32 293 Aardbeving in Haïti

Nr. 13 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 10 januari 2012

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken over de brief van 15 november 2011 inzake het Evaluatierapport Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) over Stichting Samenwerkende Hulporganisaties (SHO) hulp aan Haïti 2010 (Kamerstuk 32 293, nr. 12).

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 januari 2012. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Albayrak

De griffier van de commissie, Van Toor

1

  • a. In de brief geeft u aan dat u kennis heeft genomen van de aanbevelingen van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) en dat deze worden besproken tijdens het reguliere ambtelijke beleidsoverleg met de Samenwerkende Hulporganisaties (SHO). Heeft dit overleg al plaatsgevonden?

  • b. Wat zijn de uitkomsten van dit overleg?

  • c. Welke acties worden er per aanbeveling concreet uitgezet?

  • d. Zijn er aanbevelingen die niet worden overgenomen? Zo nee, waarom niet?

SHO en BZ hebben regelmatig overleg over de voortgang van de programma’s in Haïti. Het evaluatierapport van IOB zal op het eerstvolgende overleg (begin 2012) worden besproken. SHO heeft in een eigen reactie aangegeven het eens te zijn met de bevindingen van IOB en werkt reeds aan de opvolging van de aanbevelingen.

2

De hulp van SHO gaat nog door tot en met 2014. Welke conclusies trekt u uit het rapport voor wat betreft afspraken met SHO over de hulpverlening tot aan 2014, bijvoorbeeld op het gebied van rapportage, administratieve kosten en coördinatie.

Met SHO zal in het onder vraag 1 genoemd beleidsoverleg besproken worden of en hoe bestaande afspraken bijstelling behoeven.

Met betrekking tot rapportage geldt dat het IOB-rapport betrekking had op 2010. In deze periode werd overwegend noodhulp gegeven en was de rapportage gericht op output. Voor de periode 2011 t/m 2014, waarin overwegend wederopbouwsteun wordt gegeven, is de bestaande afspraak met SHO dat de rapportage over die periode aandacht zal schenken aan output en daarnaast ook zoveel mogelijk aan outcomes.

Met betrekking tot administratieve kosten en coördinatie zal met SHO in het eerder genoemde beleidsoverleg worden besproken op welke wijze praktische uitvoering aan de desbetreffende aanbevelingen kan worden gegeven.

3 en 5

Hoe kan het dat de IOB concludeert dat de slachtoffers veel baat hebben gehad bij de noodhulpverlening terwijl tegelijkertijd wordt aangegeven dat de uitkomsten (outcomes) niet duidelijk zijn?

Waarom bevatten de rapportages betrekkelijk weinig informatie over hoe de hulp heeft uitgewerkt op het welzijn van de slachtoffers zoals gesuggereerd in uw brief en wordt gezegd op pagina 33 van het IOB rapport?

De rapportages van de SHO organisaties bieden, zoals gebruikelijk in de noodhulpfase, informatie over de geboden steun aan de hulpbehoevenden op output niveau (waaronder geleverde goederen zoals tenten, voedsel, drinkwater en diensten waaronder gezondheidszorg). De rapportages geven echter weinig inzicht in de vraag hoe de hulp heeft doorgewerkt op het welzijn van de getroffenen. Dit wordt door IOB als een gemiste kans gezien omdat volgens IOB de uitvoerende organisaties ook in de noodhulpfase wel degelijk inzicht in de welzijnssituatie kunnen verkrijgen en daarover dus ook kunnen rapporteren.

IOB heeft zelf vastgesteld door middel van het analyseren en interpreteren van de outputrapportages van de SHO, gekoppeld aan bevindingen op basis van eigen veldbezoek in Haïti dat de steun van SHO-deelnemers en hun uitvoerende partners heeft bijgedragen aan het voorzien in de directe levensbehoeften, zij het op basisniveau. Waar mogelijk en relevant was daarbij ook gaandeweg meer aandacht voor behoeften op langere termijn, waaronder meer permanente huisvesting en het ondersteunen van mogelijkheden om te voorzien in de eigen levensbehoeften (livelihood). Deze wederopbouwsteun wordt de komende tijd verder geïntensiveerd.

4

Welke concrete stappen zijn er nodig om de rapportage op de genoemde onderdelen te verbeteren?

In het onder vraag 1 genoemd beleidsoverleg zal besproken worden welke aanpassingen in de rapportage wenselijk en realistisch haalbaar zijn. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het geven van een vereenvoudigd inzicht in geldstromen zodat duidelijk wordt welke gelden via een koepelorganisatie worden besteed, en het geven van voorbeelden van de kosten van programmamanagement. Voor de komende rapportages, die overwegend betrekking zullen hebben op wederopbouwsteun, zullen – volgens een bestaande afspraak met SHO – de rapportages aandacht schenken aan output en daarnaast ook zoveel mogelijk aan outcomes.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Bommel, H. van (SP), Staaij, C.G. van der (SGP), Çörüz, C. (CDA), Timmermans, F.C.G.M. (PvdA), Albayrak, N. (PvdA), Voorzitter, Ormel, H.J. (CDA), Ferrier, K.G. (CDA), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Irrgang, E. (SP), Roon, R. de (PVV), Voordewind, J.S. (CU), Pechtold, A. (D66), Ondervoorzitter, Broeke, J.H. ten (VVD), Thieme, M.L. (PvdD), Peters, M. (GL), Kortenoeven, W.R.F. (PVV), Bosman, A. (VVD), Dikkers, S.W. (PvdA), El Fassed, A. (GL), Hachchi, W. (D66), Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD), Driessen, J.H.A. (PVV) en Caluwé, I.S.H. de (VVD).

Plv. Leden: Raak, A.A.G.M. van (SP), Dijkgraaf, E. (SGP), Knops, R.W. (CDA), Samsom, D.M. (PvdA), Recourt, J. (PvdA), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Haverkamp, M.C. (CDA), Arib, K. (PvdA), Dijk, J.J. van (SP), Mos, R. de (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Schouw, A.G. (D66), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Ouwehand, E. (PvdD), Sap, J.C.M. (GL), Wilders, G. (PVV), Leegte, R.W. (VVD), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Veldhoven, S. van (D66), Taverne, J. (VVD), Bontes, L. (PVV) en Mulder, A. (VVD).

Naar boven