzoek? Kan de regering de Kamer op de hoogte houden van de ontwikkelingen van het onderzoek?

Antwoord

In de Raadsaanbeveling moedigt de Commissie lidstaten aan om waar mogelijk versneld (onderdelen van) de CER en NIS2-richtlijnen te implementeren. Zoals opgenomen in de Kamerbrief Commissievoorstel Raadsaanbeveling gecoördineerde EU-aanpak verhogen weerbaarheid van vitale infrastructuur zijn de nationale implicaties van de CER- en NIS2-richtlijnen omvangrijk.1 In de brief staat ook aangegeven dat versnelling op gespannen voet staat met zorgvuldigheid van de nationale implementatie. Versnelling kan mogelijk afdoen aan de kwaliteit van de implementatie en het niveau waarop de richtlijnen in nationaal beleid kunnen worden geïntegreerd. Het kabinet zet daarom in op een zo spoedig en zorgvuldig mogelijke implementatie binnen de gestelde implementatietermijn van 21 maanden. Over de voortgang van nationaal beleid voor het beschermen van vitale infrastructuur, de Versterkte Aanpak Vitaal inclusief de voorbereidingen op de implementatie van de NIS2 en CER-richtlijnen, verwacht het kabinet uw Kamer begin 2023 nader te kunnen informeren.

Het kabinet steunt het voorstel dat de Commissie een onderzoek zal uitvoeren naar de onderzeese kabelinfrastructuur. Het kabinet overlegt op dit moment met de Commissie over hoe de Commissie invulling geeft aan dit onderzoek.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersonen

Verordening voorkomen en bestrijden seksueel kindermisbruik (CSA)

De leden van de D66-fractie wijzen de Minister graag op de inbreng van het schriftelijk overleg over de kabinetsreactie op de motie van het lid Van Raan c.s. over end-to-endencryptie in stand houden (Kamerstuk 26 643, nr. 908). Deze leden spreken zich daarin uit tegen chatcontrol in commissievoorstel COM/2022/209 en zullen hiertoe een motie indienen.

Antwoord

Een specifiek aandachtspunt voor het kabinet zijn de voorstellen op het gebied van grooming. De opsporing van grooming is complexer omdat het hierbij gaat om tekst waarbij de inhoud afhankelijk is van de context en interpretatie. In Nederland is het detecteren van grooming exclusief belegd bij opsporingsinstanties. Het kabinet staat op het standpunt dat dit zo moet blijven. In de onderhandelingen wordt dit standpunt uitgedragen.

Zoals eerder gesteld, onderstrepen de leden van de D66-fractie het belang van een gezamenlijke aanpak van seksueel kindermisbruik. Met de Minister maken zij zich nog wel zorgen over de verplichtingen die worden opgelegd aan hoogrisicoaanbieders van hostingdiensten en interpersoonlijke communicatiediensten om materiaal van CSA of grooming te detecteren. Kan de Minister in dat licht reageren op de conclusies uit het rapport van de European Data Protection Supervisor (EDPS) en de European Data Protection Board (EDPB)?

Antwoord

De EDPS en de EDPB geven in de conclusie van het rapport aan dat zij van mening zijn dat het voorstel ernstige problemen oplevert op het gebied van gegevensbescherming en privacy. Zij verzoeken de medewetgevers de voorgestelde verordening te wijzigen, met name om ervoor te zorgen dat de beoogde detectieverplichtingen voldoen aan noodzakelijkheid en evenredigheid en niet leiden tot een verzwakking of verslechtering van de encryptie op algemeen niveau. In de onderhandelingen over de voorgestelde verordening wordt duidelijk gemaakt dat het kabinet voorstellen die end-to-end encryptie onmogelijk maken niet steunt, conform de motie van het lid Van Raan c.s. (Kamerstuk 26 643, nr. 885) en hetgeen daarover eerder met uw Kamer is gecommuniceerd. 2 Bovendien zijn de kaders uit het kabinetsstandpunt over encryptie leidend voor de Nederlandse inbreng.

Inzake privacy kijkt het kabinet kritisch naar de aspecten van het voorstel waarmee inbreuk wordt gemaakt op een aantal grondrechten. Het kabinet beoogt bijvoorbeeld te voorkomen dat het voorstel leidt tot algemene monitoring. Een inbreuk op het recht op privéleven, het recht op gegevensbescherming, het recht op vrijheid van meningsuiting en het communicatiegeheim van burgers mag alleen als deze noodzakelijk is en voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en de bijzondere eisen van de Grondwet.

De leden van de D66-fractie hebben daarnaast nog een aantal andere zorgen over het voorstel. Hoe kijkt de Minister aan tegen het risico dat in de huidige vorm de opsporingsautoriteiten overbelast zouden worden door het grote aantal vals positieven?

Antwoord

Het voorstel richt zich in eerste instantie op administratieve handhaving en de aanbieders van hostingdiensten en interpersoonlijke communicatiediensten. De coördinerende autoriteit krijgt de bevoegdheid om een gerechtelijke autoriteit of een onafhankelijke administratieve autoriteit te verzoeken een bevel uit te vaardigen om een aanbieder van hostingdiensten te verplichten materiaal van seksueel kindermisbruik op zijn diensten te verwijderen of ontoegankelijk te maken. De politie is in dit proces nog niet betrokken. Als aanbieders van hostingdiensten of interpersoonlijke communicatiediensten notie hebben gekregen van mogelijke seksueel kindermisbruik op of via hun diensten dan worden zij verplicht om dit te melden aan het EU-centrum. Om het risico van foutieve detectie en het aantal meldingen tot een minimum te beperken zal het EU-centrum meldingen van potentieel seksueel kindermisbruik verifiëren voordat deze worden gedeeld met rechtshandhavingsinstanties en Europol.

Daarnaast bevestigt de Minister in eerdere antwoorden dat de voorgestelde verordening geen grondslag biedt voor vrijwillige detectie door aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten. De alternatieve route die daarbij wordt geschetst via een detectiebevel is weliswaar met veel waarborgen omkleed, maar zal in de praktijk waarschijnlijk een aantal jaar kosten. In die tijd kunnen middelen die interpersoonlijke communicatiediensten nu inzetten tegen grooming en CSAM niet worden gebruikt. Herkent de Minister deze zorgen? Welke mogelijkheden ziet zij om hier een oplossing voor te vinden?

Antwoord

In december 2020 is de Europese code voor elektronische communicatie van toepassing geworden. Om ervoor te zorgen dat bedrijven op vrijwillige basis konden blijven zoeken naar materiaal van online seksueel kindermisbruik is met Verordening 2021/1232 op dit punt voorzien in een tijdelijke afwijking van de e-privacyrichtlijn. Tot 3 augustus 2024 biedt de tijdelijke uitzondering nog een grondslag om vrijwillige maatregelen te nemen in de aanpak van online seksueel kindermisbruik. Bedrijven kunnen bijvoorbeeld gebruik maken van een hashdatabase om bekend materiaal van seksueel kindermisbruik te detecteren. De voorgestelde verordening biedt geen grondslag voor vrijwillige detectie door aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten. De voorgestelde verordening biedt wel een rechtsgrondslag voor het uitvaardigen van een detectiebevel door een rechterlijke autoriteit of onafhankelijke administratieve autoriteit, waarmee aanbieders verplicht worden om materiaal van seksueel kindermisbruik te detecteren. Op grond van de voorgestelde verordening kan alleen na een zorgvuldig proces een detectiebevel worden opgelegd wanneer het noodzakelijk, proportioneel en subsidiair en met de nodige waarborgen omkleed is.

Deze leden vragen of er al meer bekend is over het krachtenveld. Welke andere lidstaten maken zich hard voor veilige encryptie en staan kritisch tegenover dit onderdeel van het voorstel? Op welke manier zoekt de Minister de samenwerking met hen op?

Antwoord

De lidstaten hebben in het algemeen een overwegend positieve houding ten opzichte van het voorstel van de Commissie. De lidstaten zien de noodzaak van een Europese aanpak om (online) seksueel kindermisbruik tegen te gaan. Er zijn zowel lidstaten die van mening zijn dat encryptie niet mag worden verzwakt als lidstaten die vinden dat end-to-end encryptie niet in de weg mag staan van de werking van de verordening. In de onderhandelingen over de voorgestelde verordening wordt duidelijk gemaakt dat het kabinet voorstellen die end-to-end encryptie onmogelijk maken niet steunt, conform de motie-Van Raan c.s. Samen met lidstaten met een gelijkluidende opvatting wordt actief gezocht naar oplossingen die recht doen aan de wens om op een proportionele en effectieve manier online seksueel kindermisbruik aan te pakken.

Richtlijn SLAPP (Strategic Lawsuits Against Public Participation)

De leden van de D66-fractie stellen zich nogmaals op het standpunt dat het voeren van strategische rechtszaken tegen publieke inspraak, tegen kritische journalisten of mensenrechtenactivisten om hen er van te weerhouden hun belangrijke werk te doen, de EU-waarden en het rechtssysteem ondermijnen. De persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting zijn fundamentele rechten en de toegang tot informatie voor burgers is een onmisbaar element voor een gezonde democratie. Deze leden zijn dan ook groot voorstander van de conceptrichtlijn om deze praktijk aan te pakken en achten het van het grootste belang dat de Minister een voortrekkersrol neemt om tot instemming te kunnen komen binnen de Raad. Kan de Minister uiteenzetten hoe zij het wetgevingsproces voor de conceptrichtlijn zal bevorderen? Kan de Minister uiteenzetten hoe zij, ondanks invloeden van lidstaten die de persvrijheid minder hoog in het vaandel hebben staan, zal bepleiten dat het huidige voorstel niet afgezwakt mag worden?

Antwoord

Het kabinet deelt het standpunt van de leden van de D66-fractie dat de praktijk van dergelijke strategische rechtszaken, zogeheten SLAPP’s, moet worden tegengegaan. Daarom staat het kabinet ook volledig achter de doelstelling van het richtlijnvoorstel. In de onderhandelingen in Brussel zet Nederland in op aanpassingen in het voorstel om dit voorstel beter werkbaar te maken in de rechtspraktijk en om de doelwitten van strategische rechtszaken beter te beschermen. Verder acht het kabinet het belangrijk dat het instrument zo wordt vormgegeven dat het niet zelf misbruikt kan worden door kwaadwillende partijen die zich ten onrechte voordoen als journalisten of participanten aan het publieke debat (bijvoorbeeld in het geval van desinformatie). Concreet betekent dit dat Nederland heeft voorgesteld een aantal bepalingen te schrappen die zorgen voor extra stappen in de procedure en daarmee voor extra kosten voor de doelwitten van strategische rechtszaken. Ook zorgt die schrapping dat het voorstel beter inpasbaar wordt in het nationale procesrecht.

Zo is het dwingend aanhouden van de inhoudelijke behandeling van een zaak definitief (dus in hoogste instantie) totdat is beslist of een zaak een strategische rechtszaak is die nadelig is voor de doelwitten. De bepaling betekent dat de eiser in een SLAPP-zaak tegen het oordeel dat sprake is van een SLAPP-zaak in hoger beroep en in cassatie kan gaan. Als in cassatie wordt geoordeeld dat het toch geen SLAPP-zaak is begint pas daarna de inhoudelijke behandeling. Ook als de rechter in eerste aanleg zelf na onderzoek oordeelt dat er toch geen sprake is van een SLAPP-zaak begint dan de inhoudelijke behandeling van de zaak. Voor het doelwit betekent dit in feite een verdubbeling van de duur en de kosten van de procedure. Dit is het tegenovergestelde van wat het voorstel wil bereiken. Door deze bepaling te schrappen kan de rechter de zaak in één ronde beëindigen wegens misbruik van procesrecht en is dan de hele zaak geëindigd.

Binnen welke tijdsspanne voorziet de Minister instemming en implementatie van de richtlijn?

Antwoord

Onder het aankomend Zweeds Voorzitterschap zal het werk aan het richtlijnvoorstel worden voortgezet. Zweden hoopt tijdens haar Voorzitterschap een akkoord in de Raad te bereiken.

Daarnaast merken de leden van de D66-fractie op dat naast de richtlijn, die alleen op grensoverschrijdende SLAPP’s ziet, de EC gelijktijdig een aantal aanbevelingen aan de lidstaten heeft gepubliceerd om de zuiver nationale SLAPP’s aan te pakken. Een van de belangrijkste aanbevelingen is dat er systematische en gecoördineerde monitoring van SLAPP’s binnen lidstaten moet plaatsvinden. De Minister heeft in het BNC-fiche aan de Eerste Kamer van 3 juni 2022 laten weten dat er geen indicatie is dat juridische intimidatie een probleem is in Nederland en dat derhalve niet gemonitord zal worden. Deze leden betreuren dit ten zeerste. Zij stellen dat uit het I&O Research PersVeilig onderzoek van 2021 bleek dat zo´n 20% van de journalisten in Nederland wel eens te maken heeft gehad met juridische intimidatie. Deze leden merken hierbij op dat intimidatie die uitgaat van het dreigen met een rechtszaak vaak even effectief kan zijn als het starten van een rechtszaak. Het is voor hen onvoorstelbaar dat een EU-breed probleem zich in alle lidstaten voordoet, maar Nederland overslaat. Kan de Minister toezeggen opvolging te geven aan de aanbeveling van de EC door systematische en gecoördineerde monitoring van SLAPP’s te laten plaatsvinden?

Antwoord

De afgelopen jaren heeft het kabinet vanuit de beschikbare regeerakkoordmiddelen voor onderzoeksjournalistiek via het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek subsidie verleend aan de Balie Persvrijheid van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) en aan PersVeilig. Via de Balie kunnen individuele journalisten juridische ondersteuning/informatie krijgen in allerlei gevallen, ook in het geval een SLAPP-zaak zich zou voordoen. Het werk van de Balie draagt bij aan het zicht houden op de omvang en aard van de problematiek en biedt tegelijkertijd een mogelijkheid om praktische hulp te bieden. Van de Balie krijgt het Ministerie van OCW vooralsnog geen signalen dat SLAPP’s jegens journalisten op systematische wijze voorkomen in Nederland. Daarnaast houdt PersVeilig via het meldpunt op hun website bij wat voor een soort meldingen worden gedaan. Hierbij kan ook de categorie «juridisch» worden aangevinkt, waarna in de toelichting kan worden verduidelijkt wat voor een soort juridische dreiging het betreft (bijv. een kwestie rondom auteursrecht). Ook vanuit PersVeilig krijgt het Ministerie van OCW geen signalen van grootschalig voorkomende SLAPP-zaken tegen journalisten. De Staatssecretaris van OCW gaat, specifiek voor journalisten, door met monitoring van mogelijke SLAPP-zaken via de Balie en via PersVeilig zodat de problematiek beter in beeld komt en er indien nodig in samenspraak met het Ministerie van Justitie en Veiligheid gerichte interventies ingesteld kunnen worden en de kennis beter geborgd wordt in het beleid op de langere termijn.

Overig

De leden van de D66-fractie merken op dat uit de EU-richtlijn (2016/680) de verplichting voor lidstaten voortvloeit om logbestanden bij te houden in het kader van strafrechtelijk onderzoek en vervolging.3 Deze verplichting is neergelegd in artikel 32a Wet politiegegevens (Wpg). Dat artikel is tot op heden nog niet in werking getreden. De Minister gaf in 2021 aan dat het artikel nog niet in werking was getreden om de politie de ruimte en tijd te geven om de ICT-systemen geleidelijk aan te passen.4 Bovengenoemde richtlijn verplicht lidstaten de omzetting uiterlijk 6 mei 2023 te hebben voltooid.5 Deze leden vragen hoe het staat met de voortgang van de aanpassing van de ICT-systemen bij de politie en het verwachte tijdstip van inwerkingtreding. Kan de Minister toelichten hoe het staat met de voortgang, en of artikel 32a Wpg al voor de uiterlijke omzettingsdatum in werking kan treden?

Antwoord

Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie en reactie van de bewindspersonen

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de JBZ-raad op 8 en 9 december 2022 en de overige stukken op de agenda. Deze leden hebben nog enkele vragen.

Richtlijn ontneming en confiscatie vermogensbestanddelen

De leden van de CDA-fractie lezen dat gediscussieerd zal worden over de Richtlijn ontneming en confiscatie vermogensbestanddelen. Naar verwachting zal het toekennen van bevoegdheden aan ARO’s ter preventie en detectie van overtredingen van sancties gericht tegen Rusland een significante uitbreiding betekenen van het werk van ARO’s. Dit zal ten koste gaan van andere taken, zoals het opsporen en ontnemen van vermogen uit georganiseerde criminaliteit. Deze leden vragen of in dat geval het opsporen en ontnemen van vermogen uit georganiseerde criminaliteit opgevangen wordt door andere organisaties. In hoeverre gaat de uitbreiding van bevoegdheden aan ARO’s ten koste van opsporing en ontneming van crimineel vermogen?

Antwoord

Graag verwijst het kabinet naar het antwoord op een vraag van de VVD-fractie over dit onderwerp. Het kabinet zal zich, samen met gelijkgestemde lidstaten, actief inzetten om het richtlijnvoorstel dusdanig te wijzigen zodat ARO’s in staat worden gesteld om hun primaire taken te blijven vervullen en niet worden verplicht tot het inzetten van hun capaciteit voor het opsporen van overtredingen van beperkende maatregelen.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister in de Raad haar steun gaat uitspreken over het voorstel. In hoeverre sluit het voorstel over onverklaarbaar vermogen aan bij het wetsvoorstel Non-Conviction Based Confiscation en op welke punten verschilt het daarvan?

Antwoord

Het kabinet staat in beginsel positief ten aanzien van de voorgestelde uitbreiding van confiscatie tot situaties waar de strafvervolging niet heeft geleid tot een veroordeling en tot situaties waarin er onverklaarbaar vermogen is aangetroffen. Het richtlijnvoorstel is echter beperkt tot bepaalde gevallen waarin strafvervolging is ingesteld. Het conceptwetsvoorstel over non conviction based confiscation, dat in procedure is gebracht, voorziet in een civielrechtelijke procedure voor de confiscatie van waardevolle goederen met een criminele herkomst. Confiscatie kan wenselijk zijn ook buiten de gevallen waarin strafvervolging is ingesteld.

Net als in de Europese voorgestelde regeling dient in het Nederlandse voorstel door het OM aannemelijk te worden gemaakt dat goederen afkomstig zijn uit een misdrijf. Hierbij kan het in het wetsvoorstel non conviction based confiscation gaan om geld maar ook om andere waardevolle goederen met een (gezamenlijke) waarde van ten minste € 25.000. Het Europese voorstel gaat ervan uit dat er substantieel economisch vermogen aangetroffen dient te worden. Het is vervolgens aan de lidstaten hoe dit te definiëren.

De kracht van de voorgestelde Nederlandse en Europese procedure is dat niet de persoon, maar het goed centraal staat. Andere overeenkomsten zijn dat belanghebbenden zich kunnen melden in de procedure indien zij aanspraak maken op het in beslag genomen voorwerp. Van hen mag worden verwacht dat ze kunnen verklaren over de legale herkomst.

Het kabinet zet er daarom op in om in het richtlijnvoorstel zoveel mogelijk rekening te houden met het Nederlandse wetsvoorstel waarin wordt beoogd het confisqueren van illegaal verkregen goederen zonder voorafgaande veroordeling mogelijk te maken.

Richtlijn milieustrafrecht

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister voornemens is om haar steun uit te spreken voor het voorstel om de richtlijn inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht te herzien en te vervangen. Deze leden lezen ook in de beantwoording van de vragen en opmerkingen over de geannoteerde agenda van de JBZ-raad van 13 en 14 oktober 2022 dat drugsdumpingen in bepaalde gevallen een milieudelict in de zin van deze richtlijn kan opleveren. Heeft de modernisering van de richtlijn invloed op het sanctiearsenaal dat wordt toegepast als een persoon schuldig wordt bevonden aan een milieudelict dat is ontstaan door drugsdumpingen, zoals op het gebied van de op te leggen straf?

Antwoord

Nee. In de herziene richtlijn milieustrafrecht worden sancties geïntroduceerd die in Nederland op basis van de Wet op de economische delicten en het Wetboek van Strafrecht al kunnen worden opgelegd. De huidige Nederlandse strafwetgeving maakt daarbij op onderdelen reeds hogere sancties mogelijk dan waar de herziene richtlijn toe verplicht.

Richtlijn SLAPP

De leden van de CDA-fractie lezen dat op dit moment geen SLAPP’s als zodanig bekend zijn en vragen of dit een gevolg is van de al bestaande ondersteuning aan doelwitten van SLAPP’s zoals bewustwordingscampagnes, of dat hier andere ontwikkelingen aan ten grondslag liggen. Op welke manier wordt in Nederland op dit moment ondersteuning geboden aan doelwitten van SLAPP’s?

Antwoord

Vooralsnog lijken dit soort rechtszaken zich weinig tot niet voor te doen en ligt het voor de hand aansluiting te zoeken bij de al bestaande structuren en organisaties die informatie en steun bieden aan journalisten (bijv. PersVeilig en de Balie Persvrijheid) en mensenrechtenverdedigers (bijv. het College voor de Rechten van de Mens). De afgelopen jaren heeft het kabinet zoals eerder vermeld in antwoord op de vragen van de leden van de D66-fractie over dit onderwerp vanuit de beschikbare regeerakkoordmiddelen voor onderzoeksjournalistiek via het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek subsidie verleend aan de Balie Persvrijheid van de NVJ. Daarnaast zal, zoals eerder vermeld, de Staatssecretaris van OCW voor SLAPP onderzoek en/of monitoring instellen zodat de problematiek beter in beeld komt, er gerichte interventies ingesteld kunnen worden en de kennis beter geborgd wordt in het beleid op de langere termijn. Een ander belangrijk kabinetsinitiatief om persvrijheid en persveiligheid te bevorderen is het wetsvoorstel om «doxing» tegen te gaan, het delen van iemands persoonsgegevens met als doel om die persoon te intimideren.

Werklunch: Strijd tegen antisemitisme

De leden van de CDA-fractie lezen dat tijdens de werklunch de Raad van gedachten zal wisselen over de gezamenlijke aanpak van antisemitisme en dat het op gebied van het bestrijden van antisemitisme naast een repressieve aanpak het ook gaat om een preventieve aanpak, waarbij wordt ingezet op de bevordering van bewustwording van antisemitisme in de samenleving. Wat kan Nederland op dit gebied leren van andere lidstaten?

Antwoord

Nederland staat altijd open voor goede ideeën uit het buitenland. Zo heeft het idee om een Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) aan te stellen zijn oorsprong bij de Commissie en enkele EU-lidstaten. De NCAB vervult een belangrijke rol in het verspreiden van kennis over de Joodse cultuur in onze samenleving en in het in contact brengen van de Joodse gemeenschap met andere delen van de samenleving. De NCAB onderhoudt intensieve contacten met collega’s en instellingen in het buitenland om ideeën te blijven uitwisselen. Voorbeelden hiervan zijn gedachtewisselingen die hebben plaatsgevonden over een meer uniforme registratie van antisemitische incidenten in Europa of over de omgang met nazi-parafernalia.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie en reactie van de bewindspersonen

Geannoteerde agenda JBZ-Raad 8 en 9 december

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de toespraak van Von der Leyen die in de Staat van de Unie refereerde aan de uitbreiding van de EU-responscapaciteiten. Zoals de Minister wel bekend is zijn deze leden uiterst kritisch over het op Europees niveau aanwenden van dergelijke capaciteit. Lidstaten zijn daar zelf verantwoordelijk voor en kunnen in geval van nood rekenen op bijstand van buurlanden, zoals de praktijk ook geregeld aantoont. De motie van het lid Van Nispen over het niet instemmen met het oprichten van rescEU getuigt hiervan (Kamerstuk 32 317, nr. 539). Is de Minister bereid om zich actief te verzetten tegen deze overbodige uitbreiding van EU-responscapaciteiten? Waarom wel of niet? In het verlengde hiervan zijn deze leden ook kritisch over de Europese aanschaf van energiegerelateerde responscapaciteiten specifiek om Oekraïne bij te staan. Is de Minister voornemens hieraan bij te dragen? Waarom wel of niet? Onderschrijft de Minister dat de noodzakelijke solidariteit met Oekraïne ook bilateraal kan worden verwezenlijkt door zelf in het kader van winterization energiegerelateerde responscapaciteiten uit te lenen aan Oekraïne? Waarom wel of niet?

Antwoord

Het Europese civiele beschermingsmechanisme is gebaseerd op het solidariteitsbeginsel om in de eerste plaats lidstaten te ondersteunen bij de aanpak van ernstige en veelal ook grensoverschrijdende rampen en crises. Het mechanisme bevordert de solidariteit door middel van praktische samenwerking en door coördinatie van de hulp zonder afbreuk te doen aan de primaire verantwoordelijkheid van lidstaten voor de eigen crisisbeheersing en de aanpak van rampen. Het kabinet ondersteunt het solidariteitsbeginsel en onderstreept daarbij ook steeds de afspraak over de verantwoordelijkheid van lidstaten voor de eigen nationale crisisbeheersing. Internationale ontwikkelingen en het steeds meer grensoverschrijdende karakter en complexiteit van rampen en crises maken het noodzakelijk om de gemeenschappelijke paraatheid ook op EU-niveau steeds aan te passen en kritisch te kijken naar hoe de weerbaarheid van lidstaten en de EU verder te versterken. Zo wordt er op basis van de huidige internationale ontwikkelingen ook op EU-niveau gewerkt aan de paraatheid om een ernstige energie gerelateerde crisis in gemeenschappelijkheid aan te pakken.

Bij een voorstel tot uitbreiden van rescEU-responsecapaciteiten weegt het kabinet de internationale ontwikkelingen, of de voorgestelde capaciteit voorziet in een Nederlandse behoefte en of voor de specifieke capaciteiten het noodzakelijk wordt geacht om op EU-niveau een buffer van deze capaciteit beschikbaar te hebben in geval van nood, waarbij bovengenoemde primaire verantwoordelijkheid van de lidstaten het uitgangspunt blijft.

Met betrekking tot de hulp aan Oekraïne verwijst het kabinet kortheidshalve naar de antwoorden op de vragen van de leden van de D66-fractie aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in het migratiedeel van het SO JBZ over de Nederlandse steun aan Oekraïne.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van een mogelijke overeenstemming op het dossier van E-evidence. Kan de Minister dit bevestigen? Indien een overeenkomst is bereikt, wat is dan de uitkomst van het vraagstuk over de notificatieprocedure bij grensoverschrijdende bevriezingen? Is dit conform het standpunt van de Nederlandse regering? Zo nee, in welke opzichten wijkt het hier vanaf? Gaat Nederland instemmen met de onderhandelingsuitkomst?

Antwoord

Tijdens de triloog van 29 november jl. is een voorlopig politiek akkoord bereikt. De Commissie heeft daarover een persbericht doen uitgaan.6 Op het moment van schrijven is de uiteindelijke tekst waarover tussen de instellingen een voorlopig politiek akkoord is bereikt nog niet met de lidstaten gedeeld. De tekst wordt een dezer dagen verwacht. In de lijn van de Nederlandse opstelling bij het aannemen van de Raadspositie in de JBZ-Raad heeft Nederland ook tijdens de triloogfase steeds aangedrongen op versterking van waarborgen in het instrument, in het bijzonder waar het de positie betreft van degene van wie gegevens worden gevorderd. Op het moment dat een formeel resultaat van de onderhandelingen aan de Raad wordt voorgelegd zal het kabinet een definitief besluit kunnen nemen over instemming. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat de uiteindelijke tekst van het notificatiemechanisme is ingericht op een wijze die tegemoetkomt aan de Nederlandse wensen.

De leden van de SP-fractie hebben een vraag over de beraadslaging over de Richtlijn milieustrafrecht. Hebben deze leden het goed begrepen dat milieucriminaliteit effectiever zal worden aangepakt, maar dat Nederland heeft gepleit om strafbaarstellingen van dood door schuld en doodslag door milieudelicten te schrappen omdat vervolging hiervoor reeds mogelijk is? Geldt dit alleen voor Nederland of voor alle lidstaten? Kan de Minister dit toelichten? Erkent de Minister dat het vraagstuk bij milieudelicten die tot gezondheidsschade of de dood leiden juist een probleem zijn van bewijsbaarheid? Hoe houdt de Minister dit vraagstuk in het oog bij het behandelen van deze richtlijn?

Antwoord

De leden van de SP-fractie stellen terecht dat de herziene richtlijn naar verwachting een belangrijke bijdrage zal leveren aan de strafrechtelijke aanpak van milieucriminaliteit van de EU. Met deze volgende stap in Europese harmonisatie wordt het ontstaan van «vrijhavens» voor milieucriminaliteit tegengegaan en worden de mogelijkheden voor Europese strafrechtelijke samenwerking in grensoverschrijdende milieuzaken versterkt. Het kabinet staat dan ook in algemene zin positief tegenover de wijzigingen in de herziene richtlijn. Op één specifiek punt heeft Nederland een voorstel tot wijziging van de conceptrichtlijn voorgesteld. Zoals de leden van de SP-fractie

al noemden betrof dit voorstel het doen vervallen van de harmonisatie van sancties voor milieudelicten die de dood tot gevolg hebben. Voor dergelijke gedragingen zijn in de richtlijn minimale strafmaxima van tien jaar (indien het milieudelict opzettelijk is begaan) en vijf jaar (indien het milieudelict met ernstige nalatigheid is begaan) opgenomen.

De achtergrond van het voorstel om dit onderdeel van de herziene richtlijn te laten vervallen was tweeledig: ten eerste kennen alle Europese lidstaten reeds sancties voor dood door schuld en doodslag in ieders nationale strafwetgeving. De harmonisatie op dit punt in de herziene richtlijn milieustrafrecht heeft volgens het kabinet in dat licht weinig toegevoegde waarde. Ten tweede roept het betreffende onderdeel uit de herziene richtlijn vanuit juridisch-technisch oogpunt vragen op. Het Nederlandse strafrecht kent de subjectieve delictsbestanddelen «opzet» en «schuld», maar niet het bestanddeel «ernstige nalatigheid». De implementatie van dit onderdeel heeft daarmee mogelijk tot gevolg dat het wettelijke strafmaximum voor dood door schuld (artikel 307 Sr) moet worden verhoogd, wat ook gevolgen heeft voor andere strafbare feiten dan milieudelicten. Het kabinet acht dit onwenselijk.

De hiervoor genoemde bezwaren werden door ongeveer de helft van de lidstaten gesteund, waarbij enkele lidstaten zich expliciet achter het Nederlandse voorstel schaarden en enkele lidstaten lieten weten flexibel te staan tegenover Nederlandse voorstel. Het voorstel haalde daarmee net geen meerderheid. Het kabinet betreurt dit, maar dit hoeft aan een positieve waardering van de herziene richtlijn als geheel niet in de weg te staan.

De leden van de SP-fractie wijzen er terecht op dat de bewijsvoering van de gevolgen van een milieudelict complex kan zijn. De gevolgen van een milieudelict zijn immers soms pas na geruime tijd waarneembaar en over het causale verband tussen een milieudelict en de dood tot gevolg kan onduidelijkheid bestaan. De herziene richtlijn houdt hier rekening mee. Ook in gevallen waarin het milieudelict zelf wel maar de dodelijke gevolgen van dat delict niet bewezen kunnen worden moeten lidstaten het op grond van de herziene richtlijn mogelijk maken dat gevangenisstraffen kunnen worden opgelegd.

De leden van de SP-fractie lezen dat de Minister voornemens is om akkoord te gaan met de Verordening digitalisering en justitiële samenwerking. Hebben deze leden het goed begrepen dat met dit voorstel allerlei communicatie voortaan in principe digitaal plaats zal vinden? Betekent dit dan ook dat voor andere communicatie dan de 23 grensoverschrijdende instrumenten, ook communicatie binnen de lidstaten voortaan in principe digitaal plaats moet vinden? Eén van de richtlijnen die het namelijk betreft is bijvoorbeeld Richtlijn 2003/8 betreffende rechtsbijstand. De leden van de SP-fractie vragen wat de betekenis van dit voorstel is voor de pilots die thans plaatsvinden in het kader van maatschappelijke effectieve rechtspraak. Betekent dit bijvoorbeeld dat aanvragen bij de buurtrechtbank, wijkrechtbank of Huis van het Recht in principe digitaal plaats gaan vinden? Betekent dit dat deze experimenten een internationale component gaan krijgen omdat bijvoorbeeld andere EU-onderdanen daarvan digitaal gebruik mogen maken?

Antwoord

Het voorstel, bestaande uit de Verordening digitalisering van justitiële samenwerking en de bijbehorende richtlijn, ziet in de eerste plaats op het verplichten van het gebruik van elektronische communicatie tussen justitiële autoriteiten in grensoverschrijdende civielrechtelijke en strafrechtelijke aangelegenheden. In de bijlagen van het voorstel wordt uiteengezet welke, reeds bestaande, juridische instrumenten onder de reikwijdte van deze verplichte elektronische communicatie worden gebracht. Daarnaast worden maatregelen voorgesteld om de digitale toegang tot het recht voor burgers en bedrijven te verbeteren. Tot slot worden maatregelen voorgesteld die zien op elektronische zegels en handtekeningen en de inzet van videoconferentie. Het voorstel ziet uitsluitend op grensoverschrijdende elektronische communicatie en verplicht niet tot elektronische communicatie tussen justitiële autoriteiten binnen lidstaten. In de JBZ-Raad wordt de algemene oriëntatie op het voorstel voorgelegd. Naar verwachting zijn de lopende pilots al voltooid voordat het voorstel in de implementatiefase komt en raakt het voorstel de pilots waarschijnlijk niet.

De leden van de SP-fractie hebben nog een vraag over een recente brief van de regering over dit voorstel (Kamerstuk 32 317, nr. 783). Er zijn namelijk zorgen over de (veel) hogere kosten die mogelijk gepaard gaan met dit voorstel, zoals blijkt uit de brief van de regering van 14 oktober jl. Welke conclusies trekt de Minister hieruit? Is het mogelijk om deze (extra) hoge kosten te verhalen op bepaalde fondsen van de EC ten behoeve van justitie zodat Nederland hier niet zelf voor op hoeft te draaien?

Antwoord

In de brief van 14 oktober 2022 (Kamerstuk 32 317, nr. 783) is uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van een ambtelijke verkenning naar relevante aspecten van het voorstel. Daaruit kan worden geconcludeerd dat de verwachting is dat de implementatiekosten hoger liggen dan in de impactanalyse van de Commissie werd voorzien. Nederland heeft daarvoor bij herhaling aandacht gevraagd. Deze inzet heeft er onder meer toe geleid dat de (referentie- en implementatie) software die door de Commissie wordt ontwikkeld op basis van een modulaire opzet wordt geleverd, hetgeen de inpasbaarheid in de bestaande nationale IT-infrastructuur vergemakkelijkt. Het kabinet zal de uitwerking van de verordening nauwgezet blijven volgen om de kosten van implementatie zo laag mogelijk te houden. Daarnaast zal het kabinet niet aarzelen waar mogelijk een beroep te doen op Europese middelen, bijvoorbeeld in het kader van het eerstvolgende actieplan Europese e-justitie.

De leden van de SP-fractie zijn verheugd om te lezen dat mogelijk in mei volgend jaar eindelijk een akkoord wordt bereikt over de EU-toetreding tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), al zij het op onderhandelaarsniveau. Deze leden vernemen uit de geannoteerde agenda dat de discussie over de rechtsmacht in het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid de laatste strohalm is. Wat is de inzet van de Nederland op dit punt en wat is de verwachte uitkomst? Er is immers zicht op een uitkomst omdat een akkoord in mei wordt verwacht.

Antwoord

Het klopt dat inmiddels op alle bezwaren van het Hof van Justitie van de EU (EU-Hof) een voorlopig akkoord is bereikt, met uitzondering van het bezwaar van het EU-Hof ten aanzien van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB). De oplossing die aanvankelijk voor dit probleem bedacht was is niet reëel gebleken, gelet op het gebrek aan draakvlak onder zowel EU-lidstaten als de niet-EU leden van de Raad van Europa. Dat heeft de EU ertoe bewogen om te reflecteren op een alternatieve oplossing in de vorm van een interpretatieve verklaring over het GBVB. Het kabinet zet zich actief in om aan EU-zijde zo snel mogelijk te komen tot een oplossing voor het laatste resterende bezwaar van het EU-Hof. Het kabinet zal daartoe in de Raad aangeven een interpretatieve verklaring te zien als de juiste weg voorwaarts om uiteindelijk een akkoord over de toetreding mogelijk te kunnen maken.

Daarnaast wordt er in Straatsburg, op verzoek van enkele leden van de Raad van Europa, onderhandeld over enkele onderdelen van de ontwerptoetredingsovereenkomst ten aanzien waarvan het EU-Hof géén bezwaren heeft geuit. Het gaat dan met name om de artikelen 6, 7 en 8 van de ontwerptoetredingsovereenkomst (o.a. stemprocedures binnen het Comité van Ministers van de Raad van Europa). Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda is het streven van de Raad van Europa om een akkoord op onderhandelaarsniveau te bereiken voorafgaand aan de Raad van Europatop van staatshoofden en regeringsleiders die in mei volgend jaar zal worden georganiseerd in Reykjavik. Over hoe lang de heronderhandelingen tussen de EU en de Raad van Europa precies nog gaan duren kan geen uitspraak worden gedaan. De eerstvolgende onderhandelingsronde in Straatsburg zal hoogstwaarschijnlijk in januari plaatsvinden. Van belang is dat er uiteindelijk een akkoord bereikt wordt dat kan rekenen op de goedkeuring van alle partijen (EU en de Raad van Europa).

De leden van de SP-fractie willen informeren naar de Raadsaanbeveling procedurele rechten van verdachten en beklaagden in voorlopige hechtenis en materiële detentievoorwaarden. Deze leden begrijpen dat convergentie tussen de lidstaten zou moeten leiden tot verbetering van grensoverschrijdende samenwerking. Kan de Minister aangeven waar in de praktijk tegenaan wordt gelopen en waarom convergentie voor Nederland nuttig is? Wat zou dat in de praktijk gaan betekenen voor Nederland om te convergeren?

Antwoord

De JBZ-Raad heeft in december 2020 Raadsconclusies aangenomen over het Europees Arrestatiebevel (EAB).7 In deze conclusies werd aandacht besteed aan detentieomstandigheden en dat deze op grond van de rechtspraak van het EU-Hof, afhankelijk van de omstandigheden van de zaak, een reden konden zijn om het Europees aanhoudingsbevel buiten behandeling te laten. In de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober 2021 is vervolgens discussie gevoerd over hoe de detentieomstandigheden in lidstaten konden worden verbeterd.8 Er was geen brede steun voor aanvullende EU-regelgeving over minimumstandaarden voor detentie-omstandigheden. Ook wat het kabinet betreft voldoen de European Prison Rules (EPR) die de Raad van Europa in 2006 heeft aanvaard als detentienormen die ook bij de uitvoering van Europese aanhoudingsbevel kunnen worden toegepast. In de EPR zijn zeer gedetailleerde normen neergelegd die als materiële minimumstandaarden gelden. Het is nog onduidelijk welke convergentie de Commissie middels de aanbeveling voor ogen heeft. De verwachting is dat zij tijdens deze JBZ-Raad hier meer informatie over zal geven.

Verslag van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken 13 en 14 oktober

De leden van de SP-fractie lezen dat bij de discussie over de herziening van de Richtlijn milieustrafrecht is gepleit voor omzetgerelateerde boetes. Heeft de Minister zich daar ook achter geschaard? Waarom wel of niet?

Antwoord

De herziene richtlijn milieustrafrecht verplicht lidstaten om omzetgerelateerde geldboetes mogelijk te maken voor rechtspersonen die milieudelicten hebben gepleegd. Deze boetes dienen, afhankelijk van het milieudelict, drie of vijf procent van de wereldwijde omzet van de rechtspersoon te kunnen bedragen. De huidige Nederlandse strafwetgeving is op dit punt reeds in lijn met de eisen uit de herziene richtlijn. In artikel 23, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat als een geldboete van de zesde categorie kan worden opgelegd en die boetecategorie geen passende bestraffing toelaat een geldboete kan worden opgelegd tot ten hoogste tien procent van de jaaromzet van de rechtspersoon in het boekjaar voorafgaande aan de uitspraak of strafbeschikking. Gelet hierop heeft het kabinet het voorstel voor omzetgerelateerde geldboetes voor milieudelicten gesteund.

De leden van de SP-fractie willen nogmaals stilstaan bij de verordening om seksueel misbruik van kinderen aan te pakken. Deze leden hebben in het verleden diverse kritische vragen gesteld ondanks dat ze de doelstellingen steunen. Heeft de Minister kennisgenomen van de brief van de Autoriteit Persoonsgegevens van 30 november jl.? Wat vindt de Minister van de diverse zorgpunten die in deze brief worden aangestipt? Deze leden ontvangen graag een inhoudelijke reactie en een plan van de Minister om deze zorgpunten ook in Brussel te doen landen. Kan de Minister tevens een reactie geven op de opinie van de Data Protection Supervisor over deze Verordening?

Antwoord

Het kabinet heeft kennisgenomen van de brief van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De AP vindt het vanzelfsprekend dat seksueel kindermisbruik hard moet worden aangepakt, maar het huidige voorstel vormt naar de mening van de AP een te groot risico voor de rechten en vrijheden van burgers. Het kabinet is het met de AP eens dat seksueel kindermisbruik hard moet worden aangepakt en zet zich ervoor in dat materiaal van seksueel kindermisbruik effectief kan worden bestreden. Daarbij deelt het kabinet met de AP de zorgen over de inbreuk op de grondrechten die door het voorstel wordt gemaakt. Een inbreuk kan alleen plaatsvinden wanneer deze strikt noodzakelijk is, voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en omkleed is met waarborgen.

Volgens de AP ontstaat een te groot risico dat communicatiediensten bij alle communicatie van alle burgers in de Europese Economische Ruimte (EER) mee zullen kijken én luisteren. Aanbieders van hostingdiensten en interpersoonlijke communicatiediensten worden verplicht om mitigerende maatregelen te treffen en een beoordeling te maken van het risico op misbruik van hun diensten voor de verspreiding van materiaal van seksueel kindermisbruik of grooming. Dit rapporteren zij aan een door de lidstaten aangewezen coördinerende autoriteit. Als de coördinerende autoriteit vaststelt dat er een aanzienlijk risico op misbruik van de dienst blijft bestaan kunnen zij een rechtbank of een onafhankelijke nationale autoriteit vragen een detectiebevel uit te vaardigen. Dit bevel verplicht alleen aanbieders met een significant risico op misbruik van hun diensten om bekend of nieuw materiaal van seksueel kindermisbruik of grooming te detecteren. Het kabinet zal de voorgestelde maatregelen die het berichtenverkeer betreffen steeds kritisch bezien, in het bijzonder die maatregelen die ook zien op interpersoonlijk berichtenverkeer. In dit verband geldt dat het kabinet voorstellen die end-to-end encryptie onmogelijk maken niet steunt, conform de motie van het lid Van Raan c.s.9 Een ander specifiek aandachtspunt voor het kabinet zijn de voorstellen op het gebied van grooming. De opsporing van grooming is complex, omdat het hierbij gaat om tekst waarbij inhoud en interpretatie afhankelijk zijn van de context. In de onderhandelingen zal het kabinet het standpunt uitdragen dat Nederland het detecteren van grooming exclusief bij de opsporingsinstanties wil houden.

De AP raadt aan om expliciet in het voorstel op te nemen dat het voorstel niet als doel heeft end-to-end encryptie te verbieden of te verzwakken. Per brief van 23 september is uw Kamer geïnformeerd dat het kabinet uitvoering zal geven aan de motie van het lid Van Raan c.s.10 In de onderhandelingen over de voorgestelde verordening wordt uitgedragen dat het kabinet Europese voorstellen die end-to-end encryptie onmogelijk maken niet steunt. Tijdens de onderhandelingen geeft het kabinet hier actief gevolg aan in de vorm van concrete voorstellen waarmee wordt beoogd dit standpunt te bestendigen in de verordening.

Volgens de AP is meer informatie nodig over de effectiviteit en de risico’s van technologieën die gebruik maken van algoritmische software en de criteria waaraan deze software moet voldoen. Het voorstel is technologisch neutraal opgesteld en geeft geen specificatie welke technologie moet worden gebruikt. Het kabinet zal zich ervoor inzetten dat het voorstel niet leidt tot algemene monitoring en zet zich in voor goede waarborgen om te voorkomen dat materiaal onterecht als seksueel kindermisbruik wordt aangemerkt, zeker wanneer hierbij automatische besluitvorming wordt toegepast. Op dit moment wordt parallel aan de beoordeling van de noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit van het voorstel in het algemeen verkend met behulp van welke technologieën de verplichtingen uit de voorgestelde verordening zouden kunnen worden vervuld. Samen met lidstaten met een gelijkluidende opvatting zal worden gezocht naar oplossingen die recht doen aan de wens om op een proportionele, subsidiaire en effectieve manier online seksueel kindermisbruik aan te pakken.

Voor de reactie op de opinie van de European Data Protection Supervisor over deze verordening verwijst het kabinet uw Kamer naar het antwoord op de vraag van D66.

Overige

De leden van de SP-fractie willen dit schriftelijk overleg gebruiken om hun zorgen te delen over de Europese witwasautoriteit, ondanks de steun van deze fractie tot een strenge aanpak van witwassen. Kan de regering hiertoe een reactie geven op het artikel «Wat betekent de Europese witwasautoriteit voor de Nederlandse advocatuur?» dat op 15 november jl. in het Advocatenblad verscheen?11 Deze leden merken op dat er op dit moment in Nederland een rationeel en gewogen debat plaatsvindt over de toekomst van de toezicht op de advocatuur, maar dat Europa nu vanaf de zijlijn hard in lijkt te gaan grijpen met de voorgenomen autoriteit. Kan de Minister hierop reageren? Vreest de Minister ook dat plannen om tot een Europese witwasautoriteit te komen ten kosten gaan van de onafhankelijkheid van de advocatuur en hun beroepsgeheim?

Antwoord

Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie en reactie van de bewindsperonen

Het lid van de BBB-fractie is ervan overtuigd dat bij de aankomende JBZ-raad de Nederlandse focus sterk mag liggen op de Richtlijn milieustrafrecht en de uitwerkingen hiervan voor Nederland. Een actualisatie van het milieustrafrecht staat op de agenda en het is daarbij van belang niet te vergeten dat we als Nederland stroomafwaarts liggen aan de Rijn en Maas. Dit lid voorziet in waterkwaliteit een komende crisis vergelijkbaar met de stikstofcrisis. Het feit is echter nu dat waternormen en -kaders binnen de EU verschillen. Het is binnen de huidig lopende discussie, waar men de wetgeving rondom milieudelicten wil rechttrekken, juist van belang hier nu al op in te spelen. Anders zit Nederland over een paar jaar met de gebakken peren. Op deze manier kunnen we nu voorkomen dat onze samenleving over 10 jaar de rekening betaalt van verschillende Belgisch, Duitse en Franse waterkwaliteitsnormen.

Antwoord

Naar verwachting zal de JBZ-Raad een Raadspositie aannemen op het voorstel voor de milieustrafrechtrichtlijn. Het kabinet steunt het doel van dit voorstel: het Europees versterken van de strafrechtelijke aanpak van grensoverschrijdende milieucriminaliteit De Commissie heeft onlangs twee voorstellen gepubliceerd, de herziening van de Richtlijn Stedelijk Afvalwater en de herziening van de Kaderrichtlijn Water en de «dochterrichtlijnen» Grondwaterrichtlijn en richtlijn Prioritaire Stoffen. Beide voorstellen zijn voor Nederland als benedenstroomsland relevant. Het kabinet informeert uw Kamer via de BNC-fiches nader over deze voorstellen.

Het lid van de BBB-fractie wil graag de aandacht vestigen op het agendapunt over bosbranden. Er wordt gesteld dat de Nederlandse inbreng vooral zal rusten op het voorkomen van bosbranden. Waar dit lid onderstreept dat preventie wenselijk is in het kader van voorkomen boven genezen, wil zij wel aangeven dat de bluscapaciteit binnen Nederland momenteel op het gebied van bosbranden niet op orde is. Er is enkel één team gespecialiseerd in bosbranden. Toen in de zomer van 2020 meerdere grote bosbranden uitbraken binnen Nederland was het enkel de factor geluk (door de COVID-19 situatie hadden de Duitsers en defensie capaciteit over om te helpen) die ervoor gezorgd heeft dat er capaciteit was om de bosbranden überhaupt te bestrijden. De Algemene Rekenkamer onderstreepte deze conclusie in 2021 ook.

Het lid van de BBB-fractie wil erop wijzen dat de insteek op preventie als Nederland allicht wat kortzichtig is, gezien het feit dat we zelf onze brandweer niet op orde hebben. Voorkomen is uiteraard altijd beter dan genezen, maar als je dan toch ziek wordt hoop je toch wel in het ziekenhuis terecht te kunnen. Daarom ook het verzoek op dit agendapunt de focus te verleggen naar hoe we operationeel, ook in Europees verband, samen de bluscapaciteit kunnen opschroeven.

Antwoord

Het Europese civiele beschermingsmechanisme bestaat onder meer uit response-instrumenten om lidstaten bij een ernstige ramp te ondersteunen. De blusvliegtuigen die nu verder onder het hiervoor genoemde mechanisme worden ontwikkeld vallen onder het zogeheten rescEU-response-instrument. In 2019 heeft Nederland, als gevolg van een motie van de Tweede Kamer (motie Van Nispen), als enige lidstaat tegen de oprichting van het rescEU-instrument gestemd. Nederland blijft bij de verdere uitwerking van het EU civiele beschermingsmechanisme en in het belang van rescEU onverminderd inzetten op een goede balans tussen solidariteit en eigen verantwoordelijkheid van de lidstaten. Om die reden wordt door Nederland eerst en vooral gekeken naar hoe de eigen nationale crisisbeheersing ook ten aanzien van de aanpak van bosbranden te versterken. In Nederland zijn meerdere specialistische natuurbrandbestrijdingsteams actief. Er is momenteel één handcrew operationeel en er is en een tweede handcrew in oprichting die naar verwachting voorjaar 2023 operationeel zal zijn. Hiermee is de capaciteit voor bosbrandbestrijding in Nederland vooralsnog voldoende. Investeren in preventie is en blijft van groot belang om bosbanden te voorkomen. Er zijn thans nationaal geen dringende redenen om actief aan de opbouw van rescEU-blusvliegtuigen mee te werken.


X Noot
1

Kamerstuk 22 112, nr. 3556

X Noot
2

Kamerstuk 26 643, nr. 908

X Noot
3

Artikel 25 EU richtlijn 2016/680.

X Noot
4

Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 1377.

X Noot
5

Artikel 63 lid 2 EU richtlijn 2016/680.

X Noot
6

«e-Evidence: Commission welcomes political agreement to strengthen cross-border access for criminal investigations», https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/en/ip_22_7246 (29 November 2022).

X Noot
7

EUCO 22/20.

X Noot
8

Kamerstuk 32 317, nr. 722

X Noot
9

Handelingen II 2021/22, nr. 100, item 28.

X Noot
10

Kamerstuk 26 643, nr. 908

X Noot
11

«Wat betekent de Europese witwasautoriteit voor de Nederlandse advocatuur?», het Advocatenblad, 102, 2022(09), 15 november.

Naar boven