Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 32317 nr. 281 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 32317 nr. 281 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 april 2015
In het algemeen overleg van 7 maart 2012 (Kamerstuk 32 761, nr. 27) heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd u periodiek op de hoogte te houden van de stand van zaken over de onderhandelingen in Brussel over de Algemene verordening gegevensbescherming en de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging.
In deze brief doe ik verslag van de onderhandelingsronden die in januari, februari en maart 2015 hebben plaatsgevonden. Vijf vergaderingen van de raadswerkgroep zijn gewijd aan de verordening. Daarnaast zijn er in de aanloop naar de JBZ Raad van 13 en 14 maart 2015 diverse vergaderingen op diplomatiek niveau bijeengeroepen. Het Voorzitterschap heeft besloten alle inspanningen te richten op de afronding van de verordening. Aan de richtlijn zijn in de verslagperiode geen vergaderingen gewijd. Alle vergaderingen in de verslagperiode tot 12 maart 2015 zijn gericht geweest op het bereiken van overeenstemming over de Hoofdstukken II (beginselen van gegevensbeschermingsrecht), VI en VII (samenwerking toezichthouders). Vanwege het uitzonderlijke belang van de desbetreffende onderwerpen heeft mijn ambtsvoorganger besloten u in een zo vroeg mogelijk stadium voor de JBZ Raad zo gedetailleerd mogelijk te informeren. Ik verwijs de Kamer dan ook graag naar de brief van de toenmalige Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 4 maart 2015, Kamerstuk 32 317, nr. 272. Een en ander heeft zijn vervolg gekregen in een schriftelijk overleg tussen de Kamer en de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie, het verslag daarvan is vastgesteld op 11 maart 2015, Kamerstuk 32 317, nr. 274. Bij brief van 30 maart 2015 bent u door de Minister van Veiligheid en Justitie en ondergetekende gezamenlijk geïnformeerd over de besluitvorming van de desbetreffende Raad (Kamerstuk 32 317, nr. 278).
Raadswerkgroep 15 en 16 januari 2015
Deze onderhandelingsronde wordt geheel besteed aan Hoofdstuk II van de verordening, de algemene beginselen.
Nederland investeert stevig in overleg met enkele lidstaten om op overweging 38, waarin een nadere invulling wordt gegeven aan het begrip «gerechtvaardigd belang van de verantwoordelijke», een evenwichtig compromis te bereiken. Dat is belangrijk, omdat dit begrip de basis vormt voor zeer veel gegevensverwerkingen van verschillende aard in de private sector. Nederland is beducht voor een al te beperkte interpretatie van dat begrip, omdat innovatief gebruik van gegevens door de private sector daarop veelvuldig is gebaseerd en het beleid er mede op is gericht de verordening een bijdrage te laten leveren aan de ontwikkeling van de digitale economie.
Nederland is tevreden over de voorstellen van het Voorzitterschap voor de artikelen 5 (beginselen van gegevensverwerking) en 6 (rechtvaardigingsgronden). Op artikel 6, lid 1, onder f, (gerechtvaardigd belang verantwoordelijke) stelt Nederland voor om in de parallelle overweging vast te leggen dat archivering ten behoeve van toekomstige geschillenbeslechting en voor de uitvoering van wettelijke verplichtingen in de private sector in beginsel kunnen vallen onder het gerechtvaardigd belang. Wat betreft de regeling van de verdere verwerking (verwerking van persoonsgegevens voor andere doeleinden, dan de doeleinden waarvoor de gegevens oorspronkelijk zijn verzameld) tekenen zich scherpe meningsverschillen af. Nederland had in 2012 een voorstel ingediend om, in lijn met de Nederlandse Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), te regelen dat bij de beoordeling of verdere verwerking al dan niet gerechtvaardigd is, een belangenafweging moet worden verricht. Tevens is geregeld welke elementen in die afweging een rol moeten spelen. Dast betreft het verband tussen het oorspronkelijke doel van de gegevensverwerking en het doel van de verdere verwerking, de context waarin persoonsgegevens verzameld zijn, de aard van de persoonsgegevens die worden verwerkt, de mogelijke gevolgen voor betrokkenen en het bestaan van voldoende waarborgen. Een zeer grote lidstaat geeft thans aan dit geschrapt te willen zien. Andere lidstaten menen bij wijze van principe dat verdere verwerking voor een ander doel nooit kan plaatsvinden op alleen de rechtvaardigingsgrond die aan de oorspronkelijke verwerking ten grondslag ligt. Duidelijk wordt dat de huidige richtlijn in die groep van lidstaten in de afgelopen twintig jaar fundamenteel anders is toegepast dan in Nederland. De discussie hierover wordt in deze raadswerkgroep niet afgerond.
Nederland is tevreden over de tekst waar het de uitwerking van het toestemmingsvereiste betreft. Een voorstel van een zeer grote lidstaat om de regeling aanzienlijk uit te breiden krijgt weinig steun. Nagenoeg geen steun ontvangt diezelfde lidstaat op een voorstel voor uitbreiding van de vereisten voor pseudonimisering. Veel verbazing en kritiek lokt een daarvan deel uitmakend voorstel uit om eenieder het recht toe te kennen zich van een pseudoniem te bedienen.
Op het onderwerp jeugdbescherming is Nederland op zichzelf genomen akkoord met de tekst. Die legt de leeftijdsgrens waaronder ouderlijke toestemming nodig is voor de verwerking van persoonsgegevens op de leeftijd van 13 jaar. Dat sluit aan bij de wettelijke regeling in de Verenigde Staten. Dezelfde leeftijdsgrens wordt gehanteerd door de exploitanten van socialenetwerksites. Nederland merkt wel op dat van de handhaving van deze bepaling geen overdreven verwachtingen mogen worden gekoesterd. Betrouwbare methoden om online de identiteit en de leeftijd van een betrokkene en het bestaan van eventueel vereiste ouderlijke toestemming te verifiëren bestaan nog niet.
Minder tevreden is Nederland over de regeling van de verwerking van bijzondere persoonsgegevens. In Nederland is in de Wbp op basis van de geldende richtlijn tot in detail geregeld geregeld in welke gevallen het verbod om gevoelige gegevens kan worden doorbroken. Dit stelsel wordt vervangen door een regeling in de verordening. Die regeling kent echter aanzienlijk minder gronden om het verwerkingsverbod te doorbreken dan de huidige richtlijn toelaat. Met specifieke nationale belangen kan niet zonder meer rekening worden gehouden. Dat leidt ertoe dat met verwerkingen van bijzondere persoonsgegevens die in Nederland als algemeen aanvaard worden aangemerkt, zoals de verwerking van gegevens door pensioenfondsen en andere verzekeraars dan ziektekostenverzekeraars geen rekening gehouden wordt. Wanneer Nederland dit naar voren brengt, wordt daarvoor opvallend weinig begrip ondervonden. Een meerderheid van de lidstaten wijst de Nederlandse visie af, waarschijnlijk omdat de huidige richtlijn in die lidstaten ook op dit punt fundamenteel anders wordt toegepast dan in Nederland. Nederland aanvaardt dit standpunt van de meerderheid van de lidstaten niet zonder meer. De rigiditeit van het voorgestelde stelsel zou immers doorbroken kunnen worden wanneer de nationale wetgever zou kunnen interveniëren. Deze mogelijkheid sluit de verordening niet uit, maar die wordt wel aan allerlei eisen gebonden waaraan die nationale wetgeving moet voldoen. Met een gerichte interventie weet Nederland wat steun te verwerven voor zijn standpunt, met als zeer voorlopig resultaat dat de hindernissen voor de nationale wetgever wat worden verlaagd. Dit vraagstuk is nog onopgelost. Nederland zal dit vraagstuk aanmelden als horizontaal onderwerp, omdat deze kwestie zich in meer hoofdstukken van de verordening openbaart.
Raadswerkgroep 26 en 27 januari 2015
De werkgroep start met een kennismaking met en presentatie door de nieuwe Europees Toezichthouder voor Gegevensbescherming (EDPS), de heer Giovanni Buttarelli en zijn plaatsvervanger, de heer Wojciech Wiewiorowski. De EDPS geeft aan zijn organisatie nu al in te richten op de taken die de verordening op zijn organisatie zal leggen. Dat betreft het secretariaat van de European Data Protection Board. Nederland spreekt zijn waardering uit voor die grondige voorbereiding en ziet uit naar intensieve samenwerking met de EDPS.
De raadswerkgroep wordt verder besteed aan een behandeling van de Hoofdstukken VI en VII (het samenwerkingsmechanisme tussen toezichthouders in de EU). Dit deel van de verordening is al vele malen eerder aan de orde geweest. De behandeling concentreert zich vooral op de vraag of er een kwantitatieve beperking moet worden aangebracht aan het aantal zaken dat de EDPB kan behandelen. Nederland is daarvan sterk voorstander. De EDPB kan alleen goed doordacht beslissingen nemen wanneer er niet teveel zaken worden aangebracht. Nederland steunt een voorstel van een andere lidstaat om behandeling pas mogelijk te maken wanneer tenminste een derde van het aantal leden van de EDPB daarmee instemt. Dit voorstel krijgt steun van een aantal andere lidstaten, maar het blijft een minderheid. Een voorstel van de twee grootste lidstaten voor een nieuwe opzet van de samenwerking krijgt weinig steun. Nederland intervenieert nog met succes om de regels voor de competentietoedeling van de toezichthouders systematisch wat beter in de verordening te regelen.
Verder maakt Nederland bezwaar tegen een voorstel om een verplicht register in te richten waarin bedrijven zich moeten inschrijven en waarin te zien is welke toezichthouder in welke lidstaat verantwoordelijk is. Dit zou vermoedelijk leiden tot omvangrijke administratieve lasten voor bedrijven. Voor dit register bestaat onvoldoende steun.
Een apart aandachtspunt vormt de consequentie voor de rechtsbescherming van de beslissing om de EDPB de bevoegdheid te geven bindende besluiten te nemen. Bij onderlinge geschillen tussen toezichthouders over de competentie en de oplossingsrichting van een zaak met grensoverschrijdende aspecten neemt de EDPB een bindend besluit. Dergelijke besluiten zijn krachtens art. 267 VWEU vatbaar voor beroep bij het Gerecht van de EU. Een besluit van de EDPB moet echter altijd op nationaal niveau worden uitgevoerd door een toezichthouder. Die uitvoering levert ook een besluit op dat krachtens de verordening, aangevuld door het nationaal bestuursrecht, vatbaar is voor beroep bij de nationale rechter. Die laatste beroepsgang kan zich echter niet richten op de inhoud van het EDPB-besluit voorzover deze is overgenomen in het besluit van de nationale toezichthouder. Tegen het EDPB-besluit staat immers beroep open bij het Gerecht. Praktische problemen die dit kan opleveren kunnen worden opgelost door gelijktijdige bekendmaking van het besluit van de EDPB en het besluit van de nationale toezichthouder, zodat de beroepstermijnen op hetzelfde moment beginnen te lopen. Deze oplossing lijkt voor de Raad aanvaardbaar.
Raadswerkgroep 5 en 6 februari 2015
In deze raadswerkgroep worden opnieuw de Hoofdstukken II, VI en VII gedetailleerd besproken. Vrijwel precies dezelfde vragen als in de raadswerkgroepen passeren opnieuw de revue aan de hand van een vragenlijst van het Voorzitterschap. Nederland stelt zich in de discussie zo constructief mogelijk op. Wel houdt Nederland vast aan zijn standpunten over het verder verwerken van gegevens en over bijzondere persoonsgegevens. Wat het samenwerkingsmechanisme betreft, wil Nederland zich zeer soepel opstellen om besluitvorming zo min mogelijk te frustreren. Alleen de kwantitatieve drempel acht Nederland een punt van zo groot belang dat Nederland daaraan, samen met een groep gelijkgestemde lidstaten voorlopig vasthoudt. Vooral de twee grootste lidstaten hebben nog aanzienlijke problemen hebben met alle hoofdstukken. De door deze lidstaten gevolgde methode om telkens nieuwe voorstellen in te dienen blijkt op de Hoofdstukken VI en VII productief te werken. Maar op Hoofdstuk II is de werking averechts. In plaats van dat de gesprekken daardoor loskomen gebeurt het omgekeerde, mede omdat de voorstellen worden ingediend zonder daarvoor eerst voldoende steun te vergaren. Het Voorzitterschap besluit dat tot de JBZ Raad geen nieuwe raadswerkgroepen meer bijeenkomen, maar dat door Radengroepen en het Coreper op diplomatiek niveau doorgewerkt moet worden om de teksten gereed te maken voor behandeling in de JBZ Raad.
Diplomatiek overleg februari – maart 2015
Op 19 en 23 februari 2015 vindt diplomatiek overleg plaats in zogeheten Radengroepen. Hierin worden, opnieuw door enkele grote lidstaten, nog enige voorstellen gedaan die wel tot discussie, maar niet tot overeenstemming leiden. Een grote lidstaat kan niet instemmen met de leeftijdgrens van 13 of 14 jaar voor ouderlijke toestemming en vindt dat minderjarigheid in alle gevallen verplicht tot ouderlijke toestemming. Hoewel deze lidstaat daarin geheel alleen staat, blijkt die positie allerminst reden dit standpunt te heroverwegen. Dezelfde lidstaat wil ook in het kader van de behandeling van gevoelige gegevens de doorgifte van medische gegevens naar derde landen aan nadere beperkingen binden. Hoewel de doorgifte aan derde landen reeds geregeld is in Hoofdstuk V van de verordening en de Raad daarop reeds in juni 2014 een akkoord bereikte, houdt deze lidstaat aan dit verlangen vast. Dit voorstel ontvangt ook van Nederland geen steun. Beide overlegronden rapporteren rechtstreeks aan Coreper. Op 2 maart 2015 vindt een laatste overlegronde plaats. Nederland ontwikkelt een compromisvoorstel voor het knelpunt van de kwantitatieve beperking van de EDPB-zaken, een evaluatiebepaling met een korte looptijd zou kunnen helpen de bezwaren van de meerderheid van de lidstaten te overwinnen. Er wordt opnieuw aan Coreper gerapporteerd. Over de relevante onderdelen is de Kamer in de eerdergenoemde stukken zo gedetailleerd mogelijk geïnformeerd voordat behandeling in de Raad plaatsvond.
JBZ Raad 12 en 13 maart 2015
Hoewel u bij meergenoemde brief van 30 maart 2015 op de gebruikelijke wijze al bent geïnformeerd acht ik het nuttig nog één aanvullende kanttekening te maken. De Raad heeft weliswaar een gedeeltelijk algemeen akkoord bereikt op de Hoofdstukken II, VI en VII, maar dit ging niet zonder inhoudelijke discussie. Eerderbedoelde grote lidstaten verlangden aantekening in de besluitvorming, met de strekking dat op een aantal onderdelen nader beraad plaatsvindt, omdat het horizontale onderwerpen betreft. Dat zijn onderwerpen die op meer dan één hoofdstuk betrekking hebben. Nederland kan er daarom niet van uitgaan dat alle onderwerpen die het belangrijk vindt en die in het deelakkoord besloten liggen, daarmee definitief als standpunt van de Raad kunnen worden aangemerkt.
Raadswerkgroep 23 en 24 maart 2015
In deze raadswerkgroep worden de Hoofdstukken III (rechten van de betrokkene) en VIII (rechtsbescherming, schadevergoeding en sancties) behandeld. Nederland heeft voor de behandeling van Hoofdstuk III twee speerpunten benoemd. In de eerste plaats vraagt Nederland, conform het staande beleid, aandacht voor het vermijden van onnodige administratieve lasten en nalevingskosten. Dat doel wordt niet alleen met een risico-georiënteerde benadering bereikt, maar ook met een voldoende mate van flexibiliteit bij de uitvoering van de transparantieverplichtingen en het beoordelen van verzoeken van betrokkenen. Strakke termijnen waarbinnen verzoeken beoordeeld moeten worden zijn niet voor alle verantwoordelijken even goed werkbaar. In de tweede plaats vindt Nederland dat juist bij dit hoofdstuk goed gekeken moet worden naar de door het Europees parlement aanvaarde compromisteksten. Het Europees parlement heeft in de visie van Nederland blijk gegeven van een ruime aandacht voor de rechten van de betrokkene, maar gaat tegelijk doelmatig om met nieuwe rechten, zoals het recht om te worden vergeten en het recht op dataportabiliteit. Ook andere lidstaten wijzen daarop.
Nederland kan zich vinden in de voorgestelde hoofdlijn bij de transparantieverplichtingen voor verantwoordelijken (artikelen 14 en 14a). Enkele redactionele voorstellen van Nederland om de flexibiliteit bij de uitvoering van deze verplichtingen nog wat meer te benadrukken krijgt enige steun van andere lidstaten. Nederland kan zich, net als vrijwel alle andere lidstaten, vinden in de vormgeving van de rechten van inzage (artikel 15) en correctie (artikel 16). Het vergeetrecht geeft aanleiding tot een lange discussie. Uit het arrest van het HvJEU van 13 april 2014, C-131/12, Google/AEPD, vloeit immers voort dat een «vergeetrecht» al besloten ligt in de rechten van correctie, wissing en verzet. Het is dan de vraag of het nog nodig is het vergeetrecht als zelfstandig recht aan te merken. Dit geldt te meer nu het Europees parlement dit recht ook niet ziet als zelfstandig recht, maar het aanmerkt als een implicatie van andere rechten. Aandachtspunt blijft ook dat het arrest is toespitst op zoekresultaten van een zoekmachine, terwijl de oorspronkelijke gedachte was dat het recht kon worden ingeroepen om de negatieve effecten van sociale mediasites tegen te gaan. Voorstellen van enkele grote lidstaten om juist zoekmachines aan aparte procedures te binden, krijgen weinig steun. Ook niet van Nederland. Aan dergelijke procedures bestaat geen behoefte. Het zou bovendien leiden tot techniekafhankelijke regelgeving. In Nederland is bovendien gebleken dat de rechter in staat is nadere invulling aan het arrest te geven. Ook de toezichthouders zijn daartoe bereid en in staat. Duidelijk wordt dat de Europese Commissie uit principe vasthoudt aan een apart vergeetrecht, en alle kanttekeningen van lidstaten resoluut van de hand wijst. De houding van de Commissie ontmoet weinig waardering van de lidstaten. Het wijst erop dat deze zaak op politiek niveau moet worden beslist. Nederland steunt een voorstel van een andere lidstaat om bij honorering van een vergeetverzoek een zinvolle en werkbare beperking aan te brengen in de kring van verantwoordelijken die op de hoogte gesteld moeten worden van het vergeetverzoek. Het recht van afscherming (artikel 17a) en de notificatieverplichtingen (artikel 17b) geven geen aanleiding tot interventies door Nederland.
Wat dataportabiliteit (artikel 18) betreft, moet Nederland constateren dat er onvoldoende steun is om dit recht toe te snijden op door de betrokkene zelf verstrekte gegevens in de context van sociale mediasites. Nederland zal dit punt in het vervolg niet meer naar voren brengen. Verwacht mag worden dat het Europees parlement hierop terugkomt. Er is echter nog wel discussie mogelijk over de vraag of het recht impliceert dat de betrokkene niet alleen gegevens die hij eerder verstrekte kan terugnemen, maar ook over de vraag of een verantwoordelijke een verplichting tot doorzenden heeft aan een andere verantwoordelijke, bijvoorbeeld na wisseling van dienstverlener. Laatstbedoelde interpretatie zou vergaande consequentie hebben voor de lasten van bedrijven. Bij het recht van verzet (artikel 19) wijst Nederland op de noodzaak dit recht, conform de huidige situatie, niet toe te kennen bij de verwerking van gegevens in openbare bij de wet ingestelde registers, zoals het Kadaster of het Handelsregister. Op het onderwerp profileren (artikel 20) kan Nederland zich flexibel opstellen. Nederland is tevreden met de uitbreiding van de transparantieverplichtingen. Het moet kenbaar zijn voor betrokkenen met welk doel zijn gegevens in een dergelijke operatie worden betrokken, welke gegevens daarbij worden gebruikt en wat er met de resultaten wordt gedaan. Nederland kan zich verenigen met de voorgestelde regeling die rechten verbindt aan de uitkomst van een profileringsoperatie, en de verplichting om elk discriminerend effect daarvan te vermijden. Nederland kan ook steun verlenen aan een nadere regeling van het proces van profileren. Enkele grote lidstaten kondigen voorstellen aan om dit verder uit te werken.
Een interventie van Nederland op artikel 21 (uitzondering op de rechten van de betrokkene) wordt door het Voorzitterschap niet toegelaten. Dit artikel is immers al door de JBZ Raad voorlopig vastgesteld. Omdat deze bepaling zeer vergaande effecten heeft op de nationale wetgeving, overweegt Nederland de verhouding tussen de verordening en de nationale wetgeving als horizontaal onderwerp aan te melden. Dat opent de mogelijkheid om dit punt in een later stadium alsnog aan de orde te stellen.
Op Hoofdstuk VIII (rechtsbescherming, schadevergoeding en sancties) is Nederland terughoudend met interventies. Het merendeel van de bepalingen geeft daartoe geen aanleiding. Op artikel 76 (collectiefbelangactie) is Nederland van oordeel dat een bepaling die zegt dat betrokkenen zich in rechte kunnen laten vertegenwoordigen door een rechtspersoon die in de statuten uitdrukkelijk de bescherming van de belangen van de betrokkenen als doel heeft opgenomen niets toevoegt. Dit recht bestaat nu immers ook al. Verder heeft Nederland ook bezwaren tegen een uitdrukkelijke collectiefbelangactie die kan worden ingesteld door dergelijke rechtspersonen, maar dan zonder enige particuliere volmachtverlening, in zaken van datalekken. Nederland is voorstander van het collectiefactierecht, maar dan wel op grond van uitdrukkelijke volmachtverlening en niet beperkt tot datalekken. Nederland is bovendien sterk gekant tegen het niet uitsluiten van een actie tot schadevergoeding in geld door dergelijke organisaties. Dat opent de weg naar misbruik. Wat de bestuurlijke boetes betreft is Nederland voorstander van een stevig sanctieniveau. De Raad heeft zich nog niet uitgelaten over de hoogte van de diverse boetemaxima. Nederland vindt dat de Raad het Europees parlement een behoorlijk bod moet doen. Nederland heeft, samen met een zeer grote lidstaat zorgen geuit over het risico dat de rechter de algemeen-abstracte normen van de verordening in concrete gevallen onvoldoende nauwkeurig acht om sanctie-oplegging te rechtvaardigen. Voorzienbaarheid is een essentieel element van het sanctierecht, en dat ontbreekt nog. Nederland is ingenomen met de aankondiging van een voorstel van een zeer grote lidstaat voor een bestuurlijke tussenstap in de vorm van een bindende aanwijzing.
Raadswerkgroep 30 en 31 maart 2015
De raadswerkgroep begint met de bespreking van een voorstel van een grote lidstaat om in de verordening enige overwegingen te wijden aan de verwerking van persoonsgegevens onder verantwoordelijkheid van het Internationale Rode Kruis. Deze organisatie verzorgt immers een zoekdienst naar vermiste personen, waarvoor een verwerking moet worden bijgehouden die ertoe noodzaakt dat veel gegevens naar derde landen worden overgebracht, onder waarborging van een bepaalde mate van vertrouwelijkheid. Nederland heeft daartegen geen bezwaren, mede omdat het Internationale Rode Kruis zich door zijn verdragsrechtelijke status onderscheidt van andere internationaal opererende humanitaire organisaties.
De resterende tijd wordt besteed aan het beantwoorden van een vragenlijst van het Voorzitterschap die tot doel heeft de belangrijkste bepalingen van Hoofdstuk III nader bij te stellen. Een voorstel van Nederland om de artikelen 14 en 14a conform het besprokene in de Raadswerkgroep van 23 en 24 maart 2015 aan te passen krijgt uiteindelijk onvoldoende steun. Enige voorstellen van twee grote lidstaten om het vergeetrecht verder te specificeren en het recht van bezwaar ook voor andere verwerkingen dan directmarketing een nagenoeg absolute werking toe te kennen krijgen niet veel steun. Ook Hoofdstuk VIII komt opnieuw in zijn geheel ter sprake. Nederland herhaalt zijn bezwaren tegen de opzet van het collectiefactierecht. Discussie ontstaat over de regeling van de aansprakelijkheid (artikel 77). De Commissie is principieel van oordeel dat het betrokkene vrij moet staan elke verantwoordelijke of bewerker van persoonsgegevens in rechte aan te spreken die op de een of andere manier bij de desbetreffende verwerking van persoonsgegevens is betrokken. Hoezeer dit uit oogpunt van de versterking de positie van de betrokkene verklaarbaar is, vinden veruit de meeste lidstaten deze regeling niet in overeenstemming met de structuur van de verordening. De verantwoordelijke is daarin de figuur die in feitelijk en juridisch opzicht de wederpartij van de betrokkene is. Tegen hem moet de betrokkene zijn rechten uitoefenen. Uitzondering op dat beginsel kan alleen worden aanvaard voor de schending van die verplichtingen die de bewerker rechtstreeks op grond van de verordening heeft, of voor de gevallen waarin de bewerker handelt in strijd met de hem door de verantwoordelijke gegeven instructies.
De behandeling van de Hoofdstukken III en VIII is hiermee niet voltooid. Voortzetting volgt in de komende periode.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32317-281.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.