32 317 JBZ-Raad

Nr. 147 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 december 2012

Tijdens het Algemeen Overleg van 24 oktober 2012 (Kamerstuk 32 317, nr. 142) hebben de eerste ondertekenaar van deze brief en de toenmalige Minister van Integratie, Immigratie en Asiel de Tweede Kamer toegezegd een reactie te geven op de adviezen van de European Data Protection Supervisor (hierna: EDPS) en de Commissie Meijers over het voorstel van de Europese Commissie tot aanpassing van de EURODAC-verordening. Over dit onderwerp heeft de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken bij brief van 13 juli 2012 een BNC-fiche aan de Tweede Kamer doen toekomen (zie Kamerstukken II 2011/12, 22 112, nr. 1440). Ook is door de eerste ondertekenaar van deze brief en de toenmalige Minister van Integratie, Immigratie en Asiel toegezegd dat zij geen onomkeerbare beslissingen nemen over dit onderwerp. Bij het aantreden van het nieuwe kabinet heeft de tweede ondertekenaar van deze brief de taken van de Minister van Integratie, Immigratie en Asiel overgenomen en hij zal om die reden de gedane toezeggingen mede nakomen.

Op 30 mei 2012 heeft de Europese Commissie het voorstel COM 2012(254) voorgelegd aan de Raad en het Europees Parlement. Dit voorstel heeft betrekking op de aanpassing van de EURODAC-verordening om (1) de mogelijkheid te creëren om onder strikte voorwaarden vingerafdrukken van verdachten en sporen van ernstige strafbare feiten te vergelijken met vingerafdrukken van asielzoekers en andere personen die zijn opgenomen in EURODAC; (2) bepalingen aan te passen ter ondersteuning van de uitvoering van de Dublin-verordening; en (3) de EURODAC-verordening in lijn te brengen met de verordening over de oprichting van het Europees IT-agentschap (Verordening (EU) nr. 1077/2011). Het eerdergenoemde BNC-fiche had alleen betrekking op het eerste aspect van het voorstel van de Europese Commissie: het vergelijken van vingerafdrukken die zijn aangetroffen bij strafrechtelijke onderzoeken met de vingerafdrukken van asielzoekers en andere personen die zijn opgenomen in EURODAC (voor de leesbaarheid van deze brief wordt hierna alleen gesproken over «asielzoekers»). In deze brief zal uitsluitend worden ingegaan op de elementen van het voorstel die betrekking hebben op dat eerste aspect van het voorstel (hierna: het EURODAC-voorstel). In de Raadwerkgroepen van 12 juni 2012, 12 juli 2012 en 6 september 2012 is het voorstel van de Europese Commissie met de lidstaten besproken en op enkele onderdelen aangepast waarna in Coreper van 10 oktober 2012 door het Voorzitterschap is geconcludeerd dat er voldoende steun van de lidstaten is om namens de Raad aan het Voorzitterschap mandaat te verlenen tot het starten van de informele triloog met het Europees Parlement. Nederland heeft bij deze besprekingen een voorbehoud gemaakt omdat het voorstel nog niet was besproken met de Tweede Kamer. Dit voorbehoud is nog niet ingetrokken.

Noodzaak en proportionaliteit

In hun adviezen stellen de Commissie Meijers en de EDPS dat de noodzaak en proportionaliteit van het EURODAC-voorstel niet zijn aangetoond en dat daardoor sprake is van een inbreuk op de fundamentele rechten inzake gegevensbescherming en privacy. Deze kritiek van de EDPS en de Commissie Meijers reikt – zo blijkt uit hun adviezen – verder dan het EURODAC-voorstel als zodanig. Het heeft ook betrekking op de bevoegdheid om de vingerafdrukken van sporen en verdachten van ernstige misdrijven te vergelijken met die van asielzoekers, ook als die vergelijking plaatsvindt met andere bestanden waarin vingerafdrukken van asielzoekers zijn opgenomen. Op dit punt verschillen wij van mening met de EDPS en de Commissie Meijers. Al sinds 1989 worden in Nederland in voorkomende gevallen vingerafdrukken van personen die asiel hebben aangevraagd gebruikt bij strafrechtelijke onderzoeken. De noodzaak tot het vergelijken van de vingerafdrukken die verkregen zijn in strafrechtelijke onderzoeken met die van asielzoekers zal de officier van justitie in het concrete geval moeten aantonen. De officier van justitie kan de vingerafdrukken die zijn aangetroffen bij een strafrechtelijk onderzoek laten vergelijken met die van asielzoekers die in de Basisvoorziening Vreemdelingen zijn verwerkt, indien aan de hierna volgende strikte voorwaarden is voldaan. De Minister van Justitie de Tweede Kamer heeft u over deze voorwaarden per brief van 12 november 2007 geïnformeerd (Kamerstukken II, 2007/08, 19 637, nr. 1176).

  • 1. Indien sprake is van een redelijk vermoeden dat de verdachte van een strafbaar feit een vreemdeling is, is het raadplegen van de vingerafdrukken van asielzoekers mogelijk als:

    • sprake is van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten; en

    • aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan.

  • 2. Indien geen sprake is van een redelijk vermoeden dat de verdachte van het strafbare feit een vreemdeling is, kan er toch een rechtvaardiging zijn het bestand met de vingerafdrukken van asielzoekers te raadplegen. Dit kan in de volgende gevallen:

    • als sprake is van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;

    • het aangetroffen vingerafdrukspoor geen hit heeft opgeleverd in HAVANK (het nationale "criminele bestand" met vingerafdrukken van verdachten, veroordeelden en sporen van onopgeloste misdrijven); en

    • het onderzoek is doodgelopen en/of er onvoldoende zicht is op een snel resultaat waar dat wel geboden is.

    In de gevallen zoals onder punten 1 en 2 geschetst, moet cumulatief aan de genoemde voorwaarden zijn voldaan.

Het behoort tot de bevoegdheid van de officier van justitie om de afweging te maken of aan de voorwaarden is voldaan. Met de grens van voorlopige hechtenis wordt aangesloten bij het in het Wetboek van Strafvordering vastgelegde uitgangspunt dat dwangmiddelen, die een inbreuk maken op de lichamelijke integriteit, alleen kunnen worden bevolen ingeval van verdenking van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. In Nederland wordt per jaar gemiddeld in 75 strafrechtelijke onderzoeken door de officier van justitie conform de hierboven genoemde strikte voorwaarden verzocht om de vingerafdrukken van sporen, die zijn aangetroffen bij het misdrijf, te vergelijken met de vingerafdrukken van asielzoekers die in de Basisvoorziening Vreemdelingen zijn verwerkt. In 38 procent van de zaken heeft dit tot een treffer geleid: dat wil zeggen tot de identificatie van personen die niet op een andere manier konden worden geïdentificeerd (statistieken over de periode 1 januari 2007 tot 1 oktober 2011; zie bijlage). Het gaat hierbij om ernstige misdrijven zoals moord, doodslag, dood door schuld, overvallen, zware mishandelingen, ontvoering, zedenmisdrijven en andere ernstige strafbare feiten.

Gezien het hoge percentage van identificaties bij ernstige strafzaken, zijn wij van mening dat de bevoegdheid van de officier van justitie om vingerafdrukken die zijn aangetroffen bij ernstige strafbare feiten onder strikte voorwaarden te vergelijken met die van asielzoekers noodzakelijk is voor de opsporing van ernstige strafbare feiten.

De Commissie Meijers merkt in het kader van de noodzaak en proportionaliteit op dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onlangs een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie in Luxemburg heeft gesteld. De vraag die de Raad van State heeft voorgelegd is of moet worden gewaarborgd dat de vingerafdrukken, die in het kader van de Verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten (PbEG L385) worden verwerkt, uitsluitend mogen worden gebruikt voor de afgifte van een paspoort of identiteitskaart. Wij zien de uitspraak op deze prejudiciële vraag met vertrouwen tegemoet. Naar verwachting zal het Hof over ongeveer één tot anderhalf jaar uitspraak doen. In afwachting van de uitspraak zien wij geen reden om de doelbinding in de EURODAC-verordening zodanig te beperken dat de gegevens niet kunnen worden geraadpleegd ten behoeve van het opsporen en vervolgen van ernstige strafbare feiten.

Het principe van de doelbinding is van grote betekenis voor de bescherming van de persoonsgegevens van burgers. Desondanks kan het noodzakelijk zijn om persoonsgegevens voor een ander doel te gebruiken dan voor het doel waarvoor ze oorspronkelijk zijn verkregen. De EU-privacyrichtlijn (de richtlijn nr. 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (Pb EG van 24 oktober 1995, L 81) ) en de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp), die een implementatie van die richtlijn inhoudt, voorzien in de mogelijkheid van doelafwijkend gebruik van persoonsgegevens. In afwijking van artikel 9 van de Wbp, waarin de verdere verwerking van persoonsgegevens voor verenigbare doelen is geregeld, biedt artikel 43 van de Wbp de mogelijkheid om persoonsgegevens voor andere, niet-verenigbare doelen te gebruiken. Deze doelen zijn in dat artikel opgesomd. Eén van de doelen betreft het opsporen en vervolgen van strafbare feiten. De Wbp staat dus toe dat de officier van justitie – onder strikte voorwaarden – de vingerafdrukken, die zijn aangetroffen bij een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, laat vergelijken met de vingerafdrukken van asielzoekers die in de Basisvoorziening Vreemdelingen zijn verwerkt. Gelet op de privacyrichtlijn zien wij geen belemmering voor een soortgelijke regeling voor EURODAC, mits onder strikte voorwaarden en met inachtneming van de privacywetgeving.

Het EURODAC-voorstel is specifiek bedoeld om de huidige bilaterale samenwerking tussen de lidstaten te verbeteren bij het vergelijken van vingerafdrukken die zijn aangetroffen bij een ernstig strafbaar feit met de vingerafdrukken van asielzoekers die worden bewaard in de EU-lidstaten. Thans kan een officier van justitie besluiten – indien de vergelijking van vingerafdrukken van een ernstig strafbaar feit met die van asielzoekers in de Basisvoorziening Vreemdelingen niet heeft geleid tot een identificatie van een persoon – om andere lidstaten te vragen om vingerafdrukken van een ernstig strafbaar feit dat is gepleegd in Nederland, te vergelijken met de nationale databank met vingerafdrukken van asielzoekers in die landen. De officier zal hiertoe gebruikmaken van de internationale rechtshulpinstrumenten en zal vooraf moeten bepalen aan welke landen een rechtshulpverzoek gericht moet worden. De aangezochte lidstaat zal vervolgens beoordelen op basis van de eigen nationale wet- en regelgeving of het verzoek van Nederland wordt beantwoord. De raadpleging van EURODAC is van grote waarde indien het niet duidelijk is aan welke landen de officier van justitie zijn verzoek moet richten. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer uit een strafrechtelijk onderzoek blijkt dat een crimineel netwerk actief is in een aantal landen in Zuid-Europa of wanneer niet duidelijk is in welk land een verdachte asiel heeft aangevraagd. Dit kan aan de orde zijn als de verdachte asiel heeft aangevraagd in bijvoorbeeld Italië maar binnen het Schengengebied verder is gereisd, inmiddels in Duitsland woont en criminele activiteiten heeft ontplooid in Nederland. Door EURODAC te raadplegen kan worden bepaald of de vingerafdrukken bekend zijn in de Europese Unie en in welk land de vingerafdrukken zijn opgeslagen. De officier van justitie kan vervolgens een bilateraal rechtshulpverzoek aan het betreffende land richten voor nadere informatie over de betrokkene zoals de naam en andere relevante informatie. De aangezochte lidstaat zal, zoals thans het geval is, op basis van de geldende criteria in dat land beoordelen of het verzoek van Nederland wordt beantwoord.

Gelet op het bovenstaande zijn wij het dan ook niet eens met de visie van de EDPS dat toegang tot vingerafdrukken van asielzoekers via EURODAC niet noodzakelijk zou zijn omdat de lidstaten bilateraal elkaars nationale asielzoekerdatabanken kunnen raadplegen via een bilateraal verzoek (op basis van Raadsbesluit 2006/960/JBZ, Pb. EU L 386/89, of rechtshulpverdragen). De enige mogelijkheid om hetzelfde overzicht te bereiken als bij raadpleging van EURODAC is dat de officier van justitie aan alle andere 26 lidstaten een rechtshulpverzoek stuurt. Dit levert veel werk op voor de autoriteiten in Nederland en in de aangezochte lidstaten.

De voorwaarden waaronder in het concrete geval EURODAC geraadpleegd mag worden, achten wij proportioneel. Vingerafdrukken die zijn aangetroffen bij een ernstig strafbaar feit mogen uitsluitend vergeleken worden met de vingerafdrukken in EURODAC, indien:

  • 1. de vingerafdrukken geen treffer hebben opgeleverd in de nationale bestanden met vingerafdrukken (het criminele bestand en het nationale bestand waarin vingerafdrukken zijn verwerkt van personen die asiel hebben aangevraagd) en de criminele bestanden van de relevante EU-lidstaten (op basis van het Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (Pb. EU L 210) ) (artikel 20, eerste lid van het EURODAC-voorstel);

  • 2. de vergelijking noodzakelijk is voor het voorkomen, opsporen of onderzoeken van terroristische misdrijven of andere ernstige strafbare feiten (artikel 20, eerste lid, onderdeel a van het EURODAC-voorstel);

  • 3. sprake is van een terroristisch misdrijf of ander ernstig strafbaar feit zoals gedefinieerd in de artikelen 1 tot en met 4 van het Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding (Pb. EU L 164) en artikel 2, tweede lid, van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (Pb. EU L 190) (artikel 2, eerste lid, onderdeel j en onderdeel k, van het EURODAC-voorstel);

  • 4. de vergelijking noodzakelijk is in een specifiek geval (artikel 20, eerste lid, onderdeel b).

    In de overwegingen van het EURODAC-voorstel is aangegeven dat van een «specifiek geval» in het bijzonder sprake is wanneer het verzoek voor vergelijking is verbonden aan een specifieke en concrete situatie of een specifiek en concreet gevaar dat verband houdt met een terroristisch of ander ernstig misdrijf, of met personen ten aanzien van wie er ernstige gronden zijn om aan te nemen dat zij terroristische of andere ernstige misdrijven zullen plegen of hebben gepleegd (overweging 26 van het EURODAC-voorstel); en

  • 5. er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat het raadplegen van EURODAC zal bijdragen aan het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van het betreffende, specifieke terroristisch misdrijf of andere ernstige strafbare feit (artikel 20, eerste lid, onderdeel c van het EURODAC-voorstel).

Een onafhankelijke nationale controlerende autoriteit (in Nederland: het openbaar ministerie) moet beoordelen of in een concreet geval voldaan is aan deze voorwaarden. Aan deze voorwaarden moet cumulatief zijn voldaan.

De voorwaarden uit het EURODAC-voorstel komen nagenoeg overeen met de voorwaarden die in Nederland worden gehanteerd. Een uitzondering betreft de bevoegdheid om vingerafdrukken die verkregen zijn in een strafrechtelijk onderzoek te vergelijken met die van asielzoekers indien een strafrechtelijk onderzoek op een dood spoor is beland of onvoldoende zicht is op een snel resultaat waar dat wel geboden is (zie de eerder beschreven Nederlandse voorwaarden onder punt 2). Deze bevoegdheid is in Nederland wel van toepassing maar is niet opgenomen in het EURODAC-voorstel.

Gelet op deze voorwaarden zijn wij van mening dat het EURODAC-voorstel voldoende garanties biedt voor een zorgvuldige toepassing. Wij voelen ons in die opvatting gesterkt doordat het voorstel alleen strekt tot een hit/no hit-systeem en dat het EURODAC-voorstel geen nieuwe regels bevat voor de uitwisseling van informatie over de betrokkene, zoals de personalia. Als er een hit is in EURODAC, worden alleen de vingerafdrukken, geslacht en referentienummer van de lidstaat waar de gegevens worden bewaard, verstrekt. De naam en andere relevante informatie over de betrokkene moeten worden opgevraagd door middel van een bilateraal rechtshulpverzoek aan de lidstaat waar de gegevens zijn opgeslagen. Daarmee blijft het opvragen en verstrekken van gegevens over de betrokkene die asiel heeft aangevraagd, een nationale aangelegenheid. Het openbaar ministerie zal rechtshulpverzoeken van andere EU-lidstaten, waarbij wordt verzocht om de personalia en andere relevante gegevens van de betrokkene, beoordelen op basis van de in Nederland geldende criteria en met inachtneming van de vigerende internationale rechtsinstrumenten.

Andere punten

Wezenlijke bijdrage

In het voorstel is, zoals hiervoor is aangegeven, als voorwaarde voor de raadpleging van EURODAC opgenomen dat er redelijke gronden moeten zijn die het vermoeden rechtvaardigen dat de vergelijking met de EURODAC-gegevens zal bijdragen aan de voorkoming, opsporing of het onderzoeken van ernstige strafbare feiten. De EDPS meent dat de voorwaarde moet luiden dat er een redelijk vermoeden is dat de verdachte een asielzoeker is. Wij zijn echter van mening dat deze voorwaarde reeds onderdeel vormt van het voorstel. De verzoekende lidstaat zal namelijk een aantoonbare reden moeten geven waarom er een vermoeden is dat raadpleging van EURODAC zal leiden tot een treffer. De aantoonbare reden zal in de regel het vermoeden zijn dat de verdachte een asielzoeker is.

De EDPS en de Commissie Meijers menen dat deze voorwaarde ook op een ander punt moet worden aangepast: er zou moeten worden opgenomen dat er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat een dergelijke vergelijking met EURODAC-gegevens wezenlijk zal bijdragen tot het voorkomen, opsporen of onderzoeken van een van de betrokken strafbare feiten. Het is inderdaad juist, zoals EDPS en Commissie Meijers stellen, dat het woord «wezenlijk» onderdeel vormt van de voorwaarden voor het raadplegen van de persoonsgegevens, waaronder vingerafdrukken, in het Europese Visum Informatie Systeem (hierna: VIS) bij strafrechtelijke onderzoeken naar ernstige strafbare feiten (artikel 5, eerste lid, onder c, Raadsbesluit 2008/633/JBZ, Pb L. 218). In het VIS zijn de gegevens opgenomen van personen uit derde landen die een visum voor kort verblijf hebben aangevraagd bij een EU-lidstaat. Wij hebben geen bezwaar tegen het opnemen van het woord «wezenlijk» in deze voorwaarde in het EURODAC-voorstel, maar zijn van oordeel dat dit materieel weinig verschil maakt. De vergelijking draagt ofwel bij aan het strafrechtelijk onderzoek ofwel draagt daaraan niet bij. Er is dus geen sprake van «een beetje bijdragen». De voorwaarden in het EURODAC-voorstel waarborgen dat het vergelijken van vingerafdrukken van een verdachte of spoor van een misdrijf met de vingerafdrukken van asielzoekers noodzakelijk moet zijn om verder te komen in het strafrechtelijk onderzoek en andere minder ingrijpende mogelijkheden er niet zijn of niets opgeleverd hebben. Hierbij moeten aanwijzingen (redelijke gronden) zijn vastgesteld dat de vergelijking bijdraagt aan het strafrechtelijk onderzoek. Indien daartoe geen concrete aanwijzingen zijn dan voldoet de vergelijking niet aan het noodzakelijkheidscriterium.

Risico van stigmatisering

Door de Commissie Meijers is de zaak S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk (arrest van het EHRM van 4 december 2008, zaak nr. 30562/04 en 30566/04; NJ 2009, 410) aangehaald in het kader van het risico van stigmatisering van asielzoekers. Ook de EDPS wijst op het risico van stigmatisering.

Van het raadplegen van de vingerafdrukken van asielzoekers voor opsporingsdoeleinden, verwachten wij geen stigmatiserend effect. In de uitspraak in de zaak S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk die de Commissie Meijers en de EDPS ter ondersteuning van hun betoog aanhalen, kan daarvoor naar ons oordeel ook geen steun worden gevonden. In deze zaak oordeelde het EHRM dat het ongelimiteerd bewaren van persoonsgegevens als vingerafdrukken van iedere vrijgesproken of niet-vervolgde verdachte van ieder strafbaar feit in een strafrechtelijke databank in strijd is met het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, zoals dat besloten ligt in artikel 8 van het EVRM. Het bewaren van vingerafdrukken van personen die zijn vrijgesproken of die niet verder worden vervolgd, wekt de suggestie alsof zij niet geheel onschuldig zijn en heeft als gevolg daarvan een stigmatiserend effect (rechtsoverweging 89). De vingerafdrukken van asielzoekers worden, anders dan de vingerafdrukken die in de zaak S. en Marper onderwerp van bespreking waren, echter niet verwerkt in het kader van de toepassing van het strafrecht, maar met het oog op de identificatie van asielzoekers. Die vingerafdrukken strekken ertoe om identiteitsfraude te voorkomen en de uitvoering van de Vreemdelingenwetgeving efficiënter te laten verlopen. Het verwerken van de vingerafdrukken van asielzoekers geldt voor iedere asielzoeker en heeft dus als zodanig geen stigmatiserend effect. Van de bevoegdheid tot het vergelijken van deze vingerafdrukken met de vingerafdrukken van verdachten en sporen, indien aan de voorwaarden daarvoor is voldaan, gaat volgens ons ook geen stigmatiserende werking uit. Niet iedere asielzoeker wordt daardoor op voorhand als verdachte beschouwd. De bevoegdheid tot het vergelijken van de vingerafdrukken van asielzoekers met vingerafdrukken die in opsporingsonderzoeken zijn verkregen, is niet meer dan een invulling van de systematiek van de hiervoor aangehaalde EU-privacyrichtlijn. Die richtlijn staat in artikel 13, eerste lid, toe dat voor bepaalde doeleinden, waaronder het onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, van het zogenaamde beginsel van verenigbaar gebruik mag worden afgeweken. Dat betekent dat persoonsgegevens verder mogen worden verwerkt voor doeleinden die onverenigbaar zijn met het oorspronkelijke doel waarvoor zij zijn verwerkt en dat justitie de vingerafdrukken van asielzoekers die voorhanden zijn, kan gebruiken om ernstige strafbare feiten op te helderen, mits die vingerafdrukken rechtmatig zijn verkregen en tot de verdere verwerking noodzaak bestaat.

Bewaring van gegevens

De Commissie Meijers benadrukt het belang van het wissen van gegevens uit EURODAC zodra de persoon in kwestie het burgerschap van één van de lidstaten heeft verkregen. Met de Commissie erkennen wij dit belang en zeggen toe dat wij bij de invoering van het EURODAC-voorstel het wissen van de gegevens van personen aan wie het staatsburgerschap wordt verleend als prioriteit zullen opnemen. De suggestie van de Commissie tot het afschermen van de gegevens van personen aan wie internationale bescherming is verleend, delen wij daarentegen niet. Zoals uiteengezet bevat het voorstel naar onze opvatting voldoende waarborgen voor de vreemdeling. In het voorstel is daarbij bepaald dat de gegevens van de vreemdeling na 10 jaar worden verwijderd en eerder indien het staatburgerschap wordt verkregen. Wij zien geen aanleiding om in het voorstel verdergaande waarborgen op te nemen ten aanzien van een specifieke groep zoals beoogd door de Commissie Meijers.

Controlerende autoriteit

De EDPS merkt op dat in het EURODAC-voorstel expliciet moet worden opgenomen dat de controlerende autoriteit, die beoordeelt of de omstandigheden van een strafrechtelijk onderzoek voldoet aan de voorwaarden voor het raadplegen van EURODAC, deze taken in onafhankelijkheid uitvoert. In het voorstel zoals geaccordeerd door Coreper van 10 oktober 2012 (st-14847/12 d.d. 18 oktober 2012) is al aan de wens van de EDPS voldaan. De onafhankelijkheid van deze autoriteit is expliciet in overweging 25 en artikel 7 van het voorstel opgenomen.

Definitie van aangewezen autoriteiten

Iedere lidstaat wijst conform artikel 5, eerste lid, van het voorstel autoriteiten aan die bevoegd zijn om EURODAC-gegevens op te vragen. Aangewezen autoriteiten zijn autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor het voorkomen, opsporen of onderzoeken van terroristische misdrijven en andere ernstige strafbare feiten. De Commissie Meijers vindt de reikwijdte van deze definitie te breed omdat deze voor lidstaten de mogelijkheid creëert om meerdere nationale autoriteiten te benoemen die toegang hebben tot de gegevens in EURODAC.

Anders dan de Commissie Meijers veronderstelt, hebben de aangewezen autoriteiten geen toegang tot EURODAC. De enige instantie die toegang heeft tot EURODAC voor strafrechtelijke onderzoeken is het zogenoemde nationale toegangspunt. De procedure, zoals opgenomen in het EURODAC-voorstel, is als volgt (artikel 19 van het EURODAC-voorstel): een aangewezen autoriteit (in Nederland zou deze autoriteit de politie of een andere opsporingsdienst zijn) constateert in het kader van een strafrechtelijk onderzoek dat het noodzakelijk is om vingerafdrukken van een verdachte of spoor van een misdrijf te vergelijken met de vingerafdrukken van asielzoekers. Hiertoe zal de aangewezen autoriteit een gemotiveerd schriftelijk verzoek voorleggen aan een onafhankelijke nationale controlerende autoriteit (in Nederland: het openbaar ministerie). Deze controlerende autoriteit moet beoordelen of in dit concrete geval voldaan is aan de voorwaarden die in het EURODAC-voorstel zijn opgenomen. Indien de controlerende autoriteit oordeelt dat is voldaan aan de voorwaarden, stuurt deze het verzoek door naar het nationale toegangspunt dat de vingerafdrukken zal vergelijken met die in EURODAC.

Function creep

In de adviezen van de Commissie Meijers en de EDPS wordt gewezen op het risico van function creep. Van function creep is sprake als gegevens die worden verzameld voor een specifiek doel, na verloop van tijd worden gebruikt voor andere doeleinden. De EDPS meent dat terughoudend moet worden omgegaan met het gebruik van gegevens voor een ander doel dan het doel waarvoor de gegevens oorspronkelijk verzameld zijn. Zoals eerder beschreven is, is het principe van doelbinding essentieel om de privacy en de gegevensbescherming van burgers te waarborgen. De EU-richtlijn op het gebied van privacy en gegevensbescherming, die in de Wbp is geïmplementeerd, biedt echter ook de mogelijkheid om, indien daartoe noodzaak bestaat, persoonsgegevens te gebruiken voor een ander doel dan het doel waarvoor ze zijn verkregen. Dit is hiervoor al aan de orde gekomen. Artikel 43 van de Wbp staat toe dat een officier van justitie vingerafdrukken van een verdachte of spoor van een misdrijf laat vergelijken met de vingerafdrukken van asielzoekers indien dit noodzakelijk is in het belang van de voorkoming, opsporing en vervolging van ernstige strafbare feiten. Een officier van justitie kan dat uiteraard alleen laten doen indien in het concrete geval wordt voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Door de toenmalige Minister van Justitie zijn de voorwaarden waaronder vingerafdrukken van asielzoekers mogen worden geraadpleegd ten behoeve van strafrechtelijke onderzoeken, nader omschreven in de eerder genoemde brief aan de Tweede Kamer van 12 november 2007.

Met ingang van 1 oktober 2010 voorziet artikel 55c, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering erin dat de vingerafdrukken van een verdachte worden vergeleken met die van asielzoekers met het oog op het vaststellen van de identiteit van een verdachte, indien vermoed wordt dat de verdachte een vreemdeling is. In het voorstel van wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen in verband met het verbeteren van de identiteitsvaststelling van de vreemdeling (Kamerstukken II 33192), dat voorligt bij uw Kamer, wordt in een nieuw zesde lid van artikel 107 van de Vreemdelingenwet 2000 voorgesteld om de inhoud van de brief van 12 november 2007 te codificeren. Op basis van het voorgestelde artikel 107, zesde lid, zal vergelijking van de vingerafdrukken van sporen met de vingerafdrukken van asielzoekers alleen mogelijk zijn als de officier van justitie heeft beoordeeld of aan de voorwaarden is voldaan. Deze voorwaarden zijn gelijk aan de voorwaarden die in de brief van 12 november 2007 zijn beschreven. Het kabinet acht een codificatie ook van belang voor de betrokkene, omdat zodoende voor de betrokkene transparant is voor welke doeleinden zijn gegevens kunnen worden gebruikt. In het EURODAC-voorstel zijn lidstaten verplicht de betrokkene bij zijn asielaanvraag te informeren over de mogelijke verwerking van zijn gegevens voor strafrechtelijke doeleinden.

Eerst raadplegen EU VIS

Voor de raadpleging van EURODAC zijn in het EURODAC-voorstel strikte voorwaarden gesteld waarbij het principe wordt gehanteerd dat eerst minder ingrijpende opsporingsmiddelen zijn ingezet die niet tot een identificatie van een persoon hebben geleid, alvorens wordt beoordeeld of aan de andere voorwaarden voor raadpleging van EURODAC wordt voldaan. In het voorstel is, zoals wij hiervoor hebben beschreven, expliciet benoemd dat eerst het nationale bestand van verdachten, veroordeelden en ongeïdentificeerde sporen wordt geraadpleegd en de bestanden van de relevante EU-lidstaten en – uiteraard ook – eerst het nationale bestand met vingerafdrukken van personen die asiel hebben aangevraagd. De EDPS stelt dat ook eerst het Europese Visum Informatie Systeem (VIS) moet worden geraadpleegd alvorens mag worden overgegaan op EURODAC. In het VIS zijn de persoonsgegevens, waaronder de vingerafdrukken, opgenomen van personen uit derde landen die een visum voor kort verblijf hebben aangevraagd bij een EU-lidstaat. Wij achten het niet wenselijk dat deze voorwaarde wordt opgenomen in de EURODAC-verordening, omdat dit kan leiden tot overmatige bevraging van het VIS en raadpleging van het VIS niet altijd toegevoegde waarde heeft. Indien er redelijke gronden zijn dat het vergelijken van vingerafdrukken van een verdachte of spoor van een misdrijf met die van personen uit derde landen die een visum voor kort verblijf hebben aangevraagd, zal bijdragen aan het strafrechtelijk onderzoek, spreekt het voor zich dat de officier van justitie het VIS zal bevragen. Wanneer echter uit het onderzoek blijkt dat sprake is van een redelijk vermoeden dat de dader een asielzoeker is, is raadpleging van VIS niet aan de orde, maar zal het, als de vergelijking van de vingerafdrukken uit een strafrechtelijk onderzoek met die in de Basisvoorziening Vreemdelingen geen resultaat heeft opgeleverd, het in overeenstemming met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn om die vingerafdrukken te laten vergelijken met vingerafdrukken in EURODAC. Van een redelijk vermoeden is sprake bijvoorbeeld door getuigenverklaringen, bepaalde modus operandi waarvan bekend is dat deze wordt gebruikt door een bepaalde groep van personen die asiel hebben aangevraagd of bijvoorbeeld een afrekening binnen een criminele organisatie die voornamelijk bestaat uit personen die asiel hebben aangevraagd. Overigens gelden voor het raadplegen van het VIS nagenoeg dezelfde strikte voorwaarden als voor het raadplegen van EURODAC.

Europol - noodzaak

Door de EDPS en de Commissie Meijers wordt opgemerkt dat onvoldoende is aangetoond dat er een noodzaak is voor Europol om EURODAC te mogen raadplegen. Wij vinden dat er wel een noodzaak is voor Europol om in concrete gevallen vingerafdrukken uit de informatiesystemen te kunnen vergelijken met die in EURODAC. Hierbij willen we benadrukken dat Europol een belangrijke taak vervult in de analyse van mensenhandelzaken waarbij asielzoekers betrokken kunnen zijn als verdachte of slachtoffer. Europol ontvangt van de lidstaten en bepaalde derde landen informatie zoals over criminele mensenhandelnetwerken, de leden daarvan en de activiteiten. Door het analyseren van deze informatie uit de verschillende lidstaten kan een redelijk vermoeden ontstaan dat een verdachte bij een lidstaat asiel heeft aangevraagd. De lidstaten hanteren bij het verstrekken van informatie aan Europol de zogenoemde handling codes. De handling codes zijn de eisen die lidstaten aan Europol stellen bij de verwerking van de informatie. Deze handling codes bepalen veelal dat de verstrekte informatie alleen door Europol mag worden gebruikt en dus niet mag worden gedeeld met andere lidstaten. Hierdoor kan Europol de aanwijzing dat een verdachte mogelijk asiel heeft aangevraagd niet met de betrokken lidstaten delen en kan Europol lidstaten er dus ook niet op wijzen dat een vergelijking van de vingerafdrukken van een verdachte met EURODAC noodzakelijk is. Door Europol zelf – onder strikte voorwaarden – toegang te geven tot EURODAC kan Europol zelf de ongeïdentificeerde vingerafdrukken vergelijken met de vingerafdrukken in EURODAC. Daarnaast verstrekken ook derde landen informatie aan Europol en deze informatie wordt ook verwerkt in de analyses. Ook hierbij geldt dat door analyse nieuwe aanwijzingen kunnen ontstaan waaruit blijkt dat de door derde landen verstrekte vingerafdrukken van een verdachte of spoor mogelijk afkomstig zijn van een persoon die asiel heeft aangevraagd. Omdat de vingerafdrukken van een verdachte of spoor in dit geval afkomstig zijn van een derde land en dit land uiteraard geen toegang heeft tot EURODAC zou Europol, door onder de strikte voorwaarden EURODAC te raadplegen, kunnen vaststellen of de verdachte of het spoor kan worden gerelateerd aan een asielzoeker die in een lidstaat asiel heeft aangevraagd.

Europol - voorwaarden

De EDPS en de Commissie Meijers merken over Europol verder op dat de strenge voorwaarden waaronder lidstaten toegang hebben tot EURODAC niet gelden voor Europol. De EDPS stelt voor om deze in lijn te brengen met die van lidstaten. Op dit punt delen wij de opvatting van de EDPS. In de tekst van het voorstel dat is vastgesteld in Coreper van 10 oktober 2012 (st-14847/12 d.d. 18 oktober 2012) zijn de voorwaarden voor de raadpleging van EURODAC door Europol inmiddels aangepast. Deze voorwaarden komen nu overeen met de voorwaarden die gelden voor de lidstaten.

Rechterlijke machtiging

De EDPS meent dat een voorafgaande rechterlijke machtiging nodig zou moeten zijn alvorens EURODAC geraadpleegd mag worden. Wij onderschrijven die opvatting niet. De raadpleging van vingerafdrukken van asielzoekers is met de nodige waarborgen omkleed waardoor de inperking van het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene beperkt is. Naar onze mening is voorafgaande rechterlijke toetsing niet noodzakelijk. De officier van justitie achten wij uitermate geschikt om te beoordelen of het noodzakelijk en proportioneel is om het EURODAC te raadplegen. De uiteindelijke toetsing van de rechtmatigheid in een concrete zaak is voorbehouden aan de rechterlijke macht.

Derde landen

De EDPS en de Commissie Meijers wensen een verduidelijking in het EURODAC-voorstel over de doorgifte van gegevens uit EURODAC aan derde landen, internationale organisaties en private instellingen. In het voorstel is opgenomen dat de vingerafdrukken die verkregen zijn uit EURODAC niet mogen worden verstrekt aan derde landen en internationale organisaties (artikel 35 van het EURODAC-voorstel). De EDPS vindt het niet duidelijk hoe dit verbod op doorverstrekking zich verhoudt tot het Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (Pb. EU L 350). In dit Kaderbesluit zijn regels opgenomen over de verwerking van gegevens die een lidstaat hebben ontvangen van een andere lidstaat. De Commissie Meijers merkt op dat dit verbod geen betrekking zou hebben op de uit EURODAC verstrekte gegevens die worden bewaard in nationale bestanden.

Die veronderstelling is echter niet juist. Het verbod van artikel 35 uit het EURODAC-voorstel geldt voor de lidstaat die de gegevens op grond van de EURODAC-verordening verkrijgt. Dit betekent dat het verbod van doorgifte van toepassing is ook op de lidstaat die de gegevens raadpleegt ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek en die de gegevens in het kader van dit onderzoek bewaart.

Hierbij kan nog worden opgemerkt dat dit verbod uit de EURODAC-verordening alleen geldt voor gegevens die uit EURODAC verkregen zijn. De vingerafdrukken van asielzoekers die via bilaterale rechtshulp uit de nationale bestanden (in Nederland de Basisvoorziening Vreemdelingen) worden uitgewisseld tussen EU-lidstaten kunnen wel worden verstrekt aan derde landen en internationale organisaties. De officier van justitie in Nederland kan op dit moment al besluiten dat het in het belang van het onderzoek is om de vingerafdrukken van de verdachte te verstrekken aan bijvoorbeeld Interpol of Australië. Wel is het Kaderbesluit 2008/977/JBZ (kaderbesluit dataprotectie) op deze doorgifte van toepassing. Artikel 13 van dit Kaderbesluit bepaalt dat de officier van justitie eerst toestemming zal moeten verkrijgen van de EU-lidstaat die de gegevens heeft verstrekt aan Nederland (de EU-lidstaat waar de asielzoeker asiel heeft aangevraagd en waar de vingerafdrukken worden bewaard) voordat Nederland de gegevens over de asielzoeker mag doorverstrekken aan een derde land of internationale organisatie. Ook zal moeten zijn voldaan aan de andere voorwaarden uit dit Kaderbesluit, waaronder dat de doorgifte aan een derde land of internationale organisatie noodzakelijk is met het oog op de preventie, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten en de tenuitvoerlegging van straffen, en het betrokken derde land of internationale orgaan een toereikend beschermingsniveau voor de voorgenomen gegevensverwerking waarborgt. Wij achten deze waarborgen voldoende.

Recht op asiel

De mening van de Commissie Meijers dat het EURODAC-voorstel nadelige gevolgen heeft voor het recht van de betrokkene om asiel aan te vragen omdat zijn of haar gegevens terecht zouden kunnen komen bij autoriteiten van het land van herkomst, delen wij niet. Voor de uit EURODAC verkregen gegevens geldt namelijk dat het niet mogelijk is dat de gegevens in derde landen terecht komen vanwege het verbod op doorgifte aan derde landen in artikel 35 van het EURODAC-voorstel.

Voor de gegevens die de officier van justitie in een strafrechtelijk onderzoek heeft gevorderd uit de nationale Basisvoorziening Vreemdelingen geldt dat de officier van justitie thans in ieder specifiek geval een afweging maakt of deze gegevens kunnen worden gedeeld met andere landen conform de voorschriften in het Wetboek van Strafvordering. Indien de vingerafdrukken van asielzoekers via bilaterale rechtshulp uit de nationale bestanden van een andere EU-lidstaat zijn verkregen, is ook het Kaderbesluit dataprotectie van toepassing.

De Commissie Meijers noemt in dit kader ook andere effecten van het EURODAC-voorstel. De Commissie Meijers wijst er op dat de enkele wetenschap van de betrokkene dat zijn of haar gegevens kunnen worden gebruikt bij strafrechtelijke onderzoeken naar ernstige strafbare feiten nadelige gevolgen kan hebben voor het recht van de betrokkene om asiel aan te vragen. Anders dan de Commissie Meijers veronderstelt, zal het EURODAC-voorstel hierin geen verandering brengen. Van dergelijke verwerking is namelijk al sprake bij vingerafdrukken van asielzoekers die worden bewaard in nationale bestanden in de EU-lidstaten. Wij achten het juist van groot belang deze verwerking te codificeren en de betrokkene goed te informeren over mogelijke verwerking van zijn of haar gegevens voor strafrechtelijke doeleinden.

«Uitzonderlijk dringend geval» en «zonder onnodige vertraging»

De EDPS en de Commissie Meijers menen dat de term «een uitzonderlijk dringend geval» in artikel 19, derde lid, van het EURODAC-voorstel onvoldoende is gedefinieerd. Het gaat hierbij om uitzonderlijke dringende gevallen waarbij er geen tijd is voor de controlerende autoriteit om te beoordelen of het verzoek van een opsporingsdienst om raadpleging van EURODAC aan alle voorwaarden voldoet. De controlerende autoriteit stuurt in dergelijke gevallen het verzoek onmiddellijk door naar het nationale punt dat toegang heeft tot EURODAC, zonder dat het verzoek wordt beoordeeld. De controlerende autoriteit verifieert achteraf of is voldaan aan alle voorwaarden, ook of werkelijk sprake was van een uitzonderlijk dringend geval. Deze verificatie achteraf vindt plaats zonder onnodige vertraging na de verwerking van het verzoek.

De EDPS en de Commissie Meijers zijn van mening dat het niet nader definiëren van «uitzonderlijke dringende gevallen» zal leiden tot onduidelijkheid en verschillende interpretaties en stelt voor om in het voorstel op te nemen dat een snelle toegang tot EURODAC toegestaan is indien dit noodzakelijk is om een dreiging in verband met terroristische misdrijven of ernstige grensoverschrijdende criminaliteit af te wenden. Wij hebben geen bezwaar tegen het opnemen van dergelijke omschrijving van dringende gevallen, maar zijn van oordeel dat de controlerende autoriteit vanuit zijn expertise en onafhankelijke positie in staat zou moeten zijn om te bepalen of sprake is van «een uitzonderlijk dringend geval». Bovendien biedt artikel 19 voldoende waarborgen doordat de controlerende autoriteit achteraf dient te verifiëren of voldaan is aan alle voorwaarden. Wanneer uit de verificatie achteraf blijkt dat de toegang niet gerechtvaardigd was, wordt de uit EURODAC meegedeelde informatie vernietigd door alle autoriteiten die tot die informatie toegang hebben gehad en brengen deze de controlerende autoriteit van die vernietiging op de hoogte. De EDPS meent eveneens dat de term «zonder onnodige vertraging» te vaag is en stelt voor om een tijdslimiet op te nemen. Wij menen echter dat deze term voldoende precies omschreven is. In de regel zal de verificatie direct plaatsvinden na de doorzending aan het nationale toegangspunt.

Rol dataprotectieautoriteiten

De Commissie Meijers steunt de toezichthoudende taak die aan de EDPS en de nationale dataprotectie-autoriteiten wordt gegevens ten aanzien van de gegevensverwerking conform the EURODAC-verordening. De Commissie Meijers maakt zich echter zorgen om de werklast van deze organisaties. De Commissie Meijers adviseert dat gegarandeerd wordt dat de nationale en Europese dataprotectie-autoriteiten voldoende financiële middelen en personeel hebben om hun toezichtstaak uit te voeren bij de toegang tot EURODAC en de verwerking van de verkregen gegevens.

De vingerafdrukken van asielzoekers worden bewaard in het nationale bestand van de EU-lidstaat waar de betreffende persoon asiel heeft aangevraagd. De vingerafdrukken van asielzoekers in deze nationale bestanden van EU-lidstaten worden thans verwerkt bij onderzoeken naar ernstige strafbare feiten in eigen land en bij onderzoeken in andere lidstaten. Bij het laatste zal de EU-lidstaat in antwoord op een rechtshulpverzoek de vingerafdrukken uit het nationale bestand hebben verstrekt aan de EU-lidstaat die daar om verzocht heeft. De nationale dataprotectie-autoriteiten houden momenteel toezicht op deze verwerking van vingerafdrukken van asielzoekers. De vingerafdrukken uit deze nationale bestanden worden ook bewaard in EURODAC. Het toezicht op de verwerking van deze (zelfde) gegevens in EURODAC zien wij dan ook niet als een nieuwe taak van de nationale dataprotectie-autoriteiten, maar als uitvoering van de reguliere toezichtstaken op de verwerking van persoonsgegevens.

Zoeken op sporen

De EDPS geeft te kennen sterke twijfels te hebben over de mogelijkheid van het zoeken op sporen van vingerafdrukken in het EURODAC-systeem. Het raadplegen van EURODAC met een spoor kan volgens de EDPS leiden tot een groot aantal mogelijke overeenkomsten vanwege het bredere bereik van mogelijke correlaties met gedeeltelijke vingerafdrukken. De gevolgen van een valse overeenkomst kunnen volgens de EDPS ernstig zijn en kunnen leiden tot de onrechtmatige implicatie van onschuldige personen in strafrechtelijke onderzoeken. Het foutpercentage zou volgens de EDPS worden beïnvloed door de kwaliteit van de sporen.

Deze twijfels delen wij niet. Wanneer bij een strafrechtelijk onderzoek sporen worden aangetroffen van vingerafdrukken die vervolgens worden vergeleken met de vingerafdrukken in HAVANK, de nationale databank met vingerafdrukken van verdachten, veroordeelden en sporen van onopgeloste misdrijven, zal die vergelijking inderdaad meerdere «mogelijke overeenkomsten» kunnen opleveren tussen deze vingerafdrukken. Een handmatige beoordeling door een dactyloscopisch expert zal uitwijzen of en zo ja, welke «mogelijke overeenkomst» tussen de vingerafdrukken van het spoor en de vingerafdrukken van de verdachte of veroordeelden een daadwerkelijke hit oplevert. Deze gang van zaken wordt al decennia lang toegepast bij strafrechtelijke onderzoeken. Er volgt na een «mogelijke overeenkomst» dus altijd het handmatige proces van identificatie. Hierbij wordt in Nederland door twee afzonderlijke dactyloscopische experts onafhankelijk van elkaar blind onderzoek uitgevoerd. Dit houdt in dat zij geen weet hebben van welke zaak het spoor afkomstig is en dat zij geen toegang hebben tot zaaksinhoudelijke informatie. Zij analyseren hierbij eerst het spoor en leggen deze analyse vast. Daarna krijgen zij pas de beschikking over de referentieafdruk uit HAVANK en voeren dan een vergelijking uit op basis van hun eerdere analyse van het spoor. Pas als beide experts, onafhankelijk van elkaar, de overtuiging hebben dat het spoor verantwoord te identificeren is, conform de gestelde normen, dan is er sprake van een identificatie. Bij zeer complexe sporen is er een afzonderlijke procedure waarbij drie experts onafhankelijk van elkaar blind onderzoek uitvoeren om daarna tot een gedragen conclusie te komen of het op technische gronden verantwoord is om te identificeren. Ditzelfde identificatieproces wordt ook momenteel uitgevoerd bij het vergelijken van sporen met de nationale databank met vingerafdrukken met asielzoekers. Bij EURODAC zal dit niet anders zijn. Bovendien worden de vingerafdrukken van asielzoekers – net als die van verdachten en veroordeelden in HAVANK – «gerold» afgenomen waardoor de gegevens die zijn opgeslagen kwalitatief relatief hoog zijn.

Vernietiging opgevraagde gegevens

Artikel 33, vierde lid, van het EURODAC-voorstel bepaalt dat persoonsgegevens die door een lidstaat of Europol op grond van deze verordening uit EURODAC zijn verkregen, na één maand uit de nationale bestanden en die van Europol worden verwijderd wanneer de gegevens niet vereist zijn voor een specifiek lopend strafrechtelijk onderzoek in die lidstaat of Europol. De EDPS vraagt om opheldering op dit punt. De EDPS is ingenomen met deze bewaartermijn, maar meent dat toegang tot EURODAC alleen is toegestaan wanneer dat noodzakelijk is in het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Er zou volgens EDPS geen sprake kunnen zijn van gegevens die niet vereist zijn voor een strafrechtelijk onderzoek.

Zoals hierboven al aan de orde is gekomen, zal de vergelijking van sporen die zijn aangetroffen bij een plaats delict met de vingerafdrukken in EURODAC meerdere «mogelijke overeenkomsten» kunnen opleveren. Bij deze «mogelijke overeenkomsten» komen de vingerafdrukken van het spoor en die in EURODAC op een aantal punten overeen maar zal een handmatige beoordeling door een dactyloscopisch expert uit moeten wijzen of er sprake is van een daadwerkelijke hit. Wanneer blijkt dat er geen sprake is van een daadwerkelijke hit dan zijn deze gegevens niet nodig voor het strafrechtelijke onderzoek.

Ook in het geval dat sprake is van een daadwerkelijke hit, kan blijken dat de gegevens niet nodig zijn voor het onderzoek. Weliswaar kan zijn vastgesteld dat de asielzoeker bijvoorbeeld op een bepaald moment aanwezig was op de locatie van het misdrijf, maar uit het onderzoek kan blijken dat de asielzoeker niet betrokken is bij het misdrijf. Ook in dat geval zijn de gegevens over deze persoon niet relevant voor het strafrechtelijke onderzoek en moeten deze worden vernietigd.

In de EURODAC-verordening is bepaald dat de uit EURODAC verkregen gegevens die niet noodzakelijk blijken te zijn voor het strafrechtelijke onderzoek niet door de lidstaten mogen worden bewaard. De lidstaten krijgen één maand de tijd om deze gegevens te vernietigen.

Ten slotte: de EDPS plaatst in zijn advies opmerkingen over de procedure die de Europese Commissie heeft gevolgd in het bijzonder over de impactanalyse die is gehouden in het kader van het EURODAC-voorstel van 10 september 2009 (SEC(2009) 936). Deze opmerkingen zijn gericht aan de Europese Commissie en wij achten het dan ook niet op onze weg liggen om hier op in te gaan.

De minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Bijlage Overzicht van de resultaten van vorderingen van officieren van Justitie ten behoeve van de vergelijking van sporenmateriaal met de vingerafdrukken van asielzoekers uit de nationale databank bij strafrechtelijke onderzoeken naar ernstige strafbare feiten

Periode 1 januari 2007 tot 1 oktober 2011

Feitcode

Verzoeken officier van justitie (sporenzaken)

Aantal sporenzaken met identificatie

Totaal aantal identificaties

het soort zaken waarbij sporen van vingerafdrukken die zijn aangetroffen bij een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.

het aantal zaken waarin een verzoek van de OvJ is binnengekomen; een dergelijk verzoek kon betrekking hebben op één of meer in die zaak aangetroffen sporen.

het aantal zaken waarin zo’n verzoek geleid heeft tot één of meerdere geïdentificeerde sporen.

het totale aantal geïdentificeerde sporen (dat kan per zaak op één of meerdere personen zijn).

Inbraak/Diefstal uit woning/bedrijf

124

40 (32%)

50

Vernieling

1

1 (100%)

3

Overval

49

19 (39%)

26

Bedreiging

9

1 (11%)

2

Chequefraude

3

3 (100%)

7

Overige fraude/Geldmisdrijven

49

27 (55%)

45

(Zware) Mishandeling

7

1 (15%)

1

Terrorisme/Politiek Activisme

6

3 (50%)

5

Moord/Doodslag/Dood door schuld

64

21 (33%)

87

Zelfdoding/I.V. onbekende dode

2

2 (100%)

5

Zedenmisdrijven

4

2 (50%)

2

Brandstichting

2

0 (0%)

0

Opiumwet

13

4 (31%)

12

Vuurwapenwet

2

2 (100%)

2

Ontvoering

8

4 (50%)

4

Overig

13

4 (31)

14

Totaal

356

134 (38%)

265

 

Gemiddeld 75 zaken per jaar

   

Bron: KLPD.

Naar boven