32 293 Aardbeving in Haïti

Nr. 14 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 15 februari 2012

De commissie voor de Rijksuitgaven1 en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken2 hebben een aantal vragen aan het kabinet voorgelegd over het rapport van de Algemene Rekenkamer «Verantwoording van de hulpgelden 2010 voor Haïti» (Kamerstuk 32 293, nr. 11).

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken heeft deze vragen beantwoord bij brief van 14 februari 2012. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Albayrak

De griffier van de commissie, Groen

1

Op welke wijze zijn de Nederlandse Ambassade in de Dominicaanse Republiek en het Consulaat-Generaal in Haïti betrokken bij de besteding van en de rapportage over het hulpgeld van de Samenwerkende Hulporganisaties in Haïti? Welke rol vervulden zij?

De Nederlandse Ambassade in de Dominicaanse Republiek en het Consulaat-Generaal in Haïti zijn indirect betrokken bij de besteding en de periodieke rapportages aan het ministerie van Buitenlandse Zaken over het hulpgeld door de deelnemers van de Samenwerkende Hulporganisaties (SHO) in Haïti. De besteding van de via giro 555 ingezamelde gelden verloopt via de SHO-deelnemers en hun eigen internationale (partner)netwerken.

De Ambassade rapporteert aan het ministerie van Buitenlandse Zaken over de algehele voortgang van de humanitaire hulpverlening en de wederopbouw in Haïti, en de politieke-, economische- en sociale context waarin deze plaatsvinden.

Deze rapportages zijn van belang om de door SHO bij het ministerie van Buitenlandse Zaken ingediende rapportages tegen te kunnen afzetten. Op die wijze helpen de rapportages van de Nederlandse Ambassade om de rapportages van SHO te beoordelen.

Ten behoeve van monitoring en rapportage onderhoudt de Ambassade goede contacten met de VN, de Vertegenwoordiging van de EU, andere (internationale) hulporganisaties en donoren en de Haïtiaanse overheid. Tevens onderhoudt de Ambassade nauwe contacten met de individuele SHO-deelnemers ter plaatse, deelt monitoringsinformatie met de SHO-deelnemers en vraagt de SHO-deelnemers naar hun bevindingen in de hulpverlening.

Het Consulaat-Generaal draagt zorg voor de algemene consulaire dienstverlening en staat waar nodig de SHO-deelnemers met raad en daad bij.

2

Hoe verhoudt de kwaliteit van de rapportage van de Samenwerkende Hulporganisaties zich tot rapportages van andere internationale donoren die actief zijn in Haïti?

De kwaliteit van de rapportages van de Samenwerkende Hulporganisaties doet niet onder voor die van andere internationale hulporganisaties, zoals de VN of het Internationale Rode Kruis. Zoals de Algemene Rekenkamer heeft vastgesteld rapporteert SHO conform de rapportage-eisen gesteld in de subsidiebeschikking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met betrekking tot de hulpgelden voor Haïti.

3

Komt het beheersplan van de Samenwerkende Hulporganisaties overeen met soortgelijke plannen van donoren uit andere landen en internationale donoren die noodhulp in Haïti financieren?

Het beheersplan van SHO is gebaseerd op de beheerssystemen van de individuele SHO-deelnemers. Het beheersplan betreft specifieke interne procedures en afspraken tussen de SHO-deelnemers en de Stichting SHO over de wijze van beheer en verantwoording van de financiële middelen. De door SHO gehanteerde standaarden voor financiële administratie en controle voldoen aan de internationale standaarden. Ook internationale hulporganisaties en donoren hebben eigen organisatie-specifieke systemen voor beheer en verantwoording van de financiële middelen.

4

Hoe kunnen het beheersplan en de wijze van rapporteren concreet verbeterd worden om meer duidelijkheid te krijgen omtrent bestedingen van hulpgeld vanaf dat het «anoniem» wordt?

De Algemene Rekenkamer spreekt in haar rapport van «anonieme gelden», waar het gaat over gelden die niet op voorhand geoormerkt zijn voor specifieke activiteiten. Dat wil zeggen dat de gelden onderdeel vormen van een groter geheel van programma’s, die door meerdere donoren worden gefinancierd. Het ministerie van Buitenlandse Zaken zal in het geplande beleidsoverleg met SHO bespreken hoe SHO in het beheersplan kan opnemen dat in de rapportage meer toelichting wordt gegeven bij de programma’s die mede met SHO-geld worden uitgevoerd.

5

Hoe kan het zijn dat geld dat van de Samenwerkende Hulporganisaties en (gast)deelnemers van de Samenwerkende Hulporganisaties via eigen veldkantoren naar lokale non-gouvernementele organisaties gaat ook anoniem is?

Volgens van SHO ontvangen informatie is het geld dat door SHO-deelnemers via eigen kanalen (inclusief veldkantoren) aan lokale partners wordt toegekend voor de uitvoering van activiteiten, niet anoniem. Van die gelden wordt contractueel met de lokale partners vastgelegd hoe dit geld besteed en verantwoord moet worden. De SHO-deelnemers zien via monitoring toe op de juiste besteding.

6

Hoe verhouden de apparaatskosten van de Samenwerkende Hulporganisaties zich tot die van andere internationale donoren en donoren uit andere landen die soortgelijke hulp in Haïti financieren?

SHO heeft gedefinieerd welke activiteiten onder apparaatskosten vallen en daarvoor een maximum gesteld van 7%. In de subsidiebeschikking met SHO is opgenomen dat de apparaatskosten maximaal 7% mogen bedragen, gemeten over de looptijd van de subsidiebijdrage. Andere internationale hulporganisaties brengen voor apparaatskosten standaard 5–13% in rekening bij donoren, al naar gelang de aard van de activiteiten en de afspraken met de desbetreffende organisatie.

7

Wat is het nut om te komen tot een eenduidige definitie van de kosten voor programmamanagement welke nu nog ontbreekt? Kan het kabinet aangegeven hoe het staat met de plannen om tot een eenduidige definitie te komen?

Het geven van een eenduidige definitie van kosten voor programmamanagement helpt bij het maken van een beter onderscheid tussen indirecte kosten («overhead») en directe kosten van de hulpverlening. Dit draagt bij aan betere transparantie van de rapportage.

SHO heeft toegezegd in de komende rapportages over Haïti de kosten van programma management beter in beeld te brengen, ook als daar verschillend mee wordt omgegaan en die verschillen te zullen toelichten, een en ander conform de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer.

8

Onderschrijft de regering de conclusies en aanbevelingen van het rapport?

Het rapport van de Algemene Rekenkamer bevat conclusies en aanbevelingen aan SHO. De regering onderschrijft de conclusies en aanbevelingen voor zover de uitvoering daarvan bij SHO niet leidt tot bovenmatige administratieve lasten ten nadele van de capaciteit en middelen voor daadwerkelijke hulpverlening.

9

Is de regering bereid om in overleg te treden met Samenwerkende Hulporganisaties om te bezien in hoeverre deze conclusies en aanbevelingen kunnen leiden tot verbetering van het beleid?

Ja. Een overleg met SHO is gepland voor 22 februari 2012. Daarbij zullen ook de de conclusies en aanbevelingen worden besproken.

10

Ziet de regering in deze conclusies en aanbevelingen reden om de manier van subsidiëring in geval van grootschalige hulpacties te herzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?

Er is uit de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer geen noodzaak gebleken van algehele herziening van de manier van subsidiëring in geval van grootschalige hulpacties. Wel is er sprake van het maken van nadere afspraken op enkele onderdelen, zoals het hanteren van een eenduidige definitie voor de kosten van programmamanagement in de rapportages.

11

Wat zijn de totale kosten van de rapportage door de Samenwerkende Hulporganisaties en wat betekent uitbreiding van de reikwijdte van de controle voor de totale rapportagekosten?

Volgens van SHO ontvangen informatie bedragen de totale «officekosten» van SHO 0,3% van de totale opbrengsten. Deze 0,3% is onderdeel van de apparaatskosten. Onder de «officekosten» wordt verstaan de kosten van de «back office» voor rapportages en andere SHO-werkzaamheden en van het «front office» voor communicatie (beantwoorden van vragen van het publiek en de media en het onderhouden van de website). Een uitbreiding van de controles zal leiden tot hogere apparaatskosten.

12

Waarom wordt het toezicht van het ministerie van Buitenlandse Zaken op de subsidie die Samenwerkende Hulporganisaties ontvangen heeft voor de actie in Haïti eind 2011 beëindigd?

Het rapport van de Algemene Rekenkamer heeft betrekking op het jaar 2010. Het toezicht van het ministerie van Buitenlandse Zaken op het in 2010 aan SHO overgemaakte subsidiedeel voor de actie in Haïti werd op basis van in de loop van 2011 van SHO ontvangen rapportages eind 2011 afgerond.

Het toezicht van het ministerie van Buitenlande Zaken blijft gehandhaafd voor de gehele periode van de subsidieverlening aan SHO, dat wil zeggen voor de periode tot en met 2014.

13

Op welke manier zullen de aanbevelingen ten aanzien van het toezicht door het ministerie van Buitenlandse Zaken leiden tot verdere verbetering?

Bij een eventuele bijdrage aan toekomstige acties van SHO zal het ministerie van Buitenlandse Zaken waar mogelijk rekening houden met de gedane aanbevelingen aan SHO en deze betrekken in het toezicht door het ministerie van Buitenlandse Zaken, voor zover het de efficiency en de effectiviteit van de hulpverlening niet in de weg staat.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Omtzigt, P.H. (CDA), Veen, E. van der (PvdA), Neppérus, H. (VVD), Gerven, H.P.J. van (SP), voorzitter, Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Broeke, J.H. ten (VVD), ondervoorzitter, Heijnen, P.M.M. (PvdA), Bashir, F. (SP), Sap, J.C.M. (GL), Harbers, M.G.J. (VVD), Kortenoeven, W.R.F. (PVV), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Groot, V.A. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Vliet, R.A. van (PVV), Mulder, A. (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Verhoeven, K. (D66), Koolmees, W. (D66), Schouten, C.J. (CU), Hazekamp, A.A.H. (PvdD) en Vacature (CDA).

Plv. leden: Knops, R.W. (CDA), Vermeij, R.A. (PvdA), Ziengs, E. (VVD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Haverkamp, M.C. (CDA), Gerbrands, K. (PVV), Beek, W.I.I. van (VVD), Monasch, J.S. (PvdA), Irrgang, E. (SP), Grashoff, H.J. (GL), Straus, K.C.J. (VVD), Besselaar, I.H.C. van den (PVV), Hamer, M.I. (PvdA), Kuiken, A.H. (PvdA), Gent, W. van (GL), Beertema, H.J. (PVV), Boer, B.G. de (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Pechtold, A. (D66), Koşer Kaya, F. (D66), Slob, A. (CU), Ouwehand, E. (PvdD) en Hijum, Y.J. van (CDA).

X Noot
2

Samenstelling:

Leden: Bommel, H. van (SP), Staaij, C.G. van der (SGP), Çörüz, C. (CDA), Timmermans, F.C.G.M. (PvdA), Albayrak, N. (PvdA), voorzitter, Ormel, H.J. (CDA), Ferrier, K.G. (CDA), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Irrgang, E. (SP), Roon, R. de (PVV), Voordewind, J.S. (CU), Pechtold, A. (D66), ondervoorzitter, Broeke, J.H. ten (VVD), Ouwehand, E. (PvdD), Peters, M. (GL), Kortenoeven, W.R.F. (PVV), Bosman, A. (VVD), El Fassed, A. (GL), Hachchi, W. (D66), Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD), Driessen, J.H.A. (PVV), Caluwé, I.S.H. de (VVD) en Lange, J. de (PvdA).

Plv. leden: Raak, A.A.G.M. van (SP), Dijkgraaf, E. (SGP), Knops, R.W. (CDA), Samsom, D.M. (PvdA), Recourt, J. (PvdA), Holtackers, M.P.M. (CDA), Haverkamp, M.C. (CDA), Arib, K. (PvdA), Dijk, J.J. van (SP), Mos, R. de (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Schouw, A.G. (D66), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Hazekamp, A.A.H. (PvdD), Sap, J.C.M. (GL), Wilders, G. (PVV), Leegte, R.W. (VVD), Braakhuis, B.A.M. (GL), Veldhoven, S. van (D66), Taverne, J. (VVD), Bontes, L. (PVV), Mulder, A. (VVD) en Heijnen, P.M.M. (PvdA).

Naar boven