32 317 JBZ-Raad

Nr. 474 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juni 2017

Hierbij bieden wij, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, u de geannoteerde agenda aan van de eerstvolgende bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken. Deze zal plaatsvinden op 8 en 9 juni 2017 in Luxemburg. Tevens ontvangt u hierbij het verslag van de Raad van 18 mei jl. (Kamerstuk 32 317, nr. 473).

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff

Geannoteerde agenda van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, 8 en 9 juni 2017 te Luxemburg

I. Gemengd Comité

Gemengd Comité

1. ETIAS: Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees reis- en informatie- autorisatiesysteem (Eerste lezing). Inter-institutioneel dossiernummer: 2016/0357 (COD)

De onderhandelingen over het voorstel voor een Europees systeem voor het reisinformatie en -autorisatie (ETIAS) zijn door het Maltees Voorzitterschap voortvarend opgepakt en verlopen voorspoedig. De inzet van het Maltees voorzitterschap is om tijdens de JBZ-Raad van 8 juni a.s. een algemene oriëntatie in de Raad te bereiken. Het huidige voorstel komt grotendeels tegemoet aan de wensen van Nederland. Zo wordt de verantwoordelijke lidstaat op basis van de meest recente ingevoerde signalering bepaald. Verder is de samenhang van het ETIAS-voorstel met het SIS-voorstel op hoofdlijnen geregeld, specifiek de wijze waarop de nationale SIRENE-bureaus worden geïnformeerd over de hits op de SIS-signaleringen die volgen uit de ETIAS-aanvraag. Hierbij is van belang dat de daarop volgende procedure in het nog op te stellen ETIAS-handboek nader wordt uitgewerkt. Dit geldt ook voor andere operationele procedures waarvan het proces nu op hoofdlijnen in het voorstel is beschreven, onder andere het consultatieproces. Daarnaast is de termijn voor de afhandeling van de aanvraag voor de reisautorisatie verder verruimd wat essentieel is voor de afhandeling van de aanvraag. Nederland is positief over het bereikte compromis over de financiering van het ETIAS-voorstel. In het voorstel staat nu duidelijk dat de operationele en onderhoudskosten van het ETIAS-systeem, ETIAS centrale eenheid en personeel en ICT van de nationale eenheden uit Europese middelen zullen worden gefinancierd. Indien nodig kunnen de kosten voor de leges worden verhoogd. Ook het gegevensbeschermingsregime voor de verwerking van de gegevens door de nationale ETIAS-eenheden is mede op voorstel van Nederland verduidelijkt.

Nederland is over het algemeen positief over het compromisvoorstel. Nederland zal zich in de komende periode blijven inzetten voor een effectieve uitvoering en goede aansluiting van de procedures van het ETIAS bij andere Europese regelgeving en wetgevingsvoorstellen. Nederland meent dat het compromisvoorstel ook voldoet aan de wensen die eerder geuit zijn in de Tweede Kamer.

Nadat een Raadspositie is bereikt, is het Maltees voorzitterschap gereed om de triloog met het Europees Parlement te starten.

Nederland zal er bij de Commissie op blijven aandringen dat de operationele aspecten tijdig en in gezamenlijkheid met EU-LISA, de Europese grens- en kustwacht en de lidstaten worden uitgewerkt. Daarnaast streeft Nederland ernaar e.e.a. ook helder in het handboek vast te leggen.

2. Schengen informatie systeem (SIS)

a. Grenscontroles

– Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting en ingebruikname van het SIS ten behoeve van grenscontroles en tot wijziging van verordening Nr 515/2014 en intrekking van verordening Nr 1987/2006. Inter-institutioneel dossiernummer: 2016/0408 (COD)

b. Politiële en Justitiële samenwerking in strafzaken

– Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot tot instelling van het SIS ten behoeve van Politiële en Justitiële samenwerking in strafzaken, en tot wijziging van Nr 515/2014 en intrekking van Nr 1986/2006, Raadsbesluit 2007/533/JHA en Commissiebesluit 2010/261/EU. Inter-institutioneel dossiernummer: 2016/0409 (COD)

c. Terugkeer

– Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot tot instelling en ingebruikname van het Schengen Informatie Systeem ten behoeve van de terugkeer van onderdanen van derde landen of staatlozen die illegaal in een lidstaat verblijven (Eerste lezing). Inter-institutioneel dossiernummer: 2016/0407 (COD)

Het voorzitterschap zal de voortgang van de onderhandelingen over de drie wetsvoorstellen van de Commissie voor de versterking van het Schengen informatiesysteem (SIS) agenderen. De eerste lezing van alle artikelen in de drie conceptverordeningen heeft plaatsgevonden evenals een eerste bespreking van een set compromisvoorstellen op artikelen in de conceptverordeningen over ondersteuning door het SIS van grenstoezicht en terugkeer. Ook wil het voorzitterschap tijdens de Raad een beleidsdebat over enkele discussiepunten voortvloeiend uit de onderhandelingen voeren. Op het moment van schrijven waren deze punten voor de Raad nog niet bevestigd door het voorzitterschap.

Voor bespreking in Coreper op 31 mei 2017 zijn de volgende punten opgenomen zodat op politiek niveau richting aan de verdere onderhandelingen kan worden gegeven:

  • 1. Op welke wijze een nieuw type controle – onderzoekscontrole -als actie voortvloeiend uit een SIS signalering in de wetgeving moet worden opgenomen, rekening houdende met enerzijds de behoeften van rechtshandhavende autoriteiten en autoriteiten belast met grenstoezicht en anderzijds rechtsbescherming van het individu.

  • 2. Het toepassen van preventieve signaleringen voor het tegengaan van vermissingen van minderjarigen.

  • 3. Verder onderzoeken hoe het SIS kan worden ingezet voor justitiële samenwerking in de EU.

Ad 1. Op het eerste punt is Nederland voorstander van de nieuwe controle mits:

  • i) deze toegevoegde waarde biedt ten opzichte van de reeds bestaande onopvallende en specifieke controles;

  • ii) deze daardoor de kans geeft gerichter informatie in te winnen en snel tijdens een controle tussen uitvoerende en signalerende autoriteiten kan schakelen om binnen de juridische kaders eventueel een extra handelingsmogelijkheid te kunnen benutten.

Ad 2. Op het tweede punt is Nederland een voorstander van de toepassing van preventieve signaleringen om vermissingen van minderjarigen tegen te gaan, waarbij dit met waarborgen, zoals met duidelijke aanwijzingen voor risico tot vermissing en een oordeel van de officier van justitie, wordt omkleed maar ook de effectiviteit van het instrument behouden blijft en hoge drempels voorkomen worden zoals dat er eerst een definitief oordeel van een rechtbank is alvorens tot een signalering over te gaan. Een dergelijke preventieve signalering moet breder toepasbaar zijn dan bij gevallen waar ontvoering van een minderjarige plaatsvindt door een persoon die het ouderlijk gezag heeft. Hierbij kan eventueel ook worden gedacht aan een minderjarige, afkomstig van een jihadistisch strijdgebied en opgenomen in een zorginstelling.

Ad. 3. Op het derde punt is Nederland bereid de bijdrage van het SIS voor justitiële samenwerking te onderzoeken maar stelt vast dat geen concrete voorstellen op dat vlak dusver onderwerp van de onderhandelingen zijn en dat de voorstellen recht moeten doen aan de kaders en wettelijke bepaalde werkwijze van de Europese justitiële samenwerking.

Andere zaken die nog spelen maar die nu niet zijn geagendeerd door het voorzitterschap zijn onder meer: de samenhang van het voorstel om terugkeerbesluiten in het SIS op te nemen met het terugkeerbeleid en de beschikbaarheid van de terugkeergegevens van lidstaten in het systeem ten behoeve van een doeltreffend en doelmatig terugkeerbeleid en grenstoezicht.

Ook is de continue beschikbaarheid van het SIS op EU en nationaal niveau ten behoeve van eindgebruikers een discussiepunt, waarbij een aantal lidstaten waar dat nog niet het geval is, zich keren tegen het voorstel om een nationaal SIS als duplicaat van het Europese centrale systeem in eigen land te hebben.

Een ander onderwerp dat een discussiepunt is, is de vraag of biometrische data vergaard op een plaats delict van een onbekend gezocht persoon, in het SIS moet worden opgenomen, rekening houdende met de kwaliteit van de data en handelingsperspectieven in geval van een match met een gecontroleerd persoon.

Het Europees Parlement heeft twee rapporteurs voor de drie verordening-voorstellen heeft aangesteld, de heer Jeroen Lenaers (Fractie van de Europese Volkspartij) voor SIS ondersteuning van terugkeer en de heer Carlos Coelho (Fractie van de Europese Volkspartij) voor de andere twee voorstellen.

II. Immigratie en asiel

Raad wetgevende besprekingen

3. Herziening Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel

a. Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herziening)

Interinstitutioneel dossiernummer: 2016/0133 (COD)

b. Voorstel voor een herziening van de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van normen voor de opvang van asielzoekers

Interinstitutioneel dossiernummer: 2016/0222 (COD)

c. Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, en de inhoud van de verleende bescherming en tot aanpassing van richtlijn 2003/109/EU van 25 november 2003 inzake de status van derdelanders die langdurig ingezetene zijn

Interinstitutioneel dossiernummer: 2016/0223 (COD)

d. Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot het instellen van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de EU en tot intrekking van Richtlijn 2013/32

Interinstitutioneel dossiernummer: 2016/0224 (COD)

e. Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de instelling van «Eurodac» voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van Verordening (EU) nr. 604/2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend en betreffende verzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en Europol om vergelijkingen van Eurodac-gegevens ten behoeve van rechtshandhaving (herziening)

Interinstitutioneel dossiernummer: 2016/0132 (COD)

f. Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010

Interinstitutioneel dossiernummer: 2016/0131 (COD)

g. Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een EU-hervestigingskader en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 516/2014 van het Europees Parlement en de Raad

Interinstitutioneel dossiernummer 2015/0225 (COD)

= voortgangsrapportages

Op 12 mei 2017 is uw Kamer een geactualiseerd voortgangsoverzicht1 toegestuurd van de JBZ-dossiers, waaronder de voorstellen die op de agenda staan van deze JBZ-Raad. Het Maltees voorzitterschap zal een actuele stand van zaken geven van de bespreking van de verschillende voorstellen, waarbij mogelijk kort inhoudelijk wordt ingegaan op enkele specifieke voorstellen. Tijdens de JBZ-Raad van 8 en 9 december 2016 (Kamerstuk 32 317, nr. 453) hebben de lidstaten een gedeeltelijk akkoord bereikt op het voorstel tot herziening van de Eurodac-verordening. Daarnaast werd eind december 2016 door de lidstaten een gedeeltelijk akkoord bereikt op het voorstel voor een verordening voor een Asielagentschap van de EU. De onderhandelingen met het Europees Parlement over dit laatste voorstel zijn gaande. De onderhandelingen met het Europees Parlement over het voorstel tot herziening van de Eurodac-verordening moeten nog van start gaan. In aanvulling op de elementen in het voorstel tot herziening van de Eurodac-verordening waarover reeds een gedeeltelijk akkoord bestaat, bespreken de lidstaten nog de volgende aanpassingen op het voorstel: de verplichting tot het opnemen van kleurenscans van identiteits- en nationaliteitsdocumenten in EURODAC, het voorzien van de mogelijkheid om te zoeken op alfanumerieke gegevens voor rechtshandhavingsautoriteiten en enkele aanpassingen in het voorstel met het oog op de uitvoering van het voorstel voor een EU-hervestigingskader. Over de overige voorstellen bestaat nog geen akkoord onder lidstaten. De artikelsgewijze bespreking van het voorstel voor een Procedureverordening loopt nog. Het voorstel tot herziening van de Opvangrichtlijn is al een eerste keer volledig doorgenomen en de bespreking vindt nu plaats aan de hand van de compromisvoorstellen die het Maltees voorzitterschap heeft opgesteld op basis van de standpunten van de lidstaten. Lidstaten hadden vooral opmerkingen bij de aanpassingen in de artikelen over vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen en de artikelen over de toegang tot de arbeidsmarkt. Wat het voorstel betreft voor een Kwalificatieverordening (dat ook een kleine aanpassing bevat op de Richtlijn Langdurig Ingezeten), hoopt het Maltees voorzitterschap nog onder hun voorzitterschap een gedeeltelijk akkoord te bereiken. Dit zal echter niet eenvoudig zijn. Met name wat betreft de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel die lidstaten moeten afgeven aan personen die erkend zijn als vluchteling of subsidiaire bescherming genieten, lopen de standpunten van de lidstaten behoorlijk uiteen. Voor Nederland is in elk geval van belang dat het voorstel voldoende ruimte biedt om een verblijfsvergunning voor asiel te kunnen verlenen met een geldigheidsduur die hetzelfde is, ongeacht of het personen betreft die erkend zijn als vluchteling of subsidiaire bescherming genieten. Het compromisvoorstel dat op dit moment voorligt laat hiervoor de ruimte. Nederland legt hier ook nadrukkelijk een link met het voorstel voor een Procedureverordening. Daarin moet worden geregeld dat doorprocederen voor een betere status niet mogelijk is als erkend vluchtelingen en subsidiair beschermden in een lidstaat dezelfde rechten en voorzieningen krijgen. Dit sluit aan bij de pakketbenadering die Nederland voorstaat van het voorstel voor een Kwalificatieverordening, het voorstel voor een Procedureverordening, en de voorstellen tot herziening van de Opvangrichtlijn en de Dublinverordening. Een afgewogen instemming met één van deze voorstellen vereist een totaalbeeld van hoe een toekomstig gemeenschappelijk asielstelsel er uit komt te zien, aan de hand van de inhoud van elk van deze voorstellen. Over het voorstel voor een EU-hervestigingskader lopen de gesprekken ook nog onder de lidstaten. Naast de verhouding tussen artikel 7 (EU Plan) en artikel 8 (EU Schemes), is een lastig punt hoe humanitaire toelating in het EU kader kan worden opgenomen waarbij tevens het verschil met hervestiging duidelijk moet zijn. Nadere bespreking van het volledige voorstel tot herziening van de Dublinverordening is gekoppeld aan de politieke discussie over effectieve solidariteit waarover u bent geïnformeerd in het verslag van de JBZ-Raad 18 mei 2017.2

4. ETIAS: Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees reis- en informatie- autorisatiesysteem (Eerste lezing). Interinstitutioneel dossiernummer: 2016/0357 (COD)

Zie agendapunt 1.

5. Schengen informatie systeem (SIS)

a. Grenscontroles

– Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting en ingebruikname van het SIS ten behoeve van grenscontroles en tot wijziging van verordening Nr 515/2014 en intrekking van verordening Nr 1987/2006. Inter-institutioneel dossiernummer: 2016/0408 (COD)

b. Politiële en Justitiële samenwerking in strafzaken

– Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot tot instelling van het SIS ten behoeve van Politiële en Justitiële samenwerking in strafzaken, en tot wijziging van Nr 515/2014 en intrekking van Nr 1986/2006, Raadsbesluit 2007/533/JHA en Commissiebesluit 2010/261/EU. Inter-institutioneel dossiernummer: 2016/0409 (COD)

c. Terugkeer

– Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot tot instelling en ingebruikname van het Schengen Informatie Systeem ten behoeve van de terugkeer van onderdanen van derde landen of staatlozen die illegaal in een lidstaat verblijven (Eerste lezing). Inter-institutioneel dossiernummer: 2016/0407 (COD)

Zie agendapunt 2.

Raad niet-wetgevende besprekingen

6. Migratie: actuele stand van zaken.

= uitwisseling standpunten

Op het moment van opstellen van deze geannoteerde agenda, is nog geen discussiedocument beschikbaar.

De effectieve bewaking van de gezamenlijke buitengrenzen is voor Nederland van groot belang. Sinds begin 2016 heeft Nederland daarom de Griekse autoriteiten ondersteund met de controle van de buitengrenzen middels het inzetten van het Border Security Team (BST). Dit team, bestaande uit personeel van diverse Nederlandse uitvoeringsorganisaties, zoals grenswachters, documentenspecialisten en terugkeerexperts, hebben de Grieken in de hotspot op Chios ondersteund met taken als registratie, identificatie en terugkeer van migranten. In afstemming met Frontex is besloten om de inzet van het BST in de tweede helft van 2017 te verlengen. In die periode is het doel dat het BST zijn taken geleidelijk overdraagt, inclusief een duurzame overdracht aan de Griekse autoriteiten. Vanzelfsprekend zal Nederland Griekenland blijven steunen met het uitvoeren van grenscontroles door personeel en materieel aan te bieden aan de Frontex-operaties aldaar, ook als onderdeel van de Europese grens en kustwacht.

7. Terugkeerbeleid

a. Implementatie van Commissie aanbevelingen over terugkeer

= Stand van zaken

b. Concept raadsconclusies inzake terugkeer en toelating.

= Aannemen raadsconclusies

De Commissie heeft op 7 maart 2017 een Aanbeveling uitgebracht over het doeltreffender maken van terugkeer bij de tenuitvoerlegging van de Terugkeerrichtlijn. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de geannoteerde agenda van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 27 en 28 maart 2017 (Kamerstuk 32 317, nr. 461). Het Maltees voorzitterschap heeft de stand van zaken van de implementatie van deze Aanbeveling in kaart gebracht. Uit deze inventarisatie blijkt dat het merendeel van de aanbevelingen door de meeste lidstaten zijn geïmplementeerd. Er is nog ruimte voor verbetering waar het gaat om de wettelijke maximumtermijnen van vreemdelingenbewaring; een aantal lidstaten hanteert aanzienlijk kortere maximumtermijnen dan volgens de Terugkeerrichtlijn mogelijk is. De Terugkeerrichtlijn laat verder de mogelijkheid open om sancties te treffen tegen illegaal verblijvende onderdanen van derde landen die opzettelijk het terugkeerproces belemmeren. Deze aanbeveling is op dit moment niet breed overgenomen door de lidstaten, waaronder Nederland.

De meeste lidstaten, waaronder ook Nederland, hebben op het gebied van zelfstandige terugkeer de Terugkeerrichtlijn anders geïmplementeerd dan aanbevolen door de Commissie. Om het risico op onttrekking te verkleinen, beveelt de Commissie aan alleen op verzoek van de vreemdeling een mogelijkheid te bieden voor zelfstandige terugkeer. De Commissie neemt daarbij als uitgangspunt een vertrektermijn van zeven dagen die op individuele basis kan worden verlengd, wanneer de vreemdeling aan kan geven op welke wijze hij terugkeert als hem een langere vertrektermijn wordt gegeven. De meeste lidstaten, waaronder Nederland, hanteren daarentegen een langere, niet-geïndividualiseerde standaardtermijn waarin de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld zelfstandig te vertrekken.

Tot slot vragen ook de aanbevelingen inzake het inreisverbod om aandacht, waaronder het moment waarop de geldigheidsduur aanvangt: bij afgifte van een terugkeerbesluit dan wel bij feitelijke uitreis. Over deze vraag is eveneens een prejudiciële procedure aanhangig bij het Europese Hof van Justitie naar aanleiding van vragen van de Nederlandse Hoge Raad (zaaknummer C-225/16). Ook de registratie van de datum van uitreis bij vrijwillig vertrek vraagt bij een aantal lidstaten nog om aandacht. Hierin zal verandering komen als het In- en Uitreissysteem wordt ingevoerd. De bovengenoemde aanbevelingen dienen verder te worden besproken in de daartoe geëigende gremia. De Commissie zal de resultaten van de inventarisatie betrekken bij de lopende herziening van het terugkeerhandboek. Nederland zal bovendien bij de Commissie blijven aandringen ook de herziening van de Terugkeerrichtlijn ter hand te nemen.

Voorts zal de Raad conclusies over terugkeer en overname aannemen. Binnen de bestaande juridische kaders wordt de coördinatie tussen het visum- en terugkeerbeleid versterkt om de medewerking van derde landen aan terugkeer te bevorderen. Nederland kan er, met inachtneming van de noties als maatwerk, proportionaliteit en effectiviteit, die eerder met de Kamer zijn gecommuniceerd, mee instemmen dat besloten kan worden tot stappen op het terrein van visumbeleid en de uitvoering daarvan, zolang samenwerking op het gebied van terugkeer tekortschiet.

8. Informatie systemen en Interoperabiliteit

a. Concept Raadconclusies over het verbeteren van informatie uitwisseling en garanderen van interoperabiliteit van EU-informatie systemen.

= Aannemen Raadsconclusies

Op 11 mei jl. heeft de High-level expertgroep voor informatiesystemen en interoperabiliteit (HLEG) haar eindrapport uitgebracht. De HLEG is een informele steungroep die de Commissie helpt om richting te geven aan het verbeteren van het gebruik EU-informatiesystemen in JBZ-kader, de interoperabiliteit tussen de systemen ten behoeve van een meer doelmatige, doeltreffende informatievoorziening aan eindgebruikers met volledige eerbiediging van het EU-gegevensbeschermingskader en het verbeteren van de kwaliteit van informatie in de systemen. De HLEG draagt daarmee bij aan de werkzaamheden van de Commissie in het licht van de acties in de EU-routekaart voor informatie-uitwisseling en informatievoorziening in het EU Justitie en Binnenlandse Zaken domein, vastgesteld door de Raad d.d. 9–10 juni 2016 (Kamerstuk 32 317, nr. 424). De Europese Commissie heeft op 16 mei jl. in haar zevende voortgangsrapportage, naar een effectieve veiligheidsunie (COM (2017) 261) aangegeven, hoe zij opvolging zal geven aan de conclusies van het eindrapport van de HLEG. Met de concept raadsconclusies over het verbeteren van informatie uitwisseling en garanderen van interoperabiliteit van EU-informatie systemen zal de Raad haar reactie geven op het eindrapport van de HLEG, in lijn met de uitgangspunten van de EU routekaart. Op moment van verschijnen van de geannoteerde agenda vinden de besprekingen van de raadsconclusies nog plaats. De verwachting is dat de raadsconclusies voor akkoord geagendeerd zullen worden in de JBZ-Raad.

b. Stappenplan ter versterking van informatie uitwisseling en informatie beheer inclusief oplossingen voor interoperabiliteit in de JBZ-domein – implementatie rapport.

= Voortgangsrapport

Onder Nederlands voorzitterschap is tijdens de JBZ-Raad d.d. 9–10 juni 2016 een routekaart voor informatie-uitwisseling en informatievoorziening in het EU Justitie en Binnenlandse Zaken domein aangenomen. De routekaart bevat een groot aantal acties om de informatie-uitwisseling en informatievoorziening op de gebieden migratie, grensmanagement, terrorisme en rechtshandhaving te versterken. Centraal staan hierbij 1) de kwaliteit van informatie, 2) de behoeftes van eindgebruikers zoals politiebeambten, grensbewakers, officieren van justitie en anderen die informatie vergaren, verwerken, delen en opvolgen en 3) het optimaal benutten van bestaande informatiesystemen -en processen. Het geagendeerde document betreft de stand van zaken met betrekking tot de implementatie van de acties. Dit betreft het tweede implementatierapport, een eerdere implementatierapport werd tijdens de JBZ-Raad van 18 november 2016 gepresenteerd (Kamerstuk 32 317, nr. 448). De conclusies uit de High-level expertgroep voor informatiesystemen en interoperabiliteit (HLEG) worden meegenomen in de implementatie van de routekaart. Het implementatiedocument zal continu worden aangevuld en gewijzigd op basis van de uitkomsten van verschillende acties en de daarop verrichte monitoring door werkgroepen en overkoepelend door het Comité voor de Interne Veiligheid van de EU (COSI). De JBZ-Raad wordt gevraagd kennis te nemen van de voortgang.

c. Concept Raadsconclusies over het aanbevelen van veiligheidscontroles in het geval van irreguliere migranten.

= Aannemen Raadsconclusies

Volgend op verschillende terroristische aanslagen, waarbij de daders mogelijk gelinkt werden aan irreguliere migratiestromen, heeft het Maltees voorzitterschap voorgesteld om enkele acties te ondernemen om de veiligheidscontrole van migranten uit te werken. Ministers hebben onder meer over dit onderwerp tijdens de informele JBZ-Raad van januari over dit onderwerp gesproken. Lidstaten worden geconfronteerd met complexe veiligheidsuitdagingen wanneer grote irreguliere migratiestromen op gang komen. Het Maltees voorzitterschap heeft daarom het initiatief genomen om de verschillende nationale methodes in kaart te brengen en een aantal aanbevelingen te formuleren om de veiligheidscontroles te verbeteren. Hieruit is gebleken dat de meeste lidstaten bekend zijn met de verschillende databases, maar dat hier nog niet ten volste gebruik van wordt gemaakt. Een andere uitkomst was dat de vingerafdrukken van asielzoekers worden afgenomen volgens bestaande methodes. Deze raadsconclusies beogen om te komen tot een minimumstandaard in de veiligheidscontroles van asielzoekers. Nederland kan de aanpak van het Maltees voorzitterschap om tot een minimumstandaard voor de veiligheidscontroles van asielzoekers te komen, ondersteunen.

9. Concept raadsconclusies over de bescherming van kinderen in migratie

= Aannemen van raadsconclusies

Op 18 april 2017 heeft de Commissie een mededeling gepubliceerd over de bescherming van migrerende kinderen. Over de inhoud van de mededeling en het standpunt van het kabinet bent u op 24 mei jl. geïnformeerd middels een BNC-fiche. De Raad zal conclusies over de bescherming van kinderen in migratie aannemen, welke bij moeten dragen aan gecoördineerde en doeltreffende oplossingen voor de lacunes op het gebied van de bescherming en de behoeften van migrerende kinderen.

Verder acht Nederland het nodig dat duidelijke uitleg van het begrip «duurzame oplossingen» wordt gegeven, met name in relatie tot hetgeen er in de mededeling staat over (1) de juridische status van kinderen die niet voor asiel in aanmerking komen maar ook niet terugkeren en (2) de terugkeer van kinderen (enkel) wanneer dit in hun belang is. Ten aanzien van dit laatste punt kan het immers niet de bedoeling zijn dat de beoordeling van het belang van het kind boven de beoordeling van een asielaanvraag gaat.

III. Veiligheid en Justitie, Grondrechten en Burgerschap

Raad wetgevende besprekingen

10. Europees Openbaar Ministerie

Voorstel voor een verordening over oprichting van een Europees Openbaar Ministerie. Inter-institutioneel dossiernummer: 2013/0255 (APP)

= Algemene oriëntatie

Naar verwachting zal het Maltese Voorzitterschap op 8 juni a.s. het resultaat van de onderhandelingen over de tekst van de ontwerpverordening voor het EOM ter instemming voorleggen aan de 17 aan de nauwere samenwerking deelnemende lidstaten. Dat gebeurt met het oog op het bereiken van een algemene oriëntatie daarover. De Minister van VenJ zal, conform eerdere toezeggingen beide kamers een nadere toelichting op dit agendapunt sturen in een separate brief. Deze brief zal de beide kamers tijdig voor het algemeen overleg in de Tweede Kamer op 7 juni a.s. toegaan.

11. Witwassen: Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bestrijding van witwassen door strafbaarstelling. Inter-institutioneel dossiernummer: 2016/0414 (COD)

= Algemene oriëntatie

Dit richtlijnvoorstel werd op 21 december door de Commissie gepresenteerd. Het heeft betrekking op de strafbaarstelling van witwassen en is aangekondigd in het Actieplan tot versterking van de strijd tegen terrorismefinanciering van de Commissie d.d. 2 februari 2016.

Het doel van het voorstel is het versterken van de internationale samenwerking bij de bestrijding van witwassen en de financiering van terrorisme. Het voorstel implementeert op EU-niveau verplichtingen uit het Verdrag van Warschau van de Raad van Europa (2005, CETS, nr. 198). Ook geeft het voorstel een nadere uitwerking van aanbeveling 3 van de FATF die ook betrekking heeft op de strafbaarstelling van witwassen. Nederland heeft een positieve grondhouding ingenomen ten aanzien van het voorstel. Nederland voldoet aan de verplichtingen die daaruit voortvloeien. Naar verwachting zal bij de aankomende JBZ-raad overeenstemming kunnen worden bereikt over de algemene oriëntatie. Ik ben voornemens bij die gelegenheid met het voorstel in te stemmen.

12. Digitale Agenda. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde aspecten met betrekking tot de contracten voor de levering van digitale inhoud

Interinstitutioneel dossiernummer: 2015/0287 (COD)

= algemene oriëntatie

In de JBZ-Raad van afgelopen maart heeft het Maltees voorzitterschap een voortgangsrapportage uitgebracht. Voor de JBZ-Raad van 8 en 9 juni a.s. agendeert het voorzitterschap dit dossier om over de richtlijn algemene overeenstemming te bereiken binnen de Raad. De afgelopen maanden zijn compromisvoorstellen op technisch niveau besproken. De discussies hebben zich in het bijzonder op een aantal onderwerpen gericht, waarvan de volgende de belangrijkste waren.

De richtlijn is niet alleen van toepassing op contracten waarbij de leverancier digitale inhoud levert en de consument een aankoopprijs betaalt, maar ook op gevallen waarin de leverancier digitale inhoud levert zonder dat de consument daarvoor een aankoopprijs betaalt, maar de consument wel persoonsgegevens verstrekt. De consument moet ook in die gevallen aanspraak kunnen maken op de remedies die de richtlijn biedt als de digitale inhoud niet wordt geleverd of gebrekkig is. Op deze manier biedt de richtlijn de consument contractuele rechten, naast de bescherming die hij heeft op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Mede naar aanleiding van de adviezen die in dit kader werden uitgebracht door de Juridische Dienst van de Raad en de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming, is de richtlijn in de raadswerkgroep zodanig aangepast dat deze geen overlap meer heeft met de AVG, zodat beide regimes – d.w.z. de consumenten- en privacyregels – elkaar niet hinderen in de toepassing.

Verder is in de raadswerkgroep ook de toepassing verduidelijkt van de richtlijn op digitale inhoud die ín een product is, of wordt, geïntegreerd (zgn. «embedded software», bijv. software in een koelkast).

Wat betreft de aansprakelijkheid van de leverancier als de digitale inhoud gebrekkig blijkt te zijn, is in de raadswerkgroep afgesproken dat de lidstaten hun nationale garantie- en verjaringstermijnen mogen blijven hanteren, zolang de consument ten minste twee jaar aanspraak kan maken op zijn rechten. De lidstaten hebben daarnaast afgesproken dat de bewijslast wat betreft de vraag of een gebrek al bestond bij de levering in het eerste jaar na levering bij de leverancier ligt.

Verder wordt ten aanzien van de levering van digitale producten of diensten op basis van duurovereenkomsten een compromis voorgesteld voor (a) de voorwaarden waaronder de leverancier gedurende de looptijd van de overeenkomst het digitale product of de digitale dienst mag aanpassen en (b) wanneer de consument duurovereenkomsten met een looptijd van meer dan een jaar mag opzeggen. Hiermee biedt de richtlijn leveranciers de mogelijkheid om de levering van digitale inhoud of diensten aan te passen. In de digitale wereld betreft dit vaak aanpassingen die gunstig zijn voor de consument, bijvoorbeeld een upgrade. Tegelijkertijd krijgt de consument de mogelijkheid om de overeenkomst te ontbinden als de aanpassing een wezenlijk negatieve weerslag heeft op de toegang tot of het gebruik van de digitale inhoud of dienst.

Voor het kabinet is van belang dat de richtlijn een juiste balans laat zien tussen de bescherming van consumenten en de lasten voor ondernemers. Zowel de consument als de leverancier heeft in beginsel baat bij harmonisering van de regels over de levering van digitale inhoud en diensten, en over de rechten van consumenten wanneer de digitale inhoud of dienst een gebrek vertoont. Wel heeft het kabinet enkele zorgen ten aanzien van de administratieve lasten voor leveranciers, die uit enkele elementen van de regeling kunnen voortvloeien. Deze nadelen moeten worden afgewogen tegen de voordelen voor leveranciers bij een geharmoniseerde Europese regeling, waarmee grensoverschrijdende handel kan worden vergemakkelijkt. Nu in de richtlijn ten aanzien van de garantie- en verjaringstermijn is uitgekomen op minimumharmonisatie, blijven er op dit punt verschillen bestaan in de nationale regelingen. Met name leveranciers zullen hiervan nadeel ondervinden. Het kabinet zal blijven benadrukken dat het voor Nederland essentieel is dat de richtlijn uiteindelijk een regeling omvat waarbij sprake is van een juiste balans tussen de belangen van consumenten en leveranciers. Ook zal het kabinet erop blijven wijzen dat de regels duidelijk moeten zijn. In dit licht staat het kabinet positief tegenover het voorstel van het Maltese Voorzitterschap om het in de raadswerkgroep bereikte compromis te agenderen voor algemene overeenstemming in de JBZ-Raad. Het is afhankelijk van het resultaat van de onderhandelingen met het Europees Parlement of Nederland uiteindelijk met het richtlijnvoorstel zal kunnen instemmen. Naar verwachting stelt het Europees Parlement eind september dan wel begin oktober 2017 zijn standpunt vast, zodat nog in het najaar, onder Ests voorzitterschap, de triloog kan beginnen.

13. Herziening van Brussel IIa. Voorstel voor een Verordening voor jurisdictie, erkenning en handhaving van beslissingen in zaken van huwelijksrecht en ouderlijk gezag en inzake internationale kindontvoering. Interinstitutioneel dossiernummer: 2016/0190 (CNS)

= Beleidsdiscussie

De besprekingen over een herziening van Verordening Brussel IIa lopen sinds het presenteren van dit voorstel door de Commissie op 30 juni 2016. Doel van deze herziening is het verbeteren van de praktische werking van de verordening. Een van thema’s in de verordening die wordt herzien is het recht van het kind om de gelegenheid te krijgen te worden gehoord in procedures over de ouderlijke verantwoordelijkheid (o.a. gezagsrecht en omgang).

De wijze en leeftijd waarop kinderen worden gehoord in deze procedures verschilt aanzienlijk tussen de lidstaten. In de praktijk blijkt het feit dat het kind niet of onvoldoende deze gelegenheid heeft gekregen, een van de meest gebruikte gronden voor het weigeren van de erkenning van een buitenlandse gerechtelijke beslissing.

De Commissie heeft voorgesteld om in de verordening een bepaling op te nemen waarin het recht van het kind wordt bevestigd om de gelegenheid te krijgen om te worden gehoord. Daarnaast stelt de Commissie voor de mogelijkheid te schrappen buitenlandse beslissingen niet te erkennen als het kind naar nationaal recht onvoldoende gelegenheid heeft gekregen om te worden gehoord.

Om de discussie hierover verder te brengen, heeft het Maltees voorzitterschap dit onderwerp geagendeerd op de JBZ-raad. Ze legt daarbij vier beslispunten voor aan de Raad:

  • 1. Te bevestigen dat het wenselijk is om in verordening Brussel IIa te bepalen dat het kind in procedures rond de ouderlijke verantwoordelijkheid recht heeft op de gelegenheid om te worden gehoord.

  • 2. Te bevestigen dat de inhoud van een dergelijke bepaling ten minste geïnspireerd zou moeten worden op artikel 12 van het Kinderrechtenverdrag.

  • 3. De raadswerkgroep verder uit te laten werken of en op welke wijze behoefte bestaat aan een mogelijkheid om beslissingen niet te erkennen die niet aan de in de verordening opgenomen criteria voldoen, en

  • 4. In te stemmen met het uitgangspunt dat lidstaten vrij blijven om standaarden voor het horen van kinderen te hanteren die verder gaan.

Ad 1. Nederland stelt zich op het standpunt dat het opnemen van gemeenschappelijke criteria voor het horen van het kind wenselijk is. Deze criteria zouden ertoe kunnen leiden dat gerechtelijke uitspraken eenvoudiger erkend worden in het buitenland, hetgeen extra procedures kan voorkomen. Nederlands acht dit in het belang van het kind.

Ad 2. De vast te stellen criteria zouden niet enkel gebaseerd moeten zijn op artikel 12 van het Kinderrechtenverdrag, maar ook rekening moeten houden met ander internationale normen op dit terrein, zoals artikelen 6 en 8 van het Europees Mensenrechtenverdrag, artikel 24 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en de rechtspraak van het Hof van Justitie EU. Dit voorkomt dat op langere termijn de normen voor het horen van kinderen tussen verschillende juridische contexten uiteen gaan lopen.

Ad 3. Voor betrokken kinderen is het wenselijk dat alle beslissingen op het terrein van gezag binnen de EU zorgvuldig worden genomen en zo veel mogelijk automatisch worden erkend in andere lidstaten. De reeds bestaande internationale normen voor het horen van kinderen hebben echter niet kunnen voorkomen dat er in de praktijk verschillen bestaan tussen lidstaten. Een nieuwe bepaling gebaseerd op deze normen vormt naar het oordeel van Nederland daarom wel een goede eerste stap, maar nog onvoldoende waarborg om de mogelijkheid te schrappen om beslissingen niet te erkennen wanneer het kind onvoldoende gelegenheid heeft gekregen om te worden gehoord. Eerst zou de effectiviteit van nieuwe afspraken met minimumcriteria moeten worden bezien. Pas als deze afspraken effect blijken te hebben, kan de afschaffing van deze weigeringsgrond worden overwogen.

Ad. 4 Nederland kan instemmen met ruimte voor verdergaande nationale voorwaarden Om de introductie van minimumcriteria een positief effect te laten hebben op de erkenning van buitenlandse gerechtelijke beslissingen, zouden hogere nationale standaarden niet in de weg moeten kunnen staan aan de erkenning van buitenlandse beslissingen. Alle beslissingen die aan de minimumcriteria voldoen, moeten worden erkend.

De verwachting is dat de meeste lidstaten zullen kunnen instemmen met vragen 1 en 2. Een beperkt aantal lidstaten acht de tijd rijp voor het schrappen van een weigeringsgrond op dit terrein (vraag 3). Een belangrijk deel van de lidstaten lijkt hier echter aan vast te willen houden.

Vraag 4 lijkt bij de meeste lidstaten niet op verzet te zullen stuiten, ook niet als duidelijker wordt geëxpliciteerd dat het niet mogelijk zal zijn om beslissingen te weigeren die niet voldoen aan de nationale standaarden, maar wel aan de in de verordening opgenomen minimumcriteria voor het horen van een kind.

Graag wijs ik u er nog op dat beide Kamers op grond van artikel 3, vierde lid, van de Goedkeuringswet Verdrag van Lissabon instemmingsrecht hebben op de uiteindelijke besluitvorming over de herziening van de Brussel IIa-verordening.

14. Insolventie. Voorstel voor een richtlijn van het EP en de Raad over preventieve herstructureringskaders, een tweede kans en maatregelen ter vergroting van de efficiency van herstructurering, insolventie en kwijtingsprocedures. Eveneens ter wijziging van richtlijn 2012/30/EU. Interinstitutioneel dossiernummer: 2016/0359 (COD)

= Beleidsdiscussie

De Europese Commissie heeft op 22 november 2016 een richtlijnvoorstel COM(2016)723 uitgebracht over preventieve herstructurering, een tweede kans voor ondernemers en maatregelen om een faillissement efficiënter af te wikkelen. Voornaamste doel van het voorstel is om het voor levensvatbare bedrijven eenvoudiger te maken hun schulden te herstructureren, om daarmee een faillissement te voorkomen. Een geharmoniseerde regeling verbetert volgens de Commissie het ondernemings- en investeringsklimaat in de Europese Unie en draagt daarmee bij aan de goede werking van de interne markt. Uw Kamer werd op 24 januari 2017 door middel van een BNC-fiche hierover geïnformeerd (Kamerstuk 22 112, nr. 2292).

Tot nu toe zijn in de raadswerkgroep (8 in totaal) de eerste 9 artikelen van de richtlijn besproken. Het Maltese voorzitterschap heeft op basis van de gevoerde discussies een document opgesteld voor een beleidsdebat in de raad en daarbij twee onderwerpen geselecteerd. Ten eerste stelt het voorzitterschap voor dat er meer ruimte komt voor lidstaten om de rechter in de herstructureringsprocedure een rol te geven, bijvoorbeeld om de rechten van de schuldeisers of die van derden te beschermen. Voor die lidstaten die de rol van de rechter uit efficiëntieoverwegingen willen beperken, moet ook ruimte blijven. Ten tweede moet het uitgangspunt blijven dat de schuldenaar tijdens het traject waarbinnen gepoogd wordt een herstructureringsplan tot stand te brengen in controle blijft van zijn eigen onderneming («debtor in possession»), tenzij er goede redenen zijn om hiervan af te wijken, door bijvoorbeeld een bewindvoerder te benoemen. Dit is efficiënt en geeft de schuldenaar de ruimte om zelf zijn herstructurering vorm te geven. Tegelijk moet het mogelijk zijn om maatregelen te treffen wanneer dit nodig is ter bescherming van de schuldeisers of ter voorkoming van misbruik van de procedure. Daarvoor moeten lidstaten de nodige ruimte krijgen.

Nederland heeft allereerst waardering voor de wijze waarop het voorzitterschap het dossier heeft benaderd. In de afgelopen periode is er goede vooruitgang geboekt in de besprekingen, hetgeen heeft geresulteerd in het voorliggende beleidsdocument. Nederland kan zich ook vinden in de door het voorzitterschap geselecteerde onderwerpen. Zoals aangegeven in het BNC-fiche, heeft Nederland nog de nodige kritische vragen en kanttekeningen bij een aantal onderdelen van de richtlijn, mede met het oog op bescherming van de belangen van schuldeisers en derden en het voorkomen van misbruik. Nederland is positief over het door het voorzitterschap opgestelde beleidsdocument dat op de geselecteerde onderwerpen aan – de bij Nederland levende zorgen – tegemoet komt. Zo kunnen schuldeisers en derden in voorkomende gevallen worden beschermd door de rechter een grotere rol te geven in de procedure of kan een bewindvoerder worden benoemd wanneer een moratorium wordt verleend of schuldeisers hierom verzoeken. Lidstaten blijven tegelijk de ruimte houden om bijvoorbeeld de rol van de rechter en die van de bewindvoerder te beperken indien hun betrokkenheid geen toegevoegde waarde heeft. Dit komt de efficiëntie van de procedure ten goede. Meer in het algemeen acht Nederland het wenselijk dat de richtlijn de nodige flexibiliteit aan lidstaten biedt. Dit biedt lidstaten namelijk de mogelijkheid om met inachtneming van de juridische, sociale en economische context het eigen faillissementsrecht vorm te geven. Nederland doet dit bijvoorbeeld in het kader van het programma herijking faillissementsrecht.

Verder kom ik nog terug op de vragen van de heer Van Oosten van de VVD-fractie, zoals gesteld tijdens het algemeen overleg JBZ-Raad van 17 mei jl. De heer Van Oosten vroeg waarom het nodig is dat de materie waarop het richtlijnvoorstel ziet op Europees niveau wordt geregeld en of dit niet ten koste gaat van de schuldeisers.

Zoals aangegeven in het BNC-fiche, ziet het kabinet positieve effecten van de richtlijn voor de interne markt, wanneer er in alle lidstaten adequate en transparante insolventiewetgeving beschikbaar is die leidt tot efficiënte herstructurering van een bedrijf in financiële moeilijkheden. Een goede, efficiënte, herstructureringsprocedure vergroot de kans dat een bedrijf wordt gered en dat een faillissement met alle daarbij behorende kosten en schade voor betrokkenen wordt voorkomen. Dit is niet alleen in het belang van de schuldenaar, maar ook in dat van de schuldeisers: de voorgestelde regeling gaat ervan uit dat een goede herstructurering ervoor zorgt dat schuldeisers een groter deel van hun vorderingen voldaan kunnen krijgen dan wanneer het bedrijf failliet zou zijn gegaan. Hiervan profiteert ook het Nederlandse bedrijfsleven, met name bij grensoverschrijdende investeringen. Ik ben het met de heer Van Oosten eens dat goed moet worden gekeken naar de positie van de schuldeisers binnen de richtlijn. De herstructurering mag er in ieder geval niet toe leiden dat deze verslechtert ten opzichte van de positie die de schuldeisers in faillissement zouden hebben. Hiervoor vraagt Nederland tijdens onderhandelingen – samen met een aantal andere lidstaten – de nodige aandacht. Deze inzet heeft ook weerslag gevonden in het door het voorzitterschap opgestelde beleidsdocument, waarvoor ik verwijs naar het hiervoor beschrevene.

15. Dataprotectie door EU-instituties en -diensten. Voorstel voor een verordening van het EP en de Raad over de gegevensbescherming van individuen in relatie tot het gebruik door instellingen en organen van de EU, en intrekking van verordening Nr 45/2001 en Besluit Nr 1247/2002/EC. Interinstitutioneel dossiernummer: 2017/0002 (COD)

= Algemene aanpak

Op 25 mei 2018 gaan de normen van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) gelden voor bedrijven, burgers en overheden in de gehele EU. Om te verzekeren dat het met de AVG geboden beschermingsniveau ook geldt voor de instellingen en organen van de EU, dient de bestaande Verordening (EG) 45/2001 te worden aangepast aan dit beschermingsniveau. De Commissie heeft daartoe op 10 januari 2017 een voorstel bij de Raad en het Europees Parlement ingediend (COM (2017) 8 def). Een appreciatie van dit voorstel is u aangeboden bij brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 17 februari 2017 (Kamerstuk 22 112, nr. 2310).

De behandeling van het voorstel in de Raad is voortvarend verlopen. Nederland heeft zich geconcentreerd op het bereiken van een praktische oplossing voor drie vraagstukken.

In de eerste plaats wil Nederland dat de eigenstandige gegevensbeschermingsregimes van Europol en Eurojust ongewijzigd blijven. Het voorstel van Commissie leek juist in de richting te gaan om deze eigenstandige regimes op den duur onder de verordening te laten vallen. Nederland was daar geen voorstander van. De regimes van Europol en Eurojust zijn strafrechtelijk georiënteerd. Het ligt dan voor de hand dat die regimes zich oriënteren op richtlijn (EU) 2016/680 – de richtlijn gegevensbescherming voor de opsporing en vervolging – en niet zozeer op de voorgestelde verordening. Het Nederlandse standpunt blijkt door een ruime meerderheid van de lidstaten te worden gedeeld.

In de tweede plaats wil Nederland dat beperkingen van het grondrecht op gegevensbescherming, bijvoorbeeld om redenen van openbare veiligheid of de bescherming van een strafrechtelijk onderzoek, slechts mogelijk zijn met inachtneming van dezelfde of vergelijkbare waarborgen als in de lidstaten, conform artikel 23 van de AVG. Krachtens deze bepaling is een beperking van het grondrecht op bescherming van persoonsgegevens slechts mogelijk indien daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. De Europese rechtsorde voorziet echter niet in een algemene bevoegdheid tot het vaststellen van wetgeving, maar kan alleen wetgeving vaststellen indien daartoe in de Verdragen een specifieke grondslag valt aan te wijzen. In de praktijk is gebleken dat er in zeldzame gevallen toch gegevens vanuit een EU-instelling moeten worden verstrekt aan een lidstaat en er over die verstrekking vertrouwelijkheid moet blijven bestaan, terwijl er geen specifieke wettelijke grondslag voor die verstrekking is. Dit probleem heeft zich een enkele keer voorgedaan met aanwijzingen voor fraude die bij een van de instellingen bij toeval aan het licht kwamen en die gemeld moesten worden aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de vervolging. Een succesvolle vervolging wordt bemoeilijkt indien de transparantieverplichtingen van de verordening voorschrijven dat openheid over de verstrekking moet worden betracht. Om een oplossing voor dit probleem te bieden stelt de Commissie voor dat ook bij interne regeling van de instelling die het aangaat beperkingen van het grondrecht op gegevensbescherming kunnen worden vastgesteld. Voor Nederland was dit niet zonder meer aanvaardbaar. Hoewel Nederland de noodzaak van de vaststelling van interne regelingen begrijpt, kon Nederland niet akkoord gaan met het ontbreken van essentiële inhoudelijke en procedurele waarborgen voor de vaststelling van die regels. Nederland heeft daarom, gezamenlijk met enkele andere lidstaten, sterk aangedrongen op versterking van die waarborgen. Dat initiatief is geslaagd. Zo moet de instelling voortaan verplicht advies vragen aan de Europees Toezichthouder gegevensbescherming (EDPS) voorafgaand aan de vaststelling van de regels, moeten de regels op het hoogste niveau binnen de desbetreffende instelling worden vastgesteld, en moeten deze regels ook in het Publicatieblad van de EU bekend worden gemaakt. Voorts zijn de regelingen vatbaar voor beroep bij het Gerecht van de EU, voor degenen die voldoen aan de eis van voldoende belang.

In de derde plaats acht Nederland het van belang dat de gegevensverwerking door organen van de EU in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) steeds onder de voorgestelde verordening valt. Voor zover lidstaten in het kader van GBVB gegevens verwerken blijft het huidige recht van de lidstaten op die verwerking van kracht. Met dit resultaat kan Nederland goed uit de voeten.

Nederland is van oordeel dat met dit onderhandelingsresultaat op de JBZ Raad kan worden ingestemd. Het is een evenwichtig geheel dat dankzij effectief Voorzitterschap snel tot een politiek akkoord kon worden gebracht. Van het Europees Parlement is nog geen duidelijk standpunt bekend. De verwachting is dat het EP pas najaar 2017 zijn positie bepaalt.

Raad niet-wetgevende besprekingen

16. Contra terrorisme en Netwerk ter Bewustwording van Radicalisering (RAN): vervolg stappen.

= uitwisselen van standpunten

Naar verwachting zal de Europese Commissie op verzoek van Frankrijk en Duitsland een voorstel presenteren voor het opzetten van een EU Centrum voor Preventie en Deradicalisering, als vervolgstap op reeds bestaande initiatieven, zoals het Radicalisation Awareness Network Centre of Excellence (RAN CoE). Voor deze bespreking zijn nog geen documenten beschikbaar. Naar verwachting zal het voorstel zich inhoudelijk richten op het samenbrengen van diverse Europese initiatieven op het gebied van tegengaan van radicalisering en gewelddadig extremisme en betere aansluiting tussen nationale beleidsmakers en bestaande netwerken van eerstelijns professionals, die door RAN worden ondersteund, met het oog op het verder optimaliseren van de uitwisseling van kennis en expertise. Nederland staat, evenals de andere lidstaten, positief tegenover het initiatief, dat de duurzaamheid van de Europese inzet op het gebied van het tegengaan van radicalisering en gewelddadig extremisme benadrukt. Aandachtspunten zijn het behoud van de onafhankelijkheid van de bestaande netwerken van eerstelijns professionals en de flexibiliteit van bestaande initiatieven.

17. Werkprogramma van het inkomend voorzitterschap:

= presentatie Estland

Bij dit agendapunt zal het inkomende Estse Voorzitterschap vooruitblikken op de door Estland gekozen prioriteiten voor hun voorzitterschap. Dit zal plaatsvinden gedurende de tweede helft van 2017.

18. Criminaliteitsbestrijding in cyberspace

a. e-Evidence

= Beleidsdiscussie

De Commissie brengt een discussiepaper in over de mogelijke verdere uitwerking van de actiepunten ter verbetering van de rechtshandhandhaving in cyberspace waarover de JBZ-raad in juni 2016 raadsconclusies heeft aangenomen. De Commissie stelt de Raad voor verschillende praktische hulpmiddelen die het werken met het huidige rechtskader voor internationale rechtshulp ten behoeve van het vergaren van elektronisch bewijs direct over te nemen en door de Commissie en de lidstaten te implementeren.

  • Gedacht wordt onder andere aan het ontwikkelen van eenduidige formulieren zoals die al bij het EOB worden gebruikt, die elektronisch kunnen worden gewisseld en waarin de Engelse taal wordt gebruikt.

  • Daarnaast wordt voorgesteld opleiding en gerichte training ter zake te intensiveren.

De Commissie stelt de Raad voor verschillende praktische hulpmiddelen die het werken met private bedrijven (Electronic Service Providers) waar het betreft vrijwillige verstrekking van abonnee gegevens direct over te nemen en door de Commissie en de lidstaten te implementeren.

  • Gedacht wordt onder andere aan de instelling van centrale contactpunten in landen als ook bij de private bedrijven die de aanvragen van dergelijke gegevens en de verstrekking daarvan zullen uitvoeren.

  • Ook hier wordt gedacht aan geüniformeerde opleiding en training.

  • De Commissie vraagt de Raad om een richtinggevende visie op haalbaarheid en wenselijkheid van voorstellen van de Commissie om het juridische kader van de Eu en mogelijk ook met derde landen uit te breiden met mogelijkheden van directe (unilaterale) toegang tot gegevens.

  • Gedacht wordt onder andere aan voortgezette netwerk-zoeking over de grens, binnendringen in een computer en aan internationale afdwingbare vorderingen aan service providers.

De voorstellen van de Commissie komen voort uit intensieve consultatie van experts uit de lidstaten en uit de private sector. De nu gepresenteerde voorstellen passen goed bij de door Nederlandse experts gedane dan wel ondersteunde voorstellen. Vanuit de Nederlandse optiek zijn de voorstellen wenselijk en haalbaar. De voorstelen verdienen dan ook politieke steun. Verdere uitwerking, onder aanvoering van de Commissie, is hard nodig. Daarbij is het ook nodig de samenwerking te zoeken met de Raad van Europa, waar voorstellen worden ontwikkeld om het cybercrime verdrag juist ook op deze punten aan te vullen. De voorstellen bieden een antwoord op de steeds groter wordende uitdaging van landen en in het bijzonder van de rechtshandhavingsdiensten om effectief elektronisch bewijs te vergaren en zo cybercrime te kunnen aanpakken. Nationale opsporing en vervolging van cyber crime wordt nu te veel gehinderd doordat het heel moeilijk is (kan zijn) om elektronisch bewijs van cybercrime te verzamelen. Niet alleen de criminaliteit zelf is meestal grensoverschrijdend, ook de opslag en verspreiding van elektronische gegevens is grensoverschrijdend, zelfs wereldwijd. Daarnaast staan personen door moderne techniek veel mogelijkheden ter beschikking om hun herkomst te versluieren. Handhaving van de rechtstaat is hier in het gedrang. Het beeld van een lage tot afwezige pakkans is breed gevestigd.

b. Encryptie

Op deze raad zal wederom gesproken worden over het onderwerp encryptie in het kader van opsporing van ernstige criminaliteit en terrorismebestrijding. Dit na eerdere besprekingen tijdens de JBZ-Raad van juli 2016 (in een lunchbespreking) en de JBZ-raad van 27–28 maart 2017. Voor deze bespreking zijn nog geen documenten beschikbaar. In eerdere besprekingen erkenden de lidstaten in meerderheid het belang van encryptie voor bescherming van data, cybersecurity, privacy van personen en vertrouwelijkheid van communicatie. Tegelijkertijd is er een behoefte uit hoofde van opsporing en vervolging van strafbare feiten om toegang te kunnen krijgen tot digitale informatie. Nederland heeft in beide besprekingen het kabinetsstandpunt inzake encryptie van 4 januari 2016 naar voren gebracht en zal dit blijven doen.

c. Dataretentie

= voortgangsrapport

Op het moment van opstellen van deze geannoteerde agenda is nog geen document beschikbaar. Het Maltese voorzitterschap zal deze JBZ Raad naar verwachting ministers informeren over de stand van zaken van de besprekingen in de ad hoc raadswerkgroep dataretentie. Er is geen discussie voorzien. De raadswerkgroep is, zoals bekend, ingesteld naar aanleiding van de uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak Tele2 Sverige AB (zaak C-203/15) van 21 december 2016 en biedt gelegenheid om tussen de lidstaten de gevolgen van de uitspraak voor het nationale recht in de lidstaten en de resterende mogelijkheden tot dataretentie, binnen de kaders van het Europese recht, te bespreken. Ook Eurojust, Europol en de Commissie participeren in de raadswerkgroep. Zoals ik in mijn brief van 2 februari 2017 (Kamerstuk 34 537, nr. 6) heb aangegeven, is het arrest niet alleen van betekenis voor Nederland maar ook voor de andere lidstaten van de Europese Unie. Overleg met de andere lidstaten is van belang voor de wijze waarop opvolging aan het arrest wordt gegeven

Additioneel

Toezegging vorige AO inzake Auteursrecht

Graag kom ik terug op de vragen van de heer Van Oosten van de VVD-fractie, zoals gesteld tijdens het algemeen overleg JBZ-Raad van 17 mei jl. (Kamerstuk 32 317, nr. 469) inzake het richtlijnvoorstel over auteursrecht. In september 2016 heeft de Commissie een voorstel voor een richtlijn over auteursrecht in de digitale eengemaakte markt gepresenteerd. Uw kamer is over de eerste appreciatie van het voorstel in november 2016 op de te doen gebruikelijke wijze geïnformeerd. Het onderwerp staat niet op de agenda van de JBZ-Raad. Politieke besluitvorming is ook nog niet aan de orde. De onderhandelingen verkeren nog in een vroeg stadium. Het voorstel van de commissie valt uiteen in verschillende delen. Het eerste deel bevat maatregelen om de uitzonderingen op het auteursrecht aan te passen aan de digitale omgeving waarin beschermd materiaal zonder aanzien van landsgrenzen kan worden gebruikt. Tekst- en datamining is een geautomatiseerde analytische techniek gericht op het analyseren van tekst en data in digitale vorm om bepaalde trends, patronen of verbanden te identificeren. Aan tekst- en datamining kan een auteursrechtelijk relevante verveelvoudigingshandeling vooraf gaan. Om die zonder voorafgaande toestemming van rechthebbenden mogelijk te maken wordt een uitzondering voorgesteld. Die uitzondering is in het voorstel van de Commissie voorbehouden aan onderzoeksinstellingen voor wetenschappelijk onderzoek. In de raadswerkgroep is gevraagd of erfgoedinstellingen ook van de uitzondering kunnen profiteren. Op dit moment kunnen commerciële bedrijven dus niet van de uitzondering profiteren. Tijdens het vorige algemeen overleg heeft de VVD-fractie gevraagd hoe kan worden voorkomen dat de commercie van de voorgestelde uitzondering misbruik maakt. In feite gaat het hier om een handhavingskwestie. Auteursrechtelijk relevant gebruik van beschermd materiaal dat straks niet onder een uitzondering valt en waarvoor ook geen toestemming middels een licentie is gegeven, behelst een inbreuk. Het is in beginsel aan rechthebbenden om daartegen langs civielrechtelijke weg op te treden.


X Noot
1

Kamerstuk 32 317, nr. 467.

X Noot
2

Kamerstuk 32 317, nr. 473

Naar boven