32 317 JBZ-Raad

Nr. 163 HERDRUK1 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 4 maart 2013

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 31 januari 2013 overleg gevoerd met staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie over:

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 4 december 2012 over de toezegging van 24 oktober 2012 over Europees voorstel voor raadpleging EURODAC bij strafrechtelijke onderzoeken (32 317, nr. 147);

  • de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie met een reactie op de brief van de commissie-Meijers van 24 januari 2013 over het EURODAC-voorstel (32 317, nr. 153).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Jadnanansing

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Nava

Voorzitter: Jadnanansing

Griffier: Hessing-Puts

Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Jadnanansing, Gesthuizen, Schouw, Recourt en Azmani,

en staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 14.00 uur

De voorzitter: Een warm welkom aan de gasten, in het bijzonder aan de studenten van de Universiteit Utrecht; leuk dat jullie hier zijn! Ook heet ik de staatssecretaris en zijn ambtenaren welkom, alsmede mijn collega's. De spreektijd in eerste termijn bedragen vijf minuten per fractie. U hebt allen twee interrupties in tweeën. Mevrouw Gesthuizen heeft laten weten dat ze meteen na haar eigen inbreng bij een andere vergadering moet zijn en daarna zo snel mogelijk weer terugkomt.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Mijn argumenten tegen wijzigingen van Eurodac kent de staatssecretaris ondertussen wel, want het zijn ongeveer dezelfde argumenten die ik vorige week gebruikte bij het wetsvoorstel over biometrische kenmerken. De noodzaak om hiertoe te komen is ook bij Eurodac in mijn ogen onvoldoende onderbouwd. De privacy wordt geschonden en een internationaal opsporingsregister voor asielzoekers is discriminerend en stigmatiserend. Dat het Nederlandse wetsvoorstel over biometrische kenmerken verdergaat, is nog steeds geen reden om deze wijziging van Eurodac te verantwoorden. Tijdens de JBZ-Raad op 5 december was de staatssecretaris vaag. Er zou nog wel een keer uitgebreid worden ingegaan op de vraag uit welke personen en/of instanties het nationaal toegangspunt bestaat. Is dat nu wel bekend? Ik wil dan ook nog steeds weten wat precies hun taak is. Wie bepaalt wie die taken mag uitvoeren en hoe ver strekt de bevoegdheid? Tijdens dat AO waren er nog geen onomkeerbare besluiten genomen, maar waren er wel zaken besloten in nationaal verband. Kan ik hiervan een update krijgen? Wat is intussen in nationaal verband kortgesloten met de minister?

Wij hebben het over een verordening. In december was er een stemming in het Europees Parlement. Ik wil heel graag weten wat op dit moment de stand van zaken is en wat we nog van de staatssecretaris kunnen vragen. Ik roep de staatssecretaris op om gehoor te geven aan het voorstel van de European Data Protection Supervisor om te pleiten voor een verplichte voorafgaande rechterlijke machtiging voordat Eurodac kan worden geraadpleegd. Rechtmatigheid bij een dergelijke in mijn ogen zeer privacyschendende handeling moet je immers vooraf bepalen. Als je dat achteraf doet, is de privacy al geschonden en heeft het geen zin meer. Proportionaliteit toets je immers ook vooraf.

Bij het internationale opsporingsregister is elke asielzoeker en illegaal een potentieel crimineel. Hoeveel veiliger wordt Europa daarvan nu echt? In Nederland wordt maar in 75 strafrechtelijke onderzoeken per jaar gevraagd om een scan door de Basis Voorziening Vreemdelingen (BVV), waarvan dan ook nog maar de helft vreemdeling blijkt te zijn. Niet alleen is dan achteraf onterecht toestemming gekregen voor deze vergelijking, maar ook is dan nog steeds blijkbaar de andere helft Nederlander of niet-Nederlander. Wanneer moet ik straks mijn vingerafdruk afgeven? Het is goed dat de helft van de 75 zaken is opgelost, maar zijn door deze zaken de vergaande maatregelen nog wel proportioneel? Hoeveel veiliger, zo vraag ik nogmaals, wordt Europa hiermee? Verantwoorden de genoemde cijfers wel het nemen van een dergelijke vergaande maatregel? Ook dit punt heb ik vorige week bij de wetsbehandeling uitgebreid ter sprake gebracht.

Ik sluit af met een oproep aan de Partij van de Arbeid in de hoop dat zo veel mogelijk van mijn collega's in de oppositie dit ook doen. Ik maak mij namelijk zeer grote zorgen over het standpunt van de partij inzake het wetsvoorstel over de biometrische kenmerken. De BVV als zeer uitgebreid opsporingsregister was discriminerend en stigmatiserend genoeg voor een tegenstem. De Partij van de Arbeid heeft inmiddels bijna alles ingeleverd op immigratie en asiel. Op zowel 24 oktober als 5 december jl. hebben de heer Van Dam en mevrouw Arib tijdens de JBZ-Raad aangegeven dat zij tegen Eurodac als opsporingsregister waren. Waarom zijn zij dan eigenlijk wel voorstander als het de BVV betreft? Ik hoop dat de Partij van de Arbeid inziet dat zij hier nog steeds het verschil kan maken. Ik eindig graag met de woorden van deze partij: de databank Eurodac is bedoeld om asielzoekers te registreren en niet om criminelen op te sporen; het kan niet zo zijn dat er voor asielzoekers andere principes gelden dan voor burgers van het eigen land. Ik zou zeggen: neem uw eigen woorden zeer ter harte.

De heer Schouw (D66): Voorzitter. Het is niet voor het eerst dat we hierover komen te spreken. Het is ook geen verrassing dat het kabinet en de fractie van D66 met elkaar van mening verschillen over Eurodac. Toch spreek ik waardering uit voor de staatssecretaris en zijn ambtenaren, die zeer serieus zijn omgegaan met de kritiek die niet alleen onze fractie, maar ook andere fracties en met name de commissie-Meijers hadden op het verhaal. Het is toch goed om dat te zien. Wat is er nu aan de hand? Eurodac is eigenlijk een systeem waarin gegevens van asielzoekers zitten. Nu wil de Europese Commissie graag dat de Eurodac-database wordt gekoppeld aan politieregisters. Dat heeft als consequentie dat de vingerafdrukken die waar dan ook worden gevonden als gevolg van een misdrijf, kunnen worden vergeleken met de vingerafdrukken van asielzoekers in de Eurodac-database. Die asielzoekers zijn nooit ergens van verdacht geweest, dus het is wat selectief.

Het eerste bezwaar van onze fractie is dan ook dat er via een achterdeurtje een soort Europese opsporingsdatabase bij komt. Het tweede bezwaar is dat het selectief is, want het gaat alleen over het matchen van vingerafdrukken van asielzoekers in plaats van die van alle Europeanen. Het derde bezwaar is dat wij gerede twijfels hebben over de betrouwbaarheid van de matching. De Kamer heeft twee jaar geleden een uitvoerig debat gevoerd over de betrouwbaarheid van een centrale database rondom de paspoorten. Daaruit bleek dat in 30% van de gevallen matchingsfouten werden gemaakt. De techniek is dus gewoon niet uitsluitend. Waarom zou de techniek in dit geval wel uitsluitend zijn? Het vierde bezwaar heeft te maken met de proportionaliteit.

Alles overziende kunnen we ons natuurlijk nog wel langer uitputten in allerlei bezwaren, maar ik ben aan het bekijken hoe we extra eisen kunnen stellen en die kunnen meegeven aan de staatssecretaris. Ik heb er een stuk of zes. Ten eerste: de rol van de rechter-commissaris in Eurodac. Hoe wil de staatssecretaris bevorderen dat het ook in andere landen wordt geregeld zoals we het in Nederland willen regelen? Ten tweede krijg ik graag een opsomming van de redenen waarom een rechter-commissaris toestemming kan weigeren. Wat zijn de weigeringsgronden? Ten derde: wat is de breedte van de definitie van terroristische daders? Ook daarom draait het in de hele discussie. Ik heb het liefst dat die definitie zo uitsluitend en zo smal mogelijk is. De staatssecretaris zal dat begrijpen. Kan hij daarop ingaan? Ten vierde wil ik helderheid over het beleid, de rol, het advies en de controle van de dataprotectie-autoriteiten, zowel op Europees niveau als op nationaal niveau, rondom Eurodac. Welke bevoegdheden en policies zijn daar? Ten vijfde wil ik dat er jaarlijks een audit wordt gehouden, hetgeen inhoudt een analyse van aard en omvang van de verzoeken en de vergelijkingen rondom de vingerafdrukken. Ten zesde zou ik graag bevorderd willen hebben dat er een zogenaamd privacyimpactassessment van deze database wordt gehouden door de Europese privacywaakhond. Dat is al gebeurd; uit mijn hoofd was dat in 2008/2009. Er is echter een aantal nieuwigheden bijgekomen, die geen onderwerp zijn geweest van dat privacyimpactassessment.

Ik sluit af met een hartenkreet. Het dossier overziend kan ik niet tot een andere conclusie komen dan dat de Raad eigenlijk het Europees Parlement chanteert en het gemeenschappelijk asielbeleid in gijzeling houdt door deze versterkte eisen rondom Eurodac. Ik vind dat een oneigenlijke koppeling. Ik zou het op prijs stellen als de staatssecretaris namens het kabinet nog eens de opmerking maakte dat een dossier niet op die manier moet worden gegijzeld door de Raad.

De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Ik begin met twee algemene opmerkingen, mede ingegeven door de woorden van mevrouw Gesthuizen. Het lijkt een soort zwart-witverhaal te zijn. In de politiek is niets zwart-wit. De Partij van de Arbeid is een constructieve partij in de coalitie, maar zij is ook kritisch, in het bijzonder waar het asiel en migratie betreft. We hebben vandaag ook de voorpagina van Trouw kunnen zien. Daar is het dus afwegen en belangen wegen. Hetzelfde geldt in het bijzonder voor het vreemdelingenrecht. Het vreemdelingenrecht is bij uitstek een rechtsgebied waar je belangen afweegt. Dat kan pijnlijk zijn, maar het algemene belang moet altijd worden gewogen tegen individuele pijn. Dat is altijd moeilijk. Ik weet dat als geen ander omdat ik als vreemdelingenrechter zeer vele zaken heb beoordeeld en in ieder dossier dit dilemma tegenkwam.

De fractie van de Partij van de Arbeid vindt het belangrijk dat we vandaag hierover spreken. Het is het laatste staartje van de onderhandelingen over een gemeenschappelijk Europees asielbeleid, maar het is wel een gevoelig staartje dat niet eenvoudig ligt in mijn fractie. Als uitgangspunt benadrukken we dat we best het nut inzien van de uitbreiding van Eurodac om de database met vingerafdrukken in Europa voor asielzoekers in bijzondere situaties ook te gebruiken voor de opsporing van ernstige strafbare feiten. Er kleven echter wel een hoop risico's aan. Ten aanzien van die risico's heb ik een heel aantal kritische vragen.

In de context van het opslaan en het delen van persoonsgegevens moeten de voor- en nadelen namelijk heel goed worden afgewogen. Als je die voor- en nadelen allemaal op een rijtje hebt, kun je pas zeggen dat het een goed voorstel is. Immers, het is potentieel stigmatiserend. Het gaat maar om de opslag van persoonsgegevens van één groep Europese burgers, namelijk asielzoekers. Het andere kritische element is dat het op een heel grote schaal gaat gebeuren. Jaarlijks komen er 300.000 asielzoekers de Europese Unie binnen. Je kunt bedenken hoe snel zo'n database groeit. Dat geeft direct risico's ten aanzien van de waarborgen voor privacy en beveiliging. Natuurlijk is het een inbreuk op de bescherming van persoonsgegevens. Ik kom zo op de vraag of dat gerechtvaardigd is. Er moet dus een dringende noodzaak zijn om Eurodac toch zo uit te breiden dat je de database kunt bevragen bij verdenkingen van een ernstig misdrijf. Terrorisme wordt daarbij met name genoemd.

Er zijn ook negatieve adviezen op dit punt. De Europese privacyautoriteit en de commissie-Meijers zijn stevig kritisch. Gelukkig heeft de staatssecretaris ook gereageerd op het advies van de commissie-Meijers. Ten aanzien van de onderbouwing van de noodzaak van een dergelijke uitbreiding van de database stel ik de volgende vraag. In hoeveel gevallen van de 38% treffers heeft gegevensvergelijking daadwerkelijk tot identificatie of vervolging van de desbetreffende persoon geleid? Klopt het dat de Eurodac-gegevens ook mogen worden opgevraagd ter voorkoming van terroristische misdrijven en andere ernstige strafbare feiten? Moet de regering zich er niet voor inzetten dat die laatste categorie wordt geconcretiseerd? Waar gaat het eigenlijk precies over? Zou gegevensverstrekking niet sowieso alleen mogen plaatsvinden als sprake is van een concreet gepleegd misdrijf?

Tot slot snijd ik een paar andere punten aan. Het is, zeker gezien de extra inbreuk op de privacy vanwege het opsporen van strafbare feiten, cruciaal dat de gegevens van asielzoekers zo snel mogelijk worden verwijderd – niet uit Eurodac, want als je asielzoeker bent dan blijf je dat, maar bij de opvragende instantie – op het moment dat het een loze opvraging is, dus als is gebleken dat de match niet klopt. Een ander punt betreft de beveiliging van de database. Wordt deze uitgebreid nu hij vaker kan worden geraadpleegd? Is de beveiliging wel 100% op orde? Is het zeker dat Eurodac niet voor andere, min of meer dubieuze doeleinden kan worden bevraagd?

Mijn fractie is heel blij met de toezegging, waarom zij specifiek heeft gevraagd, om de rechter-commissaris een rol te geven. Dat waardeer ik bijzonder. Het is een grote stap voorwaarts. Ik sluit mij aan bij de vragen van collega Schouw op dit punt. Kan de staatssecretaris iets meer inzicht geven in de toets van de rechter-commissaris? Verder is er een evaluatiebepaling, die stelt dat na vier jaar wordt gekeken of de regeling doet wat ze moet doen. Kan de staatssecretaris toezeggen dat in de evaluatiebepaling heel nadrukkelijk rekening wordt gehouden met potentiële stigmatisering, potentiële privacyschendingen en zelfs potentiële discriminatie?

De heer Schouw (D66): Twee jaar geleden hebben we – de PvdA heeft daarin een heel goede rol gespeeld – besloten om vingerafdrukken in Nederland niet meer centraal op te slaan, en zeker ook niet te gebruiken voor opsporingsdoeleinden. Daar was de hele Kamer het over eens. Maar nu gaan we het wel doen in Europa en voor asielzoekers. Wat is het fundamentele argument om het hier in Nederland niet te doen, maar in Europa wel voor asielzoekers?

De heer Recourt (PvdA): Dat we het in Nederland niet meer doen, betreft het opslaan van vingerafdrukken voor paspoorten. Er waren veel twijfels over de effectiviteit, zodat we besloten hebben ermee te stoppen. Hier hebben we het over wat anders, namelijk over asielzoekers in Europa. Het land waar je asiel vraagt, is verantwoordelijk voor de afhandeling daarvan. Als de afgewezen asielzoeker doorreist naar een ander land in Europa, dan moet dat land wel kunnen zien of er al eens eerder een asielaanvraag is gedaan. Daarvoor moet je een systeem hebben om die persoon te herkennen. Er is op dit moment eigenlijk geen alternatief voor het Europese asielsysteem. Wij waren voor Eurodac, en voor zover ik mij herinner D66 ook. Kortom: er is een wezenlijk verschil tussen beide systemen, dus ook een wezenlijk verschil in inschatting en waardering.

De heer Schouw (D66): We kwamen er in Nederland achter dat een derde van de matchings fout was. Maar de techniek die we in Nederland hanteerden, is toch dezelfde als in Europa? De kans op fouten is hier toch ook heel erg groot?

De heer Recourt (PvdA): De kans op fouten weegt in het Nederlandse systeem anders dan in het Europese systeem. De foutenmarge in Europa is kleiner, omdat het daarbij gaat om tien vingers. Is de staatssecretaris dat met mij eens?

De heer Azmani (VVD): Voorzitter. De opkomst verraadt dat dit een discussie is die we vorige week al hebben gevoerd, bij het debat over biometrisch onderzoek. Dit debat zal deels een herhaling zijn. Eurodac is geen systeem met als doel om het strafrechtelijk onderzoek te vergemakkelijken, nee, het is opgericht om tot identiteitsvaststelling te komen in het kader van de Overeenkomst van Dublin, om te zien waar een asielzoeker in eerste instantie een aanvraag heeft ingediend, zodat er daadwerkelijk een Dublinclaim kan worden gelicht als iemand in een ander land zijn aanvraag heeft ingediend. Nu is de vraag of je zo'n systeem onder strenge voorwaarden mag gebruiken voor strafrechtelijk onderzoek. In artikel 13 van de EU-privacyrichtlijn wordt de mogelijkheid geboden om dat onder strikte voorwaarden te doen. Dat hebben we zelf verdisconteerd in artikel 43 van de Wet bescherming persoonsgegevens. Streng juridisch geformuleerd wordt die mogelijkheid dus geboden. De VVD vindt het van belang dat dat onder strikte voorwaarden wordt gehanteerd.

Ik ben blij met de schriftelijke procedure en met het feit dat de staatssecretaris heeft gereageerd op de adviezen van de commissie-Meijers, waardoor je in de schriftelijke procedure al de afwegingen ziet die worden gemaakt. Maar afgezien van juridische aspecten: ook in de praktijk sluit het aan, want sinds 1989 vergelijken we in Nederland al fingerprints van asielzoekers. Dat gebeurt gemiddeld zo'n 75 keer per jaar, wat leidt tot 38% treffers. Dan gaat het om ernstige misdrijven als moord, doodslag of zedenmisdrijven. Ik vind dat je de belangenafweging in dat kader moet gaan maken. Het gaat om het individuele belang versus het publieke belang. Het publieke belang wordt geschaad als ernstige misdrijven, dan wel terroristische misdrijven worden gepleegd. Die belangenafweging moet worden gemaakt.

Eurodac beoogt een soort brede Europese variant te zijn op wat de facto nationaal al gebeurt. Nederland kan bilaterale rechtshulpverzoeken doen. Soms is echter niet duidelijk, aan welke lidstaat je dat rechtshulpverzoek moet doen. In de praktijk kan het voorkomen dat je zo'n verzoek aan 26 landen doet. Eurodac verstrekt geen persoonsgegevens, maar het geeft een hit, of een no hit. Naast het feit dat je ziet van welk geslacht iemand is, zie je bij een hit alleen een referentienummer. Dat nummer is gekoppeld aan een lidstaat, waardoor er een gericht rechtshulpverzoek kan worden gedaan aan de betrokken lidstaat, met alle waarborgen omkleed. Daarvoor worden de volgende voorwaarden gesteld: de vingerafdrukken mogen geen treffer hebben opgeleverd in nationale bestanden, vergelijking dient noodzakelijk te zijn voor het voorkomen van terroristische misdrijven of ernstige strafbare feiten, of er moet sprake zijn van terroristische misdrijven of ernstige strafbare feiten, zoals gedefinieerd in de artikelen 1 tot en met 4 van het Kaderbesluit dataprotectie, vergelijking moet noodzakelijk zijn in specifieke gevallen, er moeten redelijke gronden zijn om aan te nemen dat het raadplegen zal bijdragen aan het voorkomen van terroristische misdrijven of ernstige strafbare feiten, controle moet door een onafhankelijke nationale autoriteit plaatsvinden, geen persoonsgegevens, verbod op doorverstrekking aan derde landen, verkregen persoonsgegevens worden een maand bewaard en bewerking ervan valt onder de reikwijdte van het Kaderbesluit dataprotectie.

Is het OM die onafhankelijke nationale autoriteit? De discussie richt zich op de breedte van de definitie van «terroristische daden», het al dan niet opnemen dat de rechten van het kind een primaire overweging van de lidstaten zouden moeten zijn, een jaarlijkse audit, met een analyse van verzoeken, of de nationale en Europese toezichthouders wel voldoende gefinancierd worden. Wat is de opstelling van de staatssecretaris op dit punt en wat is de stand van zaken?

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Prima dat studenten deze discussie volgen. Ze kunnen dan zien, hoe de gedachtewisseling tussen regering en parlement verloopt.

De heer Recourt refereert aan een brief van 29 januari met een kabinetsreactie op de commissie-Meijers. Tijdens het plenaire debat over de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 heb ik al toegezegd, het wetsvoorstel aan te passen door toevoeging van een extra toets door de rechter-commissaris. Deze zal een voorafgaande machtiging moeten verlenen, voordat vingerafdrukken uit een strafrechtelijk onderzoek mogen worden vergeleken met vingerafdrukken van vreemdelingen in de BVV. In het Eurodac-systeem gaat het erom of je een hit, of een no hit maakt. Stel: Slovenië doet ons een verzoek. Als het contactpunt constateert dat er een hit is, dan wordt tegen Slovenië gezegd dat er een hit is, met een referentienummer. Op dat moment zal Slovenië een rechtshulpverzoek moeten sturen aan Nederland, waarin wordt aangegeven waarom ze informatie vragen. Op dat moment zal beoordeeld worden of dat verzoek kan worden ingewilligd. Dat komt binnen bij het OM, dat de rechter-commissaris zal vragen een machtiging af te geven. Ook in het geval van een rechtshulpverzoek is er dus een rol voor de rechter-commissaris.

Hoe gaat het bij uitgaande rechtshulpverzoeken? In Nederland loopt er een strafrechtelijk onderzoek. Niet in alle procedures vraagt een officier van justitie dan in eerste instantie een machtiging aan de rechter-commissaris in verband met rechtshulp, want dat is het prerogatief van de officier van justitie. Toch denk ik dat ook bij een uitgaand rechtshulpverzoek de rechter-commissaris een toets zal moeten verrichten of in dit geval in het buitenland zo'n bestand kan worden geraadpleegd. Dat lijkt me logisch in het systeem van de Vreemdelingenwet. Dat is overigens wel in afwijking van de normale gedragslijn, die inhoudt dat een officier van justitie uitgaande rechtshulpverzoeken kan doen zonder dat daarbij een rechter-commissaris is betrokken.

De wijziging in het Nederlands beleid door die toevoeging aan het wetsvoorstel van een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris heeft in beginsel geen invloed op het hit/no hitsysteem. De heer Azmani beschreef dat erg goed. Of in een andere lidstaat de rechter-commissaris hierbij betrokken is, is aan die lidstaten. Het is aan een lidstaat om te bepalen, welke organisatie het hit/no hitsysteem uitvoert, en het is ook aan een lidstaat om te bepalen, hoe wordt omgegaan met inkomende rechtshulp. Daar gaan wij dus niet over. Ik denk wel dat we aan onze zijde van de informatie borging van het systeem moeten hebben. Als sprake is van een inkomend rechtshulpverzoek, zal de officier van justitie daarmee naar de rechter-commissaris moeten gaan voor inwilliging van de machtiging. Daar zal moeten worden gekeken of is voldaan aan de voorwaarden.

Een aantal leden heeft gerefereerd aan de brief van 5 december die gestuurd is naar aanleiding van het AO over de JBZ-Raad. Na het sturen van die brief hebben zich nog enkele belangrijke ontwikkelingen voorgedaan in de besluitvorming over het Eurodac-voorstel. Op 17 december heeft de LIBE-commissie van het Europees Parlement het Eurodac-voorstel met amendementen aangenomen, met 41 stemmen voor, 11 stemmen tegen en 4 onthoudingen. Bovendien hebben tussen begin december en nu verschillende besprekingen over die amendementen plaatsgevonden tussen het Europees Parlement, de Europese Commissie en het voorzitterschap, de zogenaamde triloog. De verwachting is – ik schets even het tijdpad – dat de komende maanden overeenstemming over een gezamenlijke tekst wordt bereikt. Ik verwacht dat het Iers voorzitterschap dit onderwerp op 7 en 8 maart in Brussel op de agenda zal plaatsen tijdens het volgende JBZ-overleg. Op dit moment heeft geen van de 27 lidstaten aangegeven tegen te zullen stemmen of zich van stemming te zullen onthouden. Dat is nog in geen enkel geval gebeurd.

De Nederlandse regering hecht veel waarde aan het Eurodac-voorstel. Eurodac is bedoeld om de uitwisseling van informatie over vreemdelingen te verbeteren. De leden Azmani en Recourt hebben daar in hun inbreng op gewezen. Bij asielzoekers is er een complicerende factor: vooraf kan niet worden vastgesteld in welk land een persoon asiel heeft aangevraagd. Dat zei de heer Recourt al in zijn inbreng. Inwoners van het Schengengebied kunnen binnen dat gebied vrij reizen. Een asielzoeker zou bijvoorbeeld in Frankrijk asiel kunnen aanvragen en zich daarna illegaal kunnen vestigen in Nederland. Als een vingerafdruk geen hit oplevert in de Basis Voorziening Vreemdelingen, kan de officier van justitie nu al een verzoek om rechtshulp versturen aan andere lidstaten met het verzoek om raadpleging van hun nationale databank. In dat geval moet de officier van justitie dus een rechtshulpverzoek versturen aan 26 lidstaten – Nederland is de 27ste – omdat hij niet weet in welk van die 26 lidstaten dat verzoek doel treft, om het zo maar te zeggen. Dat lijkt een administratief omslachtige en procedureel onnodige exercitie. Via Eurodac kun je vaststellen of de vingerafdrukken ergens in de EU bekend zijn. Is dat het geval, dan kun je zien in welk land en dan komt de procedure van het rechtshulpverzoek in beeld. Dat zal de gang van zaken zijn.

Dit waren wat algemene opmerkingen. Ik begin nu met de beantwoording van de vragen. Het zal een beetje door elkaar lopen, maar dat is even niet anders. Ik begin met de vragen van de heer Recourt. De leden Recourt en Schouw hebben gevraagd of bij de evaluatie rekening kan worden gehouden met stigmatiserende effecten. Mevrouw Gesthuizen heeft daarover ook gesproken. Het antwoord is «ja». Ik wil me graag inzetten voor het zo veel mogelijk tegengaan van stigmatiserende effecten. Ik zal die suggestie aan de Commissie doorgeven. Als dit op de agenda staat – dat zou dus al op 7 en 8 maart aanstaande zo kunnen zijn – zal ik het thema «stigmatisering» onder de aandacht van de Commissie brengen.

Er is gevraagd naar de noodzaak. Ik ben het met de PvdA-fractie eens dat het gaat om een databank waarin de vingerafdrukken van heel veel personen zijn opgeslagen. We moeten dus heel zorgvuldig omgaan met privacy en beveiliging. Ik ben wel van mening dat de strikte voorwaarden die in het voorstel zijn opgenomen, hiervoor voldoende waarborgen bieden. Als de indruk bestaat – ik heb de heer Recourt dat niet horen zeggen – dat de politie met dit voorstel kan gaan grasduinen in Eurodac, wil ik dit beeld graag wegnemen. Dit is niet zo. De politie kan niet gaan spitten in Eurodac. Die mogelijkheid is er niet. Een onafhankelijke autoriteit in elk van de 27 lidstaten zal altijd moeten beoordelen of Eurodac geraadpleegd mag worden. Die autoriteit zal dus ook toetsen of aan de voorwaarden is voldaan.

Ik ontkom er niet aan om de vraag over het nationaal toegangspunt toch even te bespreken. Het nationaal toegangspunt zal in Nederland bij het KLPD komen te liggen. In Nederland is het systeem waarover in de Eurodac-verordening wordt geschreven de Basis Voorziening Vreemdelingen. Eurodac kan dus alleen geraadpleegd worden via de Basis Voorziening Vreemdelingen.

Ik heb al gezegd dat lidstaten elkaar natuurlijk ook bilateraal kunnen benaderen. Dat is echter een zeer omslachtige procedure omdat je niet weet in welk land het systeem een hit oplevert. Ik denk dat de waarborgen die vorige week door de wetgever zijn aangebracht, voldoende zijn. Ik ga ervan uit dat de andere Kamer van het parlement geen overwegende bezwaren zal hebben. Met name de onafhankelijke toets door de rechter is een extra zekerheid die wij achter de deur hebben opgebouwd.

De woordvoerder van de PvdA-fractie en andere leden hebben gevraagd in hoeveel gevallen van die 38% treffers een hit daadwerkelijk heeft geleid tot vervolging. Ik ben daar in de brief van eind januari op ingegaan. Ik zou dat kunnen achterhalen, maar de kernvraag is natuurlijk of de identificatie door middel van vingerafdrukken een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het onderzoek. Volgens mij is dat de kernvraag. Ik ga ervan uit dat dit in alle zaken die onder die 38% vallen, daadwerkelijk het geval is. De technische recherche verzamelt sporen die een relatie hebben tot het misdrijf. Het non-verbale gedrag van de heer Schouw geeft aan dat hij denkt: wat is dit nu voor een antwoord van de staatssecretaris? Ik ga er eigenlijk van uit dat de Kamer niet aan de regering vraagt om in elk van de strafdossiers die tot die 38% behoren, af te dalen om dat tot zes cijfers achter de komma uit te zoeken. Volgens mij is dat niet de essentie van het verhaal.

De heer Schouw (D66): Ik ondersteun mijn non-verbale uitingen even met een verbale reactie. De staatssecretaris zou ook kunnen zeggen: ik weet niet of die vingerafdrukken doorslaggevend zijn geweest om een zaak op te lossen. Hij kan het ook niet weten. Ik vond zijn antwoord «ik ga ervan uit dat het zo is» iets te gemakkelijk. Het had wat zorgvuldiger gekund.

Staatssecretaris Teeven: Ik zal mijn antwoord afmaken. Overigens dank ik de heer Schouw nog voor zijn complimenten aan het begin van zijn inbreng over de zorgvuldigheid die ik tot nu toe heb betracht. De technische recherche verzamelt sporen die een relatie hebben tot een misdrijf. Laten we daarover helder zijn. Dat zijn sporen die bijvoorbeeld zijn aangetroffen op een mes, een ingeslagen raam en dergelijke. Dat zijn dus niet alle vingersporen die er zijn. Dit betekent overigens niet dat het noodzakelijkerwijs de vingerafdrukken van de dader zijn, want het zouden ook de vingerafdrukken van een getuige of slachtoffer kunnen zijn. Je kunt echter wel zeggen dat identificatie van sporen meer mogelijkheden biedt voor het oplossen van een misdrijf. Daar hoef je geen helderziende voor te zijn en daarvoor hoef je niet elk van de strafdossiers die tot die 38% behoren, te zien.

De heer Recourt heeft duidelijk tot uitdrukking gebracht dat er bij zijn fractie zorgen bestaan over de privacy. De vergelijking met de Eurodac-gegevens met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van terroristische misdrijven en andere ernstige strafbare feiten houdt een beperking in van het recht op bescherming van persoonsgegevens. Vingerafdrukken van vreemdelingen worden dan verwerkt voor een ander doeleinde dan waarvoor ze zijn verzameld; de doelbinding wordt doorbroken. Daarover zijn wij het volgens mij met elkaar eens. Om die reden voorziet het Eurodac-voorstel in waarborgen die de beperking van het recht op bescherming van persoonsgegevens afzwakken. De vergelijking met vingerafdrukken uit Eurodac is alleen toegestaan indien een vergelijking met de vingerafdrukken in de nationale bestanden geen positief resultaat oplevert en de daaropvolgende vergelijking op grond van het besluit van de Raad – dat is besluit 2008-615, de opvolger van het Verdrag van Prüm – ook geen hit oplevert. Als er geen concrete hit uitrolt, op geen enkele wijze, kun je aan de hand van het subsidiariteitsvereiste nagaan hoe je het misdrijf dan kunt oplossen. Dan kom je hier uit. Om de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer te minimaliseren, is vergelijking van vingerafdrukken met die uit Eurodac dus alleen mogelijk bij het voorkomen, opsporen en onderzoeken van terroristische misdrijven en andere ernstige strafbare feiten als er sprake is van een specifiek geval.

Ik zeg met nadruk dat het Eurodac-voorstel geen mogelijkheid biedt om na een treffer persoonlijke informatie te verwerken. Dat kan pas als een rechtshulpverzoek wordt verzonden. Daar hebben we voor Nederland de waarborg van de rechter-commissaris ingebouwd met de wetgeving van vorige week. Ik hoop dat ik met de opsomming van deze waarborgen de PvdA-fractie gerust kan stellen. Als er sprake is van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, is die naar mijn mening proportioneel. De heer Recourt sprak daar zelf ook over. Hij zei: het is een belangenafweging en als die naar een bepaalde kant uitvalt, moet je er in ieder geval voor zorgen dat er optimale waarborgen worden aangebracht.

De heer Recourt (PvdA): Twee vragen schieten me te binnen. Een daarvan, over het voorkómen van misdrijven, gaat de staatssecretaris nog beantwoorden, denk ik. Mijn andere vraag betreft de uitgaande verzoeken. Bij de inkomende verzoeken is het duidelijk: dat wordt een hit of no hit en vervolgens krijg je een rechtshulpverzoek. Daar zit een aardige borging op. Hoe zit het echter met de uitgaande verzoeken? Waar toetst de rechter-commissaris aan? Moet er op de een of andere manier een link zijn met een vreemdeling? Moet er bijvoorbeeld een verdenking zijn dat het een vreemdeling betreft? Wat zijn de criteria?

Staatssecretaris Teeven: Er zal in ieder geval door de rechter-commissaris moeten worden getoetst, juist omdat sprake is van doorbreking van de doelbinding, of de subsidiariteit in die fase van het opsporingsonderzoek rechtvaardigt dat er een rechtshulpverzoek wordt verzonden en of er voor de Nederlandse politie en justitie geen andere voor de hand liggende middelen zijn om te bezien of het opsporingsonderzoek tot goed resultaat kan leiden. Hoe zwaar de toets van de rechter-commissaris moet zijn, hangt dus een beetje af van de fase van het opsporingsonderzoek. Aan het begin van het opsporingsonderzoek, als er nog allerlei paden kunnen worden uitgelopen, zal de toets van de rechter-commissaris zwaarder moeten zijn dan in de fase waarin het opsporingsonderzoek een eind is uitgelopen, als allerlei wegen zijn doodgelopen, om het zo maar te zeggen. Daar hebben we vorige week ook over gesproken. Zo'n rechtshulpverzoek zal dan door de rechter-commissaris met andere ogen worden bekeken, om na te gaan of we dan tot een oplossing kunnen komen.

De heer Recourt (PvdA): Subsidiariteit is een element – dat snap ik – maar het kan toch niet zo zijn dat de politie, als zij op nationaal niveau klaar is, nog even gaat kijken of het een asielzoeker was? Dan is het immers wel grasduinen. Moet er niet ergens een link of aanwijzing zijn dat je in die hoek moet zoeken?

Staatssecretaris Teeven: Natuurlijk heeft de heer Recourt daar gelijk in. Er moeten in het opsporingsonderzoek aanwijzingen zijn om te veronderstellen dat je in de richting van een asielzoeker moet zoeken. Je kunt niet een «blind guess» doen en er een verzoek om raadpleging van Eurodac tegen aangooien om te bezien wat er dan gebeurt. In de recente historie zijn er in Nederland wel opsporingsonderzoeken geweest, ook bij ernstige geweldsmisdrijven, waarin te vroeg – dat kon je dan achteraf constateren – die richting werd ingeslagen, terwijl andere sporen nog niet waren uitgelopen. Natuurlijk moet er voor het misdrijf sprake zijn van proportionaliteit, maar er moet ook sprake zijn van subsidiariteit: zijn er geen andere mogelijkheden dan deze om resultaat te verkrijgen?

De leden Schouw en Recourt hebben over evaluatie gesproken. Evaluatie vindt plaats na drie jaar. Volgens mij hoorde ik de heer Schouw over vier jaar spreken, maar de evaluatie is na drie jaar. Dat is de stand van zaken. Als uit de evaluatie blijkt dat er zorgen zijn over het raadplegen van Eurodac voor strafrechtelijke doeleinden, zal ik me er van Nederlandse zijde voor inzetten om de verordening aangescherpt te krijgen. Dat wil ik in dit overleg nadrukkelijk tot uitdrukking brengen. Die inspanningsverplichting moeten we nu wel op ons nemen. Hierbij zal specifiek aandacht zijn voor het effect van eventuele stigmatisering van asielzoekers. Daar zullen we nadrukkelijk naar kijken. Uit de inbreng van de heer Schouw heb ik begrepen – als ik het niet goed zeg, moet hij me maar corrigeren – dat hij zou willen dat er ieder jaar een evaluatie plaatsvindt. Ik denk dat een evaluatie na drie jaar verantwoord is; dat hoeft niet ieder jaar. Op dit moment zijn er gemiddeld 75 situaties per jaar. Ik denk dus dat we na drie jaar een afgewogen oordeel kunnen geven.

Klopt het dat Eurodac-gegevens ook mogen worden opgevraagd ter voorkoming van terroristische misdrijven? Dat vroeg de heer Recourt. Zouden we ons er niet voor moeten inzetten dat die laatste categorie nader geconcretiseerd wordt? Voor zover die Eurodac-gegevens vingerafdrukken zijn, is de veronderstelling van de heer Recourt juist. Vingerafdrukken die in Eurodac zijn verwerkt, mogen ook worden gebruikt voor het voorkomen van terroristische misdrijven. Die bevoegdheid zit in artikel 20, eerste lid, onderdeel a van het Eurodac-voorstel. Onder strikte voorwaarden mogen de vingerafdrukken uit Eurodac volgens het artikellid worden gebruikt wanneer «de vergelijking noodzakelijk is voor het voorkomen, opsporen of onderzoeken van terroristische misdrijven of andere ernstige strafbare feiten». Met de zinsnede «het voorkomen van terroristische misdrijven» wordt bedoeld dat indien de vergelijking van vingerafdrukken tot gevolg heeft dat een misdrijf kan worden opgehelderd en de verdachte van dat misdrijf vervolgens kan worden vervolgd en berecht, deze vergelijking eraan kan bijdragen dat hij er na zijn veroordeling van wordt weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. Zo moet je die uitleg begrijpen. Omdat deze uitleg van het begrip «voorkomen» gebruikelijk is, acht ik het niet noodzakelijk dat de regering zich ervoor inzet dat dit begrip in het Eurodac-voorstel nader wordt geconcretiseerd, zoals de heer Recourt heeft gevraagd. Alle lidstaten hebben hierover nadrukkelijk en langdurig onderhandeld in Brussel. Dit is uiteindelijk het compromis dat door de lidstaten is bereikt als omschrijving. Ik zie in dit stadium ook geen mogelijkheden om dit open te breken.

De heer Schouw vraagt waarom ik kies voor de pakketbenadering. Het Nederlandse kabinet heeft, net als eerdere Nederlandse kabinetten, steeds gekozen voor het standpunt dat de Eurodac-verordening niet op zichzelf staat. Zij maakt deel uit van GEAS, het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. Ook de Opvangrichtlijn, de Asielprocedurerichtlijn en de Dublinverordening maken hiervan deel uit. Dat we dit als pakket behandelen, heeft als meerwaarde dat we de uitkomsten van de onderhandelingen en de gevolgen voor de nationale procedures in samenhang kunnen beoordelen. Dat is ook de inzet geweest van Nederland in de afgelopen jaren. Nagenoeg alle lidstaten hebben ook voor deze benadering gepleit.

De heren Schouw en Recourt hebben gevraagd hoe de voorafgaande toets van de rechter-commissaris plaatsvindt. Wat zijn bijvoorbeeld concreet de weigeringsgronden? De rechter-commissaris zal toetsen of aan alle voorwaarden is voldaan. Is bijvoorbeeld de vergelijking van de vingerafdrukken van vreemdelingen in Eurodac met andere sporen en vingerafdrukken proportioneel? Voldoet die vergelijking aan het subsidiariteitsvereiste? Indien niet aan de voorwaarden is voldaan, zal de rechter-commissaris geen machtiging geven om Eurodac te bevragen bevragen met betrekking tot uitgaande rechtshulpverzoeken. Dat is de procedure die we nu willen hebben. Proportionaliteit en subsidiariteit zijn bepalend voor de rechter-commissaris als hij bepaalt of er een weigeringsgrond is, waarbij hij uiteraard wel kijkt naar de fase van het opsporingsonderzoek waarin een en ander plaatsvindt. Het is geen automatisme. Het is ook nadrukkelijk niet de bedoeling dat de rechter-commissaris als een soort stempelmachine elke vordering die door de officier wordt gedaan, met een machtiging inwilligt. Ook de rechter-commissaris zal zich nadrukkelijk moeten realiseren dat we de doelbinding doorbreken en dat daarvoor dus voldoende reden moet bestaan.

De heer Schouw heeft gevraagd naar de verhouding tot Eurodac van de European Data Protection Supervisor en onze nationale toezichthouder. De Europese toezichthouder, de EDPS, is een onafhankelijke autoriteit die toezicht houdt op de verwerkingsactiviteiten in Eurodac. Samen met de nationale autoriteiten ziet de EDPS toe op de naleving van de wetgeving inzake gegevensbescherming. In Nederland zal het College bescherming persoonsgegevens uiteraard toezien op de tenuitvoerlegging van de verordeningen. Het CBP zal een en ander dus ook nadrukkelijk volgen.

Wat is de breedte van het begrip «terroristische misdrijven»? Dat is ook een vraag van de heer Schouw. Wat moeten we daaronder verstaan? Het begrip «terroristische misdrijven» wordt omlijnd in artikel 2, eerste lid, onderdeel j van het Eurodac-voorstel. Het moet gaan om strafbare feiten die overeenkomen met of gelijkwaardig zijn aan strafbare feiten uit de artikelen 1 tot en met 4 van het kaderbesluit, die betrekking hebben op de gemeenschappelijke aanpak van terrorisme. Daarin staat expliciet beschreven om welke terroristische misdrijven het gaat.

De heer Schouw heeft ook gevraagd naar de betrouwbaarheid van het Eurodac-systeem, en meer in het bijzonder naar het aantal mismatches. Als Eurodac een treffer oplevert, zijn de lidstaten op grond van de verordening verplicht om het vergelijkingsresultaat te controleren. Feitelijk betekent dit dat bij iedere treffer nog een visuele inspectie volgt door de nationale data-expert alvorens het resultaat zichtbaar wordt voor het Eurodac-station waar de gegevens worden opgevraagd. Door de Europese Commissie wordt jaarlijks een verslag opgesteld van de activiteiten van het Eurodac-systeem. In het jaarverslag van 2008 meldde de Commissie dat in 2007 één foutieve treffer is gemeld en in 2008 twee foutieve treffers. Met in totaal drie gemelde foutieve treffers op meer dan 1,5 miljoen zoekopdrachten acht de Commissie de conclusie gerechtvaardigd dat het systeem uiterst betrouwbaar en nagenoeg foutloos is. In de daaropvolgende jaarverslagen komen geen meldingen meer voor van eventuele foutieve treffers. In het jaarverslag 2008 tekent de Commissie nog wel aan dat lidstaten niet verplicht zijn om de Commissie in kennis te stellen van eventuele foutieve treffers. Onder de nieuwe verordening worden lidstaten echter wel verplicht om elke foutieve treffer te melden. Daarmee is gewaarborgd dat wij in de komende tijd weten hoe dit zich ontwikkelt.

De heer Schouw (D66): Ik dank de minister voor zijn beantwoording, maar ik heb nog wel een raadseltje om op te lossen. Toen wij in Nederland een database hadden voor de opslag van vingerafdrukken, was de stand van de techniek zo dat een derde van de matches fout was. Nu beweert de staatssecretaris dat de foutenmarge op Europees niveau 0,0000-en-dan-misschien-eens-een-1 is. Komt dat door die tien vingers in de verklaring van Recourt of is er een andere verklaring? We zouden geïnteresseerd moeten zijn in het antwoord daarop.

Staatssecretaris Teeven: Daar hebben we vorige week ook over gesproken, want toen ging het over de betrouwbaarheid. Bij twee vingerafdrukken is er absoluut een veel hogere foutmarge dan bij tien vingerafdrukken. Dus, inderdaad, het antwoord is ja. Het tienvingersysteem leidt tot veel minder mismatches dan het tweevingersysteem. We hebben daarover vorige week bij de wetsbehandeling ook uitgebreid gesproken. Ik wijs er echter ook op dat ik wel jaarverslagen heb over de jaren 2007/2008 maar niet van daarna. Als dit systeem in werking treedt, zullen we de foutieve meldingen wel krijgen, maar nu heb ik geen recentere gegevens dan die uit 2008. Ik probeer in tweede termijn nog een verdiepend antwoord te geven op het raadseltje van de heer Schouw. We zoeken nu uit of er nog een andere verklaring is dan de betrouwbaarheid van twee vingers versus tien vingers.

De heer Azmani heeft gevraagd of de «onafhankelijke organisatie» de officier van justitie of het Openbaar Ministerie is. Het is het hele Openbaar Ministerie, maar het is de officier van justitie als autoriteit. Door de wetsbehandeling van vorige week en het idee van de PvdA-fractie om de rechter-commissaris die rol te geven, dat wij hebben omarmd, denk ik dat in Nederland de facto de rechter-commissaris nu de onafhankelijke autoriteit is. Zeker na wat ik heb gezegd over ingaande en uitgaande rechtshulp is de rechter-commissaris de onafhankelijke autoriteit. Het schakelpunt is iets anders; dat zit bij de nationale politie, in het voormalige KLPD, het Korps landelijke politiediensten.

Ik kom nu toch bij de vragen van mevrouw Gesthuizen. Zij heeft gevraagd of ik kan toezeggen om mij in Brussel in te zetten om de rol van de rechter-commissaris op te nemen in het voorstel. Ik vind het goed dat we dit in Nederland doen; dat heb ik omarmd. Lidstaten maken echter zelf uit welke onafhankelijke autoriteit zij aanwijzen. Dat vind ik ook een goed uitgangspunt. Niet in elk land zijn de justitiële autoriteiten zo georganiseerd als in Nederland, en zo vroeg betrokken bij het opsporingsonderzoek. Dat is ook een verschil. Je kunt niet in alle lidstaten een rechterlijke autoriteit aanwijzen, want een groot aantal lidstaten kent in deze fase van het opsporingsonderzoek de rol van de rechter-commissaris helemaal niet. Het is dus een feitelijke onmogelijkheid om aan dat verzoek gevolg te geven. Een amendement uit de LIBE-commissie is ook niet in het aangepaste voorstel opgenomen. Ik zie dus geen noodzaak om er in Europees verband op aan te dringen om andere lidstaten ertoe te bewegen om een beoordelingstaak voor de rechter-commissaris op te nemen. Ik vind dat ik moet respecteren hoe andere lidstaten dit organiseren.

Mevrouw Gesthuizen heeft ook gevraagd hoeveel veiliger Europa wordt als gevolg van deze wijziging van Eurodac. Dat kan ik absoluut niet tot achter de komma kwalificeren, maar op dit moment acht ik de ervaring in Nederland en de onderbouwing door de Commissie van dit voorstel voldoende stevig.

De heer Schouw (D66): Voorzitter. Ik dank de regering voor haar antwoorden. Ik zit nog wel met een aantal punten. Ik hoor allemaal mooie beloftes: we gaan het evalueren en we gaan bekijken wat de stigmatiserende effecten zijn. Mag ik daaruit afleiden dat het kabinet de vrees van de D66-fractie deelt dat dit voorstel, waarbij exclusief de vingerafdrukken van asielzoekers worden bekeken, in potentie een stigmatiserend effect in zich heeft?

Ik ben blij met de lijn rondom de evaluatie. Drie jaar is prima; dat snap ik. Het zou wel plezierig zijn als de Nederlandse regering de evaluatiecriteria wat nauwkeuriger omschrijft, ook omdat we hier zo kritisch op zijn. In de beantwoording door de staatssecretaris zijn de woorden «proportionaliteit» en «subsidiariteit» veel gevallen, maar in die begrippen kun je natuurlijk rondfietsen. Ik heb daar niet veel aan als ze niet concreter worden ingevuld.

Datzelfde geldt voor mijn opmerking in eerste termijn over de toetsing door de rechters-commissarissen. De staatssecretaris zegt dat zij een heel duidelijk toetsingskader hebben, namelijk proportionaliteit en subsidiariteit, maar dat is natuurlijk veel te globaal. Kan de staatssecretaris daar nog een invulling aan geven?

De staatssecretaris heeft warme woorden gesproken over het College bescherming persoonsgegevens, dat in Nederland toezicht moet gaan houden, en de Europese toezichthouders. Is het CBP voldoende toegerust om die taken uit te voeren? De staatssecretaris begint te lachen, maar de Kamer heeft daar een motie over ingediend en deze staatssecretaris verdomt het al twee jaar om op een serieuze manier te kijken naar een goede toerusting van onze privacywaakhond. Het CBP krijgt er allemaal taken bij, maar staat met de handen op de rug gebonden. Ook over de Europese privacywaakhond spreekt de staatssecretaris warme woorden, maar hij weet dat de Europese privacywaakhond vindt dat dit hele project opnieuw beoordeeld moet worden, juist vanuit het belang van de privacy. Zou het niet verstandig zijn om echt aan te dringen op een nieuwe privacy impact assessment? Er wordt door de privacywaakhonden fundamentele kritiek geleverd en wij hebben die waakhonden niet voor niets.

De voorzitter: U bent door uw tijd heen, mijnheer Schouw.

De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Waar zo'n debat in ieder geval goed voor is, is het tekenen van het speelveld. Voorafgaand aan het debat werden allerlei beelden opgeroepen als zou de politie nu een enorme database krijgen om te pas en te onpas in te zoeken. Ook zouden de persoonsgegevens over alle Europese landen rondvliegen. Het is goed om te benadrukken dat het speelveld beperkt wordt tot een hit/no hit met twee waarborgen van de rechter-commissaris. Dat heeft mij gerustgesteld. Ik benadruk dat ik zeer erkentelijk ben voor die toezegging; ik vind dat echt een heel belangrijke verbetering. Er komen twee toetsmomenten voor de rechter-commissaris: het moment dat er een verzoek binnenkomt en het moment dat er een verzoek uitgaat. Met dat binnenkomen gaan wij ook nog eens gewoon een rechtshulpverzoek in. In die zin sluiten wij aan bij het bestaande systeem. Het was natuurlijk al zo dat je het systeem individueel kon bevragen als je als nationale politie een aanleiding had om te denken dat de sporen, de verdenking richting een asielzoeker liepen.

Resteert de zorg waarmee ik begonnen was. Zijn de risico's binnen het speelveld voldoende in zicht en ingeperkt? Dat er een belang kan zijn om de doelbinding los te laten en de databank te bevragen in het kader van de bestrijding van misdaad, stond al vast. Wij gaan het nu efficiënter maken, maar aan iedere efficiëntieslag zitten grote risico's. Het belangrijkste is dat wij dit goed in de gaten blijven houden. Na drie jaar komt er een evaluatie. Ik ben blij dat heel nadrukkelijk is toegezegd dat die stigmatiserende effecten – potentieel zijn die er – in de gaten worden gehouden. Dat mag niet gebeuren. Het is goed dat er jaarlijks een toetsing van het CBP is. De PvdA benadrukt al zeer lang dat dat college echte tanden moet hebben, maar dat is een ander debat.

Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden, die hebben bijgedragen aan het afkoelen van deze hete aardappel.

De heer Azmani (VVD): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording. De heer Recourt eindigde met het CBP. De heer Schouw gaf aan dat het college meer tanden moet krijgen. In het regeerakkoord staat dat de privacytoezichthouder meer bevoegdheden krijgt. Ik denk dat daarvoor te zijner tijd een voorstel naar de Kamer komt. Privacybescherming is er niet voor niets. Inmenging in het privéleven is iets groots. Als dat gebeurt, moet het gerechtvaardigd zijn. Ik roep de staatssecretaris op om de Kamer nadrukkelijk mee te nemen in het proces dat verder in Europa zal plaatsvinden. Ik neem aan dat wij erop terugkomen in de AO's over de JBZ-Raad.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik dank de leden voor de opmerkingen in tweede termijn. Ik begin met het College bescherming persoonsgegevens. Het is zoals de heer Azmani zei: het college krijgt meer tanden. Het gaat niet om melktandjes, zoals de heer Schouw wel eens heeft gezegd, maar om echte tanden. Ik begrijp dat de heer Schouw zich niet zozeer zorgen maakt over het gedeelte van het regeerakkoord waarin die tanden worden geregeld, als wel over de financiële huishouding van het CBP. De bevoegdhedenkant is goed geregeld; de heer Azmani heeft daar wijze woorden over gesproken. Dat geldt ook voor de financiële kant. Het CBP heeft als een van de weinige overheidsinstanties de afgelopen jaren niet meegedaan aan taakstellingen. Dat gebeurt nu voor de eerste keer. Waar wij van andere overheidsorganen en toezichthouders vragen om mee te doen in de besparing van de kosten van de rijksdienst, kunnen wij dat nu ook van dit college vragen. Ik denk aan meer efficiency, geen onnodige dingen doen, je niet druk maken om zaken die misschien niet het allerbelangrijkst zijn, scherpe keuzes maken. Ik zeg niet dat dat allemaal nu verkeerd gaat, maar dit hoort wel bij die tanden en die financiering. Het is één pakket. Ik praat er graag met de leden van de commissie over door. Ik ben het met de heer Schouw eens dat het allemaal goed in elkaar moet zitten.

Als het gaat om toezicht houden op Europese wetgeving en uitvoering, dan zal ik iedere keer bij de JBZ-Raad de Kamer daar verslag van doen. Wij hebben met elkaar afgesproken dat die verslagen van JBZ-Raden de Kamer eerder zullen bereiken en niet vlak voor een AO, opdat de Kamer er rustig over kan nadenken en er eventueel van gedachten over kan wisselen met andere landen. Op die manier kan een vergelijking plaatsvinden.

De heren Schouw en Recourt zien in potentie een stigmatiserend effect. In de brief van januari heb ik aangegeven dat ik daar niet zo bang voor ben, maar dat ik het niet kan uitsluiten. Ik heb het onderdeel gemaakt van de zorg die ik heb. Daarom is er ook die evaluatie na drie jaar. Naar schatting zijn er dan zo'n 200 verzoeken van Nederlandse zijde. Dan hebben wij enig beeld van die uitgaande en inkomende verzoeken.

De heer Schouw heeft gezegd dat ik mooie woorden spreek over subsidiariteit en proportionaliteit, maar hij wil weten hoe het precies zit. Ik zeg het even «off the top of my head», zoals de Britten zeggen. Ik denk aan privacynormen. Doorbreking van de doelbinding moet een onderdeel zijn van de toetsing, naast kwantitatieve normen, maar daarover heb ik al van gedachten gewisseld met de heer Recourt. In welke fase van het opsporingsonderzoek zit je? Heb je andere mogelijkheden? Heb je sporen om uit te lopen in het opsporingsonderzoek?

Ik ben blij met de woorden van de heer Recourt over het speelveld, en ook met de opstelling van de PvdA-fractie en het vertrouwen dat ik meen te bespeuren in onze bewaking van de grenzen. De risico's zijn voldoende ingeschat, maar in de uitwerking moeten wij bezien hoe andere lidstaten hiermee omgaan. Wij kunnen het hier allemaal heel goed doen, maar desondanks kunnen wij dan nog steeds inkomende verzoeken krijgen die niet in de geest zijn van hoe wij het vandaag hier bespreken, noch in de geest van de uitvoeringswet, noch in de geest van de brieven die ik heb geschreven. Dat blijft een probleem.

De heer Recourt (PvdA): Ik haak even aan bij die laatste opmerking: dat blijft een probleem. Ik neem aan dat de rechter-commissaris in Nederland alle inkomende verzoeken die niet voldoen aan wat wij vandaag besproken hebben, gewoon afwijst.

Staatssecretaris Teeven: Ik kom nog even terug op de foutmarge. Bij paspoorten was die 30%. Dat had ook te maken met het opnameproces bij de uitgevende instanties, de gemeenten. Het systeem dat werd gehanteerd was erg gevoelig. Bij Eurodac is er veel meer ervaring. Het zit hem inderdaad in tien vingerafdrukken ten opzichte van twee vingerafdrukken. Ook dat maakt al dat er minder fouten zullen worden gemaakt.

De heer Recourt (PvdA): Ik haakte aan bij de laatste opmerking. Inkomende verzoeken die niet voldoen aan de geest van de bespreking vandaag, moeten door de rechter-commissaris gewoon worden afgewezen.

Staatssecretaris Teeven: Dat is de besluitvorming van de rechter-commissaris, maar die kent de geschiedenis van dit voorstel. Wij zullen hierover uiteraard ook spreken met de Raad voor de rechtspraak. Wij zijn altijd uitgegaan van de centrale onafhankelijke rol van de officier van justitie. Daar is een wijziging in gekomen, dus wij zullen ons met de raad verstaan op het moment dat dit in werking treedt.

De voorzitter: Wij zijn hiermee aan het einde gekomen van dit AO. Ik dank de gasten op de tribune, ik dank de staatssecretaris en zijn ambtenaren, en ik dank mijn collega's.

Sluiting 15.36 uur.


X Noot
1

i.v.m. een correctie in het onderwerp

Naar boven