Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Onder verlettering van de onderdelen A tot en met L tot B tot en met M wordt in artikel I een onderdeel ingevoegd, dat luidt:
A
In artikel 55c, eerste lid, wordt «De bij of krachtens artikel 141 aangewezen ambtenaren» vervangen door: De ambtenaren, bedoeld
in artikel 141, en de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Politiewet 1993, die tevens
buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 142 zijn,.
B
In artikel I, onder C, wordt in het voorgestelde artikel 151a, eerste lid, eerste volzin, «ten behoeve een DNA-onderzoek»
vervangen door: ten behoeve van een DNA-onderzoek.
C
In artikel I, onder C, wordt in het voorgestelde artikel 151a, derde lid, «De bevoegdheden, bedoeld in het eerste en tweede
lid, komen» vervangen door «De bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid, komt» en wordt «De bevoegdheden zijn beperkt» vervangen
door «De bevoegdheid is beperkt».
Toelichting
Deze nota van wijziging heeft in de eerste plaats tot doel een verschrijving in het bij artikel I van het wetsvoorstel voorgestelde
artikel 151a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) te herstellen (zie onderdeel B van deze nota van wijziging).
In de tweede plaats strekt deze nota van wijziging ertoe om een onjuiste verwijzing in het bij artikel I van het wetsvoorstel
voorgestelde artikel 151a, derde lid, Sv te vervangen door de goede verwijzing (zie onderdeel C van deze nota van wijziging).
In de derde en laatste plaats is bij onderdeel A van deze nota van wijziging van de gelegenheid gebruik gemaakt om een wijziging
van technische aard in artikel 55c, eerste lid, Sv aan te brengen die verband houdt met de Wet identiteitsvaststelling verdachten,
veroordeelden en getuigen (Stb. 2009, 317) die op 1 oktober 2010 in werking treedt (Stb. 2010, 152). Deze wijziging heeft dus geen betrekking op de regeling over het DNA-onderzoek, maar vraagt wel om een spoedige regeling
in het Wetboek van Strafvordering. Tijdens het treffen van de voorbereidingen van de implementatie van de Wet identiteitsvaststelling
verdachten, veroordeelden en getuigen is namelijk gebleken dat het van belang is dat het Wetboek van Strafvordering niet alleen
erin voorziet dat de opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 141 Sv, bevoegd zijn om de identiteit van een verdachte vast
te stellen aan de hand van een identiteitsbewijs en/of een of meer foto’s en vingerafdrukken, maar ook de ambtenaren van politie,
bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Politiewet 1993 (dat zijn ambtenaren, die aangesteld zijn voor de uitvoering
van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie), die tevens buitengewoon opsporingsambtenaar als
bedoeld in artikel 142 Sv zijn. Ten tijde van de totstandkoming van het voorstel van Wet identiteitsvaststelling verdachten,
veroordeelden en getuigen was al onder ogen gezien dat het bij veel politiekorpsen gebruikelijk is dat de foto’s en vingerafdrukken
van verdachten niet worden genomen door ambtenaren van politie die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak (de
zogenaamde ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en c, en tweede lid, van de Politiewet 1993)
en op grond van artikel 141, onder b, Sv met de opsporing van strafbare feiten zijn belast, maar door zogenaamde technisch
assistenten of arrestantenbegeleiders (zie Kamerstukken II 2007/08, 31 436, nr. 3, blz. 72). De bedoeling was dat deze praktijk na de inwerkingtreding van de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden
en getuigen zou worden voortgezet en dat deze technisch assistenten of arrestantenbegeleiders onder eindverantwoordelijkheid
van een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 141, onder b, Sv de identiteit van de verdachte zouden vaststellen. Nu
blijkt tijdens de implementatie van deze wet dat het niet te realiseren is dat zo’n ambtenaar altijd beschikbaar is en dat
het bovendien goedkoper is als de eindverantwoordelijkheid voor de handelingen van een technisch assistent of arrestantenbegeleider
wordt gedragen door een ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Politiewet 1993, die tevens
buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 142 Sv is. Op die wijze is ook gewaarborgd dat de identiteitsvaststelling
op zorgvuldige en deskundige wijze plaatsvindt. Bovendien is deze constructie verantwoord omdat het hier om relatief eenvoudige
handelingen gaat. Om deze redenen acht ik het met het oog op een adequate uitvoering van de Wet identiteitsvaststelling verdachten,
veroordeelden en getuigen van belang dat deze ambtenaar evenals de opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 141 Sv, in artikel
55c, eerste lid, Sv de bevoegdheid krijgt toebedeeld om de identiteit van een verdachte vast te stellen en de eindverantwoordelijkheid
voor het vaststellen van die identiteit te dragen als de feitelijke handelingen daarvoor worden uitgeoefend door een technisch
assistent of arrestantenbegeleider. Onderdeel A van deze nota van wijziging voorziet daar dan ook in.
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin