32 317 JBZ-Raad

Nr. 525 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VOOR RECHTSBESCHERMING EN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 oktober 2018

Hierbij bieden wij u, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de geannoteerde agenda aan van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 11 en 12 oktober 2018 in Luxemburg, alsmede een geactualiseerd voortgangsoverzicht van JBZ-dossiers 3e kwartaal 20181.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, M.G.J. Harbers

Geannoteerde agenda van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, 11–12 oktober 2018 te Luxemburg

I. Veiligheid en Justitie, Grondrechten en Burgerschap

Raad wetgevende besprekingen

1. Insolventie

Richtlijn betreffende preventieve herstructureringsstelsels, een tweede kans en maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van herstructurerings-, insolventie- en kwijtingsprocedures, en tot wijziging van Richtlijn 2012/30/EU.

= Algemene oriëntatie

De Europese Commissie heeft op 22 november 2016 een voorstel voor een richtlijn COM(2016)723 uitgebracht over preventieve herstructurering, een tweede kans voor ondernemers en maatregelen om een faillissement efficiënter af te wikkelen.

Voornaamste doel van het voorstel is om het voor levensvatbare bedrijven eenvoudiger te maken hun schulden te herstructureren, om daarmee een faillissement te voorkomen. Een geharmoniseerde regeling verbetert volgens de Commissie het ondernemings- en investeringsklimaat in de Europese Unie en draagt daarmee bij aan de goede werking van de interne markt. Uw Kamer werd op 24 januari 2017 door middel van een BNC-fiche hierover geïnformeerd (Kamerstuk 22 112, nr. 2292). Het Europees Parlement is aangevangen met de behandeling van het voorstel en heeft inmiddels een rapport van mevrouw A. Niebler (EVP) van het juridische comité (JURI) aangenomen.

Onder het Bulgaarse voorzitterschap zijn de onderdelen «Tweede Kans», «Maatregelen om efficiëntie van herstructureringen, insolventie en schuldsaneringen te bevorderen» en «Verzameling van statistieken» afgerond. Uw Kamer werd hierover in de Geannoteerde agenda van de JBZ-Raad van juni 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 32 317, nr. 513). Het Oostenrijkse voorzitterschap heeft vaart gemaakt met de afronding van het dossier als geheel. Open stonden nog de bepalingen omtrent de herstructureringsprocedure plus de inleidende en afsluitende artikelen. Het gaat, kort gezegd, over titels I, II en VI. Thans wordt een akkoord voor deze onderdelen voorgesteld, waardoor er een akkoord wordt bereikt over de richtlijn als geheel.

Eerder heeft het kabinet aangegeven de positieve effecten van de richtlijn voor de interne markt te zien: wanneer er in alle lidstaten adequate en transparante insolventiewetgeving beschikbaar is die leidt tot efficiënte herstructurering van een bedrijf in financiële moeilijkheden, vergroot dit de kans dat een bedrijf wordt gered. Een faillissement met alle daarbij behorende kosten en schade voor betrokkenen wordt daarmee voorkomen. Dit is niet alleen in het belang van de schuldenaar, maar ook in dat van de schuldeisers: de voorgestelde regeling gaat ervan uit dat een goede herstructurering ervoor zorgt dat schuldeisers een groter deel van hun vorderingen voldaan kunnen krijgen dan wanneer het bedrijf failliet zou zijn gegaan. Hiervan profiteert ook het Nederlandse bedrijfsleven, met name bij grensoverschrijdende investeringen. De richtlijn gaat er vanuit dat lidstaten voorzien in de mogelijkheid dat een bedrijf in financiële moeilijkheden een akkoord kan voorstellen aan zijn schuldeisers. Stemt een deel van de schuldeisers in, maar een deel niet, dan kan de rechter dit akkoord bindend verklaren indien dit akkoord nodig is om een faillissement te voorkomen en het akkoord voor schuldeisers redelijk is. Sommige schuldeisers hebben een sterkere positie dan andere schuldeisers, omdat ze bijvoorbeeld een bepaald voorrecht of zekerheidsrecht hebben. Om recht te doen aan de verschillen tussen schuldeisers, kunnen zij in verschillende klassen worden ingedeeld. Zo worden schuldeisers met zekerheidsrechten in een andere klasse ingedeeld dan schuldeisers met een concurrente vordering. Ondanks dat Nederland kon instemmen met deze basisgedachte had Nederland bij aanvang van de onderhandelingen de nodige zorgpunten. Deze lagen concreet in (1) onvoldoende bescherming van schuldeisers bij de «schorsing van tenuitvoerleggingsmaatregelen», onder meer door het ontbreken van adequaat toezicht (2) teveel bescherming van nieuwe financiering; slechts wanneer sprake was van fraude of handelen te kwader trouw kon deze nieuwe financiering worden teruggedraaid, (3) zorgen over de positie van werknemers en (4) vragen over de algemene zorgplichten die het voorstel bevatte ten aanzien van bestuurders van ondernemingen. Hiernaast heeft Nederland in het algemeen aandacht gevraagd voor een passende bescherming van schuldeisers en voldoende flexibiliteit voor de lidstaten om goed werkende (pre-)insolventieprocedures in te voeren of te handhaven, indachtig de voortgang van het nationale wetgevingsprogramma herijking faillissementsrecht, waarover ik Uw Kamer onlangs heb geïnformeerd (Kamerstuk 33 695, nr. 17).

Samen met een aantal andere lidstaten heb ik mijn zorgpunten onder de aandacht gebracht van het voorzitterschap en de Europese Commissie. Zij zijn op constructieve wijze omgegaan met onze voorstellen om het voorstel aan te passen, zodat aan onze zorgen tegemoet kon worden gekomen. Hiervoor ben ik het Oostenrijkse voorzitterschap en de Europese Commissie erkentelijk. Dit heeft er onder meer toe geleid dat lidstaten vorderingen van werknemers kunnen uitzonderen van de herstructureringsprocedure. Maken lidstaten gebruik van deze optie, dan kunnen vorderingen van werknemers niet door een herstructureringsakkoord worden aangetast. Ik noem verder de extra ruimte die lidstaten hebben gekregen om een bewindvoerder te benoemen tijdens de herstructureringsprocedure, bijvoorbeeld tijdens een schorsing van tenuitvoerleggingsmaatregelen. Dit geeft extra mogelijkheden om de gang van zaken bij een bedrijf te controleren. Verder zijn leveranciers niet langer verplicht om door te leveren tijdens een dergelijke schorsing: zij mogen in beginsel hun levering opschorten wanneer de schuldenaar niet heeft betaald. Lidstaten mogen op dit punt een andere regeling treffen, in het bijzonder voor vorderingen die voor de schorsing van tenuitvoerleggingsmaatregelen zijn ontstaan. Nieuwe financiering die wordt verstrekt om een bedrijf te redden, zoals een lening, wordt beschermd, maar de mogelijkheden om de nieuwe financiering terug te draaien indien het bedrijf toch failliet gaat, zijn verruimd: fraude en handelen te kwader trouw hoeft niet meer te worden aangetoond. Bepaald is dat het enkele feit dat nieuwe financiering is verleend, geen reden mag zijn voor vernietiging, maar met bijkomende omstandigheden kan alsnog deze nieuwe financiering worden teruggevorderd. Lidstaten mogen op dit punt verdergaande bescherming bieden.

Tot slot zijn mede dankzij onze inspanningen de algemene zorgplichten voor bestuurders geschrapt.

Meer in het algemeen hebben lidstaten de nodige ruimte gekregen om aanvullende maatregelen te treffen om schuldeisers te beschermen of om de procedure af te stemmen op het midden-en kleinbedrijf. Door de hiervoor beschreven aanpassingen ben ik, alles overwegende, positief over het bereikte resultaat. Het door het Oostenrijkse voorzitterschap bereikte akkoord is naar mijn oordeel een evenwichtig pakket, dat aan de hand van een aantal principes de lidstaten ertoe aanzet een effectieve herstructureringsprocedure in te voeren. Deze «principle-based» benadering spreekt mij aan: er bestaat hierdoor voldoende flexibiliteit voor lidstaten om rekening te houden met de lokale omstandigheden en lidstaten kunnen voorzien in waarborgen om schuldeisers beter te beschermen. Het akkoord sluit ook goed aan bij de plannen van Nederland om de mogelijkheden tot herstructurering van bedrijven in financiële moeilijkheden te verbeteren. Uw Kamer werd hierover onlangs geïnformeerd.2 Het akkoord binnen de Raad biedt tevens een goede basis voor de onderhandelingen met het Europees Parlement, dat op een aantal onderdelen een andere benadering kiest.

2. Verbetering van grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijs

a) Verordening inzake Europese bevelen tot overlegging en bewaring van elektronisch bewijs in strafzaken (e-evidence)

b) Richtlijn juridische vertegenwoordigers voor verzameling van bewijs in strafprocedures

= beleidsdebat

In de Geannoteerde agenda’s3 van juni en juli jongstleden en in beide BNC-fiches4 is aangegeven dat de Commissievoorstellen het mogelijk maken dat grensoverschrijdend digitaal bewijs bij internetdienstverleners kan worden gevorderd door Europese opsporingsautoriteiten. De onderhandelingen in de raadswerkgroep ten aanzien van de Commissievoorstellen zijn gaande.

Het kabinet onderschrijft de noodzaak voor het vergroten van de mogelijkheid voor grensoverschrijdende vorderingen van digitaal bewijs. De huidige wijze en aard van data opslag en modus operandi bij digitale criminaliteit maken deze bevoegdheid essentieel. Nederland is van mening dat er evenwichtige wetgeving moet komen die effectief is en fundamentele rechten respecteert.

De voorgestelde verordening maakt het mogelijk dat een handhavingsautoriteit van een lidstaat rechtstreeks de verstrekking of bewaring van gegevens vordert bij een dienstenaanbieder (internet service provider) die de gegevens heeft opgeslagen in een andere lidstaat dan waar deze autoriteit zich bevindt. Hierbij is in beginsel geen tussenkomst voorzien van een autoriteit van een andere lidstaat, bijvoorbeeld van de lidstaat waar de gegevens zijn opgeslagen. Alleen als de aanbieder weigert aan het bevel te voldoen heeft de autoriteit van de lidstaat waar de juridisch vertegenwoordiger van de dienstenaanbieder is gevestigd een rol, te weten als handhavende autoriteit. De handhavende autoriteit moet in dat geval het verstrekkings- of bewaringsbevel erkennen en maatregelen treffen opdat deze vordering wordt nagekomen, tenzij de handhavende autoriteit vindt dat de gegevens niet kunnen worden verstrekt op gronden die in de verordening staan genoemd (artikel 14 Verordening). Deze gronden betreffen onder meer de situatie dat de gegevens worden beschermd door een immuniteit of privilege onder nationaal recht, dat de verstrekking gevolgen kan hebben voor fundamentele belangen van de handhavende lidstaat zoals nationale veiligheid en defensie (artikel 14, tweede lid), dat de aanbieder niet kan verstrekken wegens overmacht, dat de vordering een manifeste schending van het Handvest voor de Grondrechten zou betekenen of dat er een manifest geval van misbruik zou zijn (artikel 14, vijfde lid). Dergelijke situaties zullen zich, zo is de inschatting, alleen bij wijze van uitzondering voordoen.

Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, vindt dat de handhavende lidstaat bij deuitvaardiging van een verstrekkingsbevel of bewaringsbevel in beginsel geïnformeerd moet worden. Vervolgens zou deze lidstaat moeten kunnen interveniëren, ook in situaties waarin de dienstaanbieder niet voornemens is om te weigeren aan het bevel te voldoen. Op die manier zal de handhavende lidstaat beter in staat zijn om de genoemde belangen te beschermen. Verder kan dusdoende de aanbieder worden ontlast van het maken van afwegingen die nu in de tekst van artikel 14 zijn voorzien, door die afwegingen aan de betreffende autoriteit over te dragen.

Een andere, grote, groep lidstaten vindt dat het informeren van de handhavende lidstaat niet nodig is en zal leiden tot een minder efficiënte regeling. Deze groep vindt dat alle belangen worden afgewogen bij de uitvaardiging van een vordering en dat een andere lidstaat geen bevoegdheid toekomt om te interveniëren, als de aanbieder de vordering nakomt. Het besluit van de autoriteit in de uitvaardigende lidstaat mag op grond van het beginsel van wederzijds vertrouwen niet ter discussie worden gesteld in een andere lidstaat. Hierin ligt, volgens deze groep, de winst ten opzichte van bestaande Europese instrumenten van wederzijdse erkenning waarin wel is voorzien in een erkenningsprocedure waarbij in de ten uitvoer leggende lidstaat een bevel of verzoek van de uitvaardigende lidstaat wordt getoetst aan een aantal criteria.

De voorzitter legt deze kwestie voor aan de JBZ-Raad en wil weten of de Ministers de tekst van de verordening op het genoemde punt willen aanvaarden of dat zij een notificatiesysteem willen introduceren. In dat laatste geval is de vraag welke lidstaat genotificeerd zou moeten worden: de handhavende lidstaat of de lidstaat waarin de betrokken persoon verblijft. Gezien de voortgang van de onderhandelingen en de wens om deze tijdig af te ronden (in december 2018) verzoekt de voorzitter te overwegen om als compromis te aanvaarden dat er een plicht tot notificatie komt die (slechts) dient voor het informeren van de andere lidstaat.

Nederland is er voorstander van om een notificatieplicht op te nemen, die tot gevolg heeft dat de andere lidstaat bevoegdheden kan uitoefenen. Een dergelijke bevoegdheid kan bijvoorbeeld zijn dat gegevens niet kunnen worden verstrekt omdat er nationale belangen in het geding zijn. Naast het vrije verkeer van personen, maken ook digitale mogelijkheden het steeds lastiger om de locatie van de betrokken persoon te bepalen. Aangezien het derhalve steeds lastiger is om te bepalen in welke lidstaat de betrokken persoon verblijft ligt het in de rede om de handhavende lidstaat te notificeren.

Daarnaast bepleit een aantal lidstaten het opnemen van real time interception in de voorgestelde verordening. Dit zou betekenen dat handhavingsautoriteiten rechtstreeks kennis kunnen nemen van communicatie («tappen») buiten de grenzen van de eigen lidstaat, zonder tussenkomst van de autoriteiten van de lidstaat waar de dienstaanbieder is gevestigd of waar de onderzochte persoon verblijft.

De vraag of de bedoelde uitbreiding van de verordening gewenst is werd op 4 juni 2018 besproken in de JBZ-Raad. Toen werd besloten de Commissie te verzoeken om met experts te spreken, omdat de uitbreiding niet was bestudeerd toen de verordening werd voorbereid. De Commissie heeft vervolgens een vragenlijst voorgelegd aan de lidstaten om een beeld te krijgen van de verschillende landelijke bevoegdheden en praktische aspecten van de tapbevoegdheid. Daarnaast is een expert-bijeenkomst gehouden op 26 september 2018. Verder heeft de Commissie gesproken met dienstenaanbieders en maatschappelijke organisaties. Op 1 oktober jl. heeft de Commissie een non-paper gepresenteerd («Report on the expert process on real-time interception») dat aan de agenda van de JBZ-Raad is toegevoegd.

De voorzitter van de Raad zal tijdens de JBZ-Raad naar verwachting voorstellen de verordening niet uit te breiden met real time interception. Nederland stemt in met dit voorstel. Voor de praktijk van de rechtshandhaving is interceptie weliswaar een belangrijk onderzoeksmiddel, maar deze maatregel is zeer indringend en raakt het recht op privacy van de onderzochte personen diepgaander dan de meeste andere onderzoeksmaatregelen. Als een autoriteit in een grensoverschrijdend onderzoek gebruik wil maken van interceptie dan kan zij daarvoor een beroep doen op de gebruikelijke procedure van wederzijdse rechtshulp of op het Europees Onderzoeksbevel. Als een meerderheid van de lidstaten niettemin voorstander is van een nieuwe regeling op EU-niveau voor real time interception, dan dient deze grondig te worden voorbereid en moeten waarborgen voor burgers en bedrijven verzekerd worden. Dit kan niet worden gerealiseerd door het uitbreiden van de voorgestelde verordening, mede gezien de doelstelling om hierover in december 2018 een algemene oriëntatie te bereiken.

Raad niet-wetgevende besprekingen

3. Grondrechten

a) Uitwisseling van standpunten met directeur van het Grondrechtenagentschap (FRA)

b) Concept raadsconclusies over de toepassing van het Europees Handvest van de grondrechten in 2017.

= Adoptie

Het voorzitterschap heeft in Raadsverband conclusies opgesteld over de toepassing van het Europees Handvest van de grondrechten in 2017. Belangrijkste onderwerpen zijn de verdere bewustwording van en toepassing van het Handvest dat volgend jaar 10 jaar in werking is, de rol van het EU Grondrechtenagentschap, het belang van de democratische rechtsstaat, de coherentie van intern en extern EU beleid op het vlak van de grondrechten, de rechten van vrouwen, kinderen, ouderen, Roma en LHBTI, het tegengaan van racisme en xenofobie, de invloed van nieuwe technologieën op grondrechten en gegevensbescherming en de toetreding van de EU tot het Verdrag inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Istanbul Conventie), en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De Raadsconclusies verwijzen naar evenementen en onderzoeken in het kader van deze onderwerpen en formuleren aandachtspunten voor de toekomst.

Er wordt momenteel nog over de Raadsconclusies onderhandeld, maar de verwachting is dat er vooraf al inhoudelijke overeenstemming over de conclusies zal zijn, zodat ze tijdens de JBZ Raad niet alleen worden aangenomen maar ook kunnen dienen voor een gedachtewisseling met de directeur van het Grondrechtenagentschap, Michael O’Flaherty.»

4. Europees Openbaar Ministerie: implementatie

= stand van zaken

Naar verwachting zal de Europese Commissie onder dit agendapunt de laatste stand van zaken met betrekking tot de voorbereidingen van de feitelijke start van het EOM toelichten. Zo zal zij vermoedelijk aangeven dat de procedureregels voor het selectiepanel voor de Europees Hoofdaanklager en Europese aanklagers inmiddels zijn aangenomen en de twaalf leden van het selectiepanel zijn benoemd en dat er een haalbaarheidsstudie loopt voor het case management systeem van het EOM. Het ligt op dit moment niet in de lijn der verwachting dat de recente mededeling van de Commissie over de uitbreiding van het mandaat tot terrorismebestrijding aan de orde zal komen tijdens deze JBZ-Raad. Mocht dit tegen deze verwachting in toch het geval zijn, dan zal van Nederlandse zijde, conform de motie van het lid Leijten (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1360) en de inbreng van de Minister-President tijdens de informele Europese Raad op 20 september jl. in Salzburg5, opnieuw worden aangegeven dat deze uitbreiding in onze ogen niet wenselijk is. Uw Kamer zal binnen de gebruikelijke termijn per BNC-fiche worden geïnformeerd over het kabinetsstandpunt ten aanzien van de bedoelde mededeling.

5. Wederzijdse erkenning in strafzaken – versterken van wederzijds vertrouwen – de weg vooruit

= uitwisseling van standpunten

Het voorzitterschap beoogt terecht de discussie in de Raad over de noodzaak van het versterken van het wederzijdse vertrouwen na de informele JBZ-Raad van juli jl. voort te zetten aan de hand van een aantal vragen over de dagelijkse praktijk. Het is een goede zaak dat de Raad zich hierover buigt, maar daarbij dient niet uit het oog te worden verloren dat de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen zoals het Europees Arrestatie Bevel (EAB) en het Europees Onderzoeksbevel (EOB) is opgedragen aan de justitiële autoriteiten en niet aan de regeringen van de lidstaten. Het gaat erom het vertrouwen tussen de justitiële autoriteiten te versterken en in sommige gevallen zelfs te herstellen. Dat dienen zij primair onderling te doen door intensieve samenwerking en door elkaar zo volledig mogelijk te informeren als in een zaak de standaardinformatie verstrekt in het kader van een EAB of een EOB onvoldoende is. Zij kunnen daarvoor in voorkomend geval een beroep op Eurojust doen. Eurojust kan coördinatie bijeenkomsten organiseren waarin frequenter voorkomende problemen worden besproken en met het oog op het zoeken naar een oplossing. Van regeringswege kan goede training van officieren van justitie en rechters worden gestimuleerd en de Raad kan Eurojust stimuleren waar mogelijk bijstand te geven. Waar het Hof van Justitie systematische gebreken heeft geconstateerd die het wederzijds vertrouwen ondermijnen, heeft het Hof zelf aangegeven hoe een herstel van dat vertrouwen tussen en door de justitiële autoriteiten moet worden nagestreefd. Verder is het primair de taak van de lidstaat waar gebreken zijn geconstateerd om deze op te heffen. Nederland is bereid zijn kennis en ervaring, in het bijzonder op het terrein van het gevangeniswezen, in te zetten om lidstaten die daaraan behoefte hebben te helpen.

6. (mogelijk) Eerlijke en vrije verkiezingen, ook van misbruik van persoonlijke data en cyber incidenten

= beleidsdebat

De JBZ-Raad spreekt voor de eerste keer over de voorstellen van de Commissie omtrent eerlijke en vrije verkiezingen die op 12 september j.l. gepubliceerd zijn. De verwachting is dat de Commissie een presentatie zal geven over de voorstellen. Er is geen besluitvorming voorzien. De Commissie heeft aangegeven de voorstellen graag voor de EP verkiezingen in mei 2019 geïmplementeerd te zien.

Het pakket aan voorstellen bestaat uit een mededeling, de amendering van de verordening Europese politieke partijen een richtsnoer en een aanbeveling over de uitvoering van verkiezingen. Het voorstel betreffende de amendering van de verordening Europese politieke partijen heeft tot doel Europese politieke partijen te beboeten wanneer hun nationale autoriteit persoonsgegevens tot de conclusie komt dat een nationale politieke partij misbruik van persoonsgegevens heeft gemaakt, bv. wegens micro-targeting op basis van gegevens die niet met dat doel zijn verzameld en hiermee de uitslag van de verkiezingen beïnvloedt, dan wel tracht te beïnvloeden. Het richtsnoer geeft daarnaast duidelijkheid over de toepassing van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) in de context van verkiezingen. De aanbeveling gaat ten slotte o.a. over transparantie van online politieke advertenties en over het opzetten van een samenwerkingsnetwerk van relevante nationale organisaties omtrent de veiligheid van de verkiezingen in den brede.

Een BNC-fiche over deze voorstellen is momenteel in de maak en wordt spoedig aan uw Kamer verzonden en kan dan ook met U besproken worden. Tijdens de JBZ-Raad zal aangegeven worden dat het kabinet nog niet over deze voorstellen met het parlement heeft kunnen spreken en daarom momenteel nog geen standpunt kan innemen ten aanzien van deze voorstellen.

Voorop staat dat Nederland zeer hecht aan vrije, open en eerlijke verkiezingen. Nederland is zich zeer bewust van de risico’s die de moderne digitale tijd met zich mee brengt. NL heeft dan ook een positieve grondhouding ten aanzien van het uitwisselen van kennis, best practices en relevante informatie tussen lidstaten. Echter, de lidstaten zijn zelf verantwoordelijk voor de organisatie en uitvoering van de Europese verkiezingen per land en voor de wet- en regelgeving over hun nationale partijen.

7. EU-Westelijke Balkan Ministerieel Forum voor Justitie en Binnenlandse Zaken (Tirana, 4-5 oktober 2018)

= informatie van het voorzitterschap

Naar verwachting zal het voorzitterschap terug willen blikken op dit ministeriële forum, dat op het moment van verzending van deze Geannoteerde agenda nog niet heeft plaatsgevonden. Het betreft een jaarlijkse bijeenkomst van het Voorzitterschap (en van haar voorganger en opvolger), de Europese Commissie en de vertegenwoordigers (Ministers van Justitie en/of Binnenlandse Zaken) van de kandidaat lidstaten en potentiële kandidaat lidstaten van de Westelijke Balkan waarin zij inzicht geven in hervormingen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken in het kader van het EU-toetredingsproces.

8. Werklunch dag 1 (justitie) met als thema EU financing for justice

Voor de lunchbespreking van de Ministers van Justitie op 11 oktober a.s. heeft het Voorzitterschap als onderwerp EU Financing for Justice bekendgemaakt. Naar verwachting gaat het om een bespreking van het voorstel voor de verordening van het Justitie Programma voor de periode 2021–20176, waarvan het BNC-fiche de Tweede Kamer in juli is toegezonden7. Omdat in het kader van de lopende horizontale onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader 2021–2017 de JBZ-Ministers niet over de omvang van de financiering zullen spreken, zal deze bespreking vermoedelijk ingaan op de inhoudelijke accenten van de verordening van het Justitie programma. Dit sluit aan bij de lopende besprekingen op Raadswerkgroep-niveau. Van Nederlandse zijde zal het belang van het programma voor de justitiële samenwerking en rechtsstaat worden onderstreept, in het bijzonder het verbeteren van effectiviteit van nationale rechtsstelsels en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen.

II. Immigratie en asiel

Raad wetgevende besprekingen

9. Commissievoorstellen in het kader van het Meerjarig Financieel Kader

a) Verordening tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMF)

Interinstitutioneel dossiernummer: 2018/0248 (COD)

b) Verordening tot oprichting, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa (BMVI)

Interinstitutioneel dossiernummer: 2018/0249 (COD)

c) Verordening tot oprichting van het Fonds voor interne veiligheid (ISF)

Interinstitutioneel dossiernummer: 2018/0250 (COD)

= beleidsdebat

In het kader van dit agendapunt is een beleidsdebat voorzien over de in mei en juni jl. uitgebrachte deelvoorstellen over het toekomstig meerjarig financieel kader (MFK) op het gebied van binnenlandse zaken, te weten de Verordening tot oprichting Asiel en Migratiefonds (AMF), de Verordening voor een fonds voor Geïntegreerd Grensbeheer en Visa (BMVI) en de Verordening voor het Fonds voor interne veiligheid (ISF). Het is op dit moment nog niet bekend of er een Voorzitterschapsdocument ter bespreking zal voorliggen. Voor een toelichting op de inhoud en de Nederlandse appreciatie van de voorstellen wordt verwezen naar de drie BNC-fiches die uw Kamer heeft ontvangen.8

In algemene zin pleit het kabinet voor een financieel houdbaar en gemoderniseerd MFK. Dat wil zeggen dat een sterkere focus moet liggen op de prioritaire beleidsterreinen én dat de omvang van het MFK neerwaarts moet worden bijgesteld. Migratie, zowel de interne als externe aspecten, behoort wat betreft het kabinet tot de prioritaire onderwerpen binnen het toekomstig MFK. Het kabinet zet in de migratieagenda in op een integrale benadering van het migratievraagstuk, waarbij het noodzakelijk wordt geacht op alle punten van de migratieroute actie te ondernemen. Het toekomstig MFK moet hieraan bijdragen. Het kabinet vindt het positief dat het BMVI zal bijdragen aan het ondersteunen van alle componenten van het geïntegreerd grensbeheer. Wel ziet het kabinet graag een nadere onderbouwing van de door de Commissie voorgestelde financiering voor de significante toename van het aantal grenswachters voor het Europese Grens en Kustwacht Agentschap (EGKW). Het AMF is erop gericht om bij te dragen aan een houdbaar asielstelsel binnen de EU, en aan nieuwe initiatieven in derde landen. Deze doelstellingen sluiten aan bij de migratieagenda, het kabinet onderschrijft deze dan ook. Het kabinet heeft daarbij speciale aandacht voor financiële ondersteuning van de elementen die secundaire migratiestromen tegengaan. Dit moet in het licht van het bredere onderhandelingsproces worden bezien. Voor de verdeling van de middelen naar lidstaten wordt een verdeelsleutel (allocatiecriteria) voorgesteld waarbij rekening wordt gehouden met de inspanningen die lidstaten plegen op het terrein van migratie. Het kabinet ondersteunt dit, maar een stimulans van dergelijke inspanningen zou ook sterker weerspiegeld moeten worden in andere onderdelen van het MFK. Ook veiligheid is voor het kabinet een belangrijke prioriteit in EU-verband. Het kabinet onderschrijft de doelstellingen van het voorstel inzake het ISF: terrorismebestrijding, de aanpak van radicalisering, de bestrijding van zware en georganiseerde criminaliteit, de aanpak van cybercrime en de bescherming van slachtoffers van criminaliteit. Een belangrijke voorwaarde daarbij is wel, dat projecten toegevoegde waarde creëren op EU-niveau.

De voorstellen zijn voor het zomerreces op Raadswerkgroep-niveau gepresenteerd. De artikelsgewijze onderhandelingen is onlangs gestart. De meeste lidstaten lijken positief te staan tegenover de prioriteit voor migratie, grensbeheer en veiligheid in het toekomstige MFK. Tot dusver zijn de grootste vraag- en discussiepunten van lidstaten gericht op de volgende onderwerpen. Voor het AMF gaat het met name om de invulling van de allocatiecriteria, de inrichting van de thematische faciliteit en de financiering van integratie ten opzichte van het ESF+. De aandacht van lidstaten bij het BMVI richt zich in dit stadium met name op de uitwerking van de thematische faciliteit en de noodzaak van de 10.000 extra grenswachters voor het EGKW-agentschap met de daarvoor benodigde financiering. Het eerste geldt ook voor de bespreking van het ISF-voorstel. De wijze waarop de 40 procent voor de thematische faciliteit wordt verdeeld over de verschillende mogelijkheden en de wijze waarop de besluitvorming daarover tot stand komt, behoeft verduidelijking. Verder plaatst het kabinet een kanttekening bij de voorgestelde rapportageverplichting, nu die immers een aanzienlijke verzwaring van de rapportage- en beheerslast lijkt mee te brengen. Een groot deel van het Europees Parlement (EP) verwelkomt de prioriteiten die de voorstellen voor het nieuwe MFK reflecteert, waaronder migratie. Een deel van het EP staat minder positief tegenover conditionaliteiten in het MFK, waaronder voor migratie.

10. Voorstel herziening Europese Grens- en Kustwacht Verordening

= beleidsdebat

Onder Nederlands voorzitterschap van de Raad van de EU werd in 2016 een akkoord bereikt over de verordening betreffende de Europese Grens- en Kustwacht (EGKW). Hiermee werd het mandaat van het agentschap versterkt, zodat het effectiever kan optreden aan de buitengrenzen en het belang van het effectief beheer van de buitengrenzen van de Europese Unie werd benadrukt. Tijdens de Europese Raad van 28 juni jl. kwamen de regeringsleiders overeen om het mandaat van de EGKW verder te versterken. De Commissie heeft op 12 september jl. hiertoe een nieuw voorstel gepresenteerd.9 De Commissie stelt onder meer voor om de operationele capaciteit en de bevoegdheden van het EGKWA te intensiveren voor een doeltreffende ondersteuning van de lidstaten bij de buitengrensbewaking. Daarnaast stelt de Commissie een nieuw permanent korps van 10.000 operationele personeelsleden voor. Dit korps zou moeten beschikken over uitvoerende bevoegdheden en eigen uitrusting en moet de EU de nodige capaciteit verschaffen om op te treden waar en wanneer dat nodig is, zowel aan de buitengrenzen van de EU als in derde landen. Het Agentschap moet bovendien beschikken over een sterker mandaat inzake terugkeer en moet nauw samenwerken met het nieuwe Asielagentschap van de EU. Het permanente korps moet ertoe bijdragen dat de EU beter kan reageren op toekomstige uitdagingen en moet de levensvatbaarheid op lange termijn van de Schengenruimte handhaven.

De Commissie heeft het voorstel tijdens verschillende Raadsbijeenkomsten toegelicht, waarbij lidstaten een eerste reactie konden geven. Hierbij verwelkomden lidstaten de integrale aanpak van het voorstel, waarbij ook de versterking met betrekking tot het terugkeermandaat en samenwerking met derde landen door de meeste lidstaten positief werd ontvangen. Bij het permanente korps stellen veel lidstaten hun vraagtekens, voornamelijk voor wat betreft de haalbaarheid. Verschillende lidstaten, waaronder Nederland, hebben hier gepleit voor een vraag gestuurde aanpak. Lidstaten zijn bovendien van mening dat zij primair verantwoordelijk moeten blijven voor grensbeheer, met een ondersteunende rol voor het EGKWA.

Het kabinet heeft kennisgenomen van het voorgenomen behandelvoorbehoud dat de Tweede Kamer heeft geplaatst. Zoals bekend is het kabinet een voorstander van een sterke Europese Grens- en Kustwacht, die wordt gevormd door de lidstaten en het Europese Grens- en Kustwacht Agentschap (EGKWA). Het uitgangspunt voor het kabinet is de gedeelde verantwoordelijkheid voor de buitengrens voor lidstaten en het EGKWA, waarbij lidstaten primair aan de lat staan en het EGKWA een ondersteunende rol heeft. Hetzelfde geldt in principe voor het terugkeeraspect, maar het kabinet is positief over de versterking van de EGKW in derde landen en op terugkeer. Het kabinet staat echter terughoudend tegenover de mogelijkheid van het agentschap om op eigen initiatief terugkeerinterventies te doen. Het kabinet kan de wens voor extra paraat operationeel personeel steunen, maar staat eveneens terughoudend tegenover de omvang van de verhoging. Voor wat betreft de financiële dekking, is het voor het kabinet van belang dat niet vooruit wordt gelopen op het volgende MFK (2021–2017). De financiële gevolgen voor na 2020 dienen derhalve deel uit te maken van de onderhandelingen over het nieuwe MFK.

Uw Kamer zal binnen de gebruikelijke termijn per BNC-fiche worden geïnformeerd over het kabinetsstandpunt en de Nederlandse onderhandelingsinzet.

11. Terugkeer richtlijn (herziening)

= beleidsdebat

De Europese Commissie heeft op 12 september jl. een voorstel gepubliceerd voor de herziening van de terugkeerrichtlijn.10 Dit voorstel maakt deel uit van het pakket maatregelen dat door de Commissie is voorgesteld als gevolg van de Europese Raad van 28 juni 2018.

De herziening van de richtlijn wordt ingegeven door achterblijvende resultaten op terugkeer, ondanks inspanningen van de lidstaten en op EU-niveau om het huidige terugkeerbeleid ten uitvoer te leggen. De Commissie beoogt met de voorgestelde wijzigingen de bestaande regels te verhelderen, enkele procedures te vereenvoudigen en een betere balans te vinden tussen rechten van vreemdelingen en uitvoerbaarheid van het terugkeerbeleid, zonder te tornen aan de grondrechten en het beginsel van non-refoulement. De Commissie wil met het voorstel ook het risico op onttrekking aan het toezicht verminderen en secundaire migratie tegen gaan.

Het kabinet heeft herhaaldelijk aangedrongen op een herziening van de terugkeerrichtlijn en verwelkomt dit voorstel van de Commissie dan ook. De insteek van de Commissie om procedures te verhelderen en te vereenvoudigen valt te prijzen en kan van betekenis zijn voor de Nederlandse terugkeerpraktijk.

Andere elementen in het voorstel die van betekenis zullen zijn voor de Nederlandse terugkeerpraktijk zijn de mogelijkheden om personen die een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid in vreemdelingenbewaring te stellen, een toegevoegd artikel met criteria voor het bepalen van het risico van onttrekking, een aanvullende regeling voor de rechtsmiddelen voor gevallen waarin een terugkeerbesluit samenloopt met een afgewezen asielverzoek en een voorstel voor een grensprocedure die een duidelijker verband beoogt te leggen tussen de terugkeerprocedure en de asielprocedure aan de grens.

Het kabinet heeft kennisgenomen van het voorgenomen behandelvoorbehoud dat de Tweede Kamer heeft geplaatst. Tijdens een eerste bespreking op hoog ambtelijk niveau werd het voorstel voor herziening van de richtlijn door veel lidstaten verwelkomd. Enkele lidstaten zien echter meer in verbetering van de samenwerking met derde landen dan in herziening van de terugkeerrichtlijn. De wens van het kabinet om onder de richtlijn ook terugkeer naar een ander land dan het herkomst- of transitland mogelijk te maken en ook de overdracht van statushouders tussen de EU-lidstaten op te nemen, vond bij meerdere lidstaten weerklank. Enkele lidstaten hadden graag de wederzijdse erkenning van terugkeerbesluiten teruggezien in het voorstel.

Uw Kamer zal binnen de gebruikelijke termijn per BNC-fiche worden geïnformeerd over het kabinetsstandpunt en de Nederlandse onderhandelingsinzet. De inzet van de Europese Commissie is om de onderhandelingen nog voor de verkiezingen voor het Europees Parlement af te ronden.

12. Voorstel Herziening Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel

a) Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herziening)

Interinstitutioneel dossiernummer: 2016/0133 (COD)

b) Voorstel voor een herziening van de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van normen voor de opvang van asielzoekers

Interinstitutioneel dossiernummer: 2016/0222 (COD)

c) Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, en de inhoud van de verleende bescherming en tot aanpassing van richtlijn 2003/109/EU van 25 november 2003 inzake de status van derdelanders die langdurig ingezetene zijn

Interinstitutioneel dossiernummer: 2016/0223 (COD)

d) Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot het instellen van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de EU en tot intrekking van Richtlijn 2013/32

Interinstitutioneel dossiernummer: 2016/0224 (COD)

e) Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de instelling van „Eurodac» voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van Verordening (EU) nr. 604/2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend en betreffende verzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en Europol om vergelijkingen van Eurodac-gegevens ten behoeve van rechtshandhaving (herziening)

Interinstitutioneel dossiernummer: 2016/0132 (COD)

f) Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010

Interinstitutioneel dossiernummer: 2016/0131 (COD)

g) Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een EU-hervestigingskader en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 516/2014 van het Europees Parlement en de Raad

Interinstitutioneel dossiernummer 2015/0225 (COD)

= beleidsdebat/voortgangsrapportages

De Europese Commissie presenteerde in 2016 zeven wetgevingsvoorstellen voor de

hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS). Deze voorstellen moeten onder meer zorgen voor efficiënte asielprocedures in alle lidstaten, die ook bij een oplopende asielinstroom blijven voldoen. Verder moet de hervorming van het GEAS secundaire migratiestromen (doorreizen naar een andere EU-lidstaat) binnen de EU ontmoedigen en de asiellasten billijker verdelen tussen de lidstaten. Het kabinet steunt deze overkoepelende doelen.

De zeven wetgevingsvoorstellen bevinden zich in verschillende fasen van het besluitvormingsproces. Op grond van de Raadspositie hebben inmiddels diverse trilogen met het EP plaatsgevonden over de Kwalificatieverordening, de Opvangrichtlijn, de Eurodac-verordening, de verordening voor een versterkt EU-agentschap voor asiel, en de verordening voor een EU-hervestigingskader. Deze gesprekken hebben nog niet geleid tot een akkoord. Om uitvoering te geven aan de conclusies van de Europese Raad over migratie van 28 juni 2018, heeft de Commissie op 12 september 2018 een aangepast voorstel uitgebracht voor de verordening voor een versterkt EU-agentschap voor asiel. Over de inhoud van dit voorstel en de positie van het kabinet zal uw Kamer, zoals gebruikelijk, per BNC-fiche worden geïnformeerd.

Ten aanzien van de Dublinverordening en de Procedureverordening hebben de lidstaten nog geen Raadspositie bereikt, en hebben er derhalve nog geen trilogen met het EP plaatsgevonden. Over de herziening van de Dublinverordening is het krachtenveld binnen de Raad nog altijd verdeeld. Voor de noordwestelijke lidstaten is het primaire belang de doeltreffendheid van het Dublinsysteem in de praktijk te verbeteren (heldere verantwoordelijkheidscriteria, stabiele verantwoordelijkheid, efficiënte procedures en het tegengaan van secundaire migratiestromen/asielshoppen). De zuidelijke lidstaten kunnen hierin (deels) meegaan, mits zij gecompenseerd worden middels het correctiemechanisme (verplichte herplaatsing van asielzoekers) en/of een in tijd begrensde verantwoordelijkheid. De oostelijke lidstaten blijven sterkt gekant tegen enige vorm van verplichte herplaatsing van asielzoekers. Het Oostenrijks voorzitterschap heeft bilaterale gesprekken gevoerd met de lidstaten om duidelijkheid te krijgen over de prioriteiten van de standpunten en flexibiliteit ervan. Het Oostenrijks voorzitterschap zal de uitkomsten van deze gesprekken naar verwachting tijdens dit agendapunt presenteren.

De besprekingen over de Asielprocedureverordening worden voortgezet op verschillende onderwerpen. Voor Nederland zijn op dit moment vooral belangrijk de definitie van «definitieve beslissing», de maximale duur van de grensprocedure en het concept van veilige derde landen. Ook heeft Nederland aandacht gevraagd voor de verantwoordelijkheid in geval van doorreizen voor vreemdelingen die in andere lidstaten al internationale bescherming hebben gekregen. Nederland vindt ten eerste dat dit in de Dublinverordening geregeld zou moeten worden, of, als tweede voorkeur, in de terugkeerrichtlijn. Als het onderwerp in de Asielprocedureverordening blijft, ontbreken er nog bepalingen.

Voor het kabinet is het van belang dat de herziening van de genoemde voorstellen leidt tot een verbetering ten opzichte van het GEAS zoals dat nu functioneert.

Raad niet-wetgevende besprekingen

13. Migratiebeleid: stand van zaken

= uitwisseling standpunten

Op het moment van opstellen van deze geannoteerde agenda is nog niet bekend wat tijdens dit agendapunt zal worden besproken. Naar verwachting zullen de aanwezige Ministers komen te spreken over de situatie op de verschillende migratieroutes, samenwerking met derde landen en ontscheping rondom de Middellandse Zee.

14. Andere onderwerpen

a) Wenen proces: stand van zaken en weg vooruit

b) Conferentie Veiligheid en Migratie (Wenen, 13-14 september)

c) EU-Westelijke Balkan Ministerieel Forum voor Justitie en Binnenlandse Zaken (Tirana, 4-5 oktober 2018)

= informatie van het voorzitterschap

Voor de bespreking van deze agendapunten zijn nog geen documenten beschikbaar. De aard van de agendering is naar verwachting informerend.

b) De Minister van Justitie en Veiligheid heeft deelgenomen aan de Ministeriële conferentie over veiligheid en migratie in Wenen op 13 september. De conferentie was gericht op het externe beleid van de Unie op JBZ-terrein gericht op de Westelijke Balkan en Noord-Afrika. Beide regio’s waren vertegenwoordigd. Tijdens deze conferentie zijn geen conclusies of verklaringen aangenomen namens de aanwezige EU lidstaten en landen of organisaties. Deze conferentie kan het best gezien worden als een bijdrage aan de lopende agenda van de JBZ-Raad, vanuit het perspectief van het Oostenrijkse voorzitterschap.

c) EU-Westelijke Balkan Ministerieel Forum voor Justitie en Binnenlandse Zaken in Tirana op 4-5 oktober 2018

Naar verwachting zal het voorzitterschap terug willen blikken op dit ministeriële forum, dat op het moment van verzending van deze Geannoteerde agenda nog niet heeft plaatsgevonden. Het betreft een jaarlijkse bijeenkomst van het Voorzitterschap (en van haar voorganger en het toekomstige Voorzitterschap), de Europese Commissie en de vertegenwoordigers (Ministers van Justitie en/of Binnenlandse Zaken) van de kandidaat lidstaten en potentiële kandidaat lidstaten van de Westelijke Balkan waarin zij inzicht geven in hervormingen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken in het kader van het EU-toetredingsproces.

15. Informatie van het voorzitterschap

Legale migratie

= informatie van de Commissie

De Commissie presenteerde op 12 september jl. een mededeling over het versterken van legale routes voor migratie.11 De Commissie is van mening dat, voor een evenwichtig en alomvattend migratiebeleid het noodzakelijk is dat ordelijke legale migratiemogelijkheden worden ontwikkeld voor personen die bescherming behoeven, en dat interessante kanalen voor op behoeften gebaseerde arbeidsmigratie worden opgezet. De Commissie verwijst daarbij naar drie initiatieven en voorstellen die op tafel liggen (proefprojecten voor samenwerking met derde landen, Blauwe Kaartrichtlijn en hervestiging) en verzoekt de lidstaten hier zonder vertraging uitvoering aan te geven.

Met betrekking tot de proefprojecten beoogt de Commissie bij te dragen aan een gebalanceerd en alomvattend regime van migratiesamenwerking met derde landen. Door het opzetten van proefprojecten voor additionele arbeidsmigratie tracht de Commissie, in samenwerking met enkele lidstaten, om:

  • de samenwerking met derde landen te verbeteren en het alomvattend reguleren van migratiestromen, waaronder het voorkomen van irreguliere migratie en de wedertoelating in hun landen van herkomst;

  • de irreguliere migratiestroom te verminderen door additionele veilige en wettelijke alternatieven aan te bieden aan personen met een wens tot migratie voor werk of studie;

  • bij te dragen aan het aanpakken van sectorspecifieke arbeidsmarkttekorten van lidstaten.

De proefprojecten zullen gefaseerd worden opgezet. In januari 2019 dienen zij in concept te zijn uitgewerkt en de ervoor in aanmerking komende derde landen te zijn geselecteerd. Vanaf februari zullen de proefprojecten, doelen en resultaten zijn gespecificeerd. Vanaf maart worden zij operationeel in nauwe samenwerking met derde landen en overige belanghebbenden. Nederland draagt vooralsnog niet bij aan deze proefprojecten, zoals het kabinet aan uw Kamer heeft uiteengezet per brief van 11 juni 2018.12 Een ambtelijke interdepartementale verkenning van mogelijkheden voor het bijdragen aan dit initiatief bevindt zich in een afrondende fase. Eerder sprak een Kamermeerderheid zich uit tegen circulaire of andere additionele arbeidsmigratie als instrument om tot betere internationale regulering te komen van migratie en terugkeer.13

Zoals bekend ondersteunt Nederland hervestiging van vluchtelingen als humanitair instrument en als legale route voor vluchtelingen. Hervestiging wordt bovendien ingezet als instrument van lastendeling en strategisch, bij samenwerking met derde landen in het kader van de integrale migratieagenda van het kabinet. Nederland werkt actief aan de uitvoering van zijn toezegging in het kader van het huidige EU hervestigingsprogramma en steunt het streven naar een Europees hervestigingskader.

Ten slotte is het aantrekken van kennismigranten voor de Nederlandse kenniseconomie van groot belang. De Blauwe Kaartrichtlijn heeft een beperkte toegevoegde waarde ten opzichte van de bestaande nationale kennismigrantenregeling. Enkele grote lidstaten voeren een immigratiebeleid dat ruimte laat aan aselecte arbeidsimmigratie. Daarnaast verschilt de situatie op de arbeidsmarkt (en daarmee de behoefte aan arbeidsmigranten) sterk per lidstaat. Het belangrijkste knelpunt bij de onderhandelingen over het voorstel voor een nieuwe Blauwe Kaart is dat enkele lidstaten parallelle nationale kennismigrantenregelingen willen behouden, maar dat de Commissie dit pertinent niet wil. Het EP heeft een voorkeur voor enkel een EU-regeling, maar lijkt flexibel. Hoewel onderhandelingen voortgaan, is vooralsnog weinig voortgang geboekt.

16. Werklunch dag 2 (migratie)

Het gespreksonderwerp van de lunch is nog niet bekend.

III. Gemengd Comité

17. Voorstel herziening Europese Grens- en Kustwacht Verordening

= beleidsdebat

Zie boven.

18. Terugkeer richtlijn (herziening)

= beleidsdebat

Zie boven.

19. Commissievoorstellen in het kader van het Meerjarig Financieel Kader

a. Verordening tot oprichting, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa (BMVI)

= beleidsdebat

Zie boven.


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Kamerstuk 33 695, nr. 17, in het bijzonder paragraaf 3.

X Noot
3

Kamerstuk 32 317, nr. 513 en Kamerstuk 32 317, nr. 520.

X Noot
4

Kamerstuk 22 112, nr. 2593.

X Noot
5

Zie verslag informele Europese Raad Salzburg, Kamerstuk 21 501-20, nr. 1365.

X Noot
6

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling voor de periode 2021–2027 van het programma Justitie, 30 mei 2028 COM(2018)384.

X Noot
7

Kamerstuk 22 112, nr. 2643

X Noot
8

AMF: Kamerstuk 22 112, nr. 2672; IBMF: Kamerstuk 22 112, nr. 2674; ISF: Kamerstuk 22 112, nr. 2673.

X Noot
9

COM(2018) 631.

X Noot
10

COM(2018) 634.

X Noot
11

COM(2018) 635.

X Noot
12

Kamerstuk 19 637, nr. 2394.

X Noot
13

Kamerstuk 34 590, nr. 12.

Naar boven