32 168 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met de introductie van DNA-verwantschapsonderzoek en DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van het onbekende slachtoffer en de regeling van enige andere onderwerpen

Nr. 10 VIERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 6 april 2011

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I, onder G, wordt in het voorgestelde artikel 151da, tweede lid, «artikel 197a, 256, 273f, 278, 287, 289, 290 of 291 van het Wetboek van Strafrecht» vervangen door: artikel 197a, 242, 243, 244, 245, 246, 247, 248, 248a, 248b, 249, 256, 273f, 278, 287, 289, 290 of 291 van het Wetboek van Strafrecht.

B

In artikel I, onder M, wordt in het voorgestelde artikel 195g, tweede lid, «artikel 197a, 256, 273f, 278, 287, 289, 290 of 291 van het Wetboek van Strafrecht» vervangen door: artikel 197a, 242, 243, 244, 245, 246, 247, 248, 248a, 248b, 249, 256, 273f, 278, 287, 289, 290 of 291 van het Wetboek van Strafrecht.

Toelichting

Bij eerste nota van wijziging bij dit wetsvoorstel (Kamerstukken II 2009/10, 32 168, nr. 7) is aan de officier van justitie, na schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris, en de rechter-commissaris de bevoegdheid toegekend om van een minderjarige, die niet wordt verdacht van een misdrijf, zonder zijn toestemming celmateriaal te laten afnemen en te gebruiken ten behoeve van DNA-verwantschapsonderzoek, indien dat in het belang van het onderzoek is. Deze bevoegdheid is beperkt tot de bij die nota van wijziging in de artikelen 151da, tweede lid, en 195g, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering aangewezen misdrijven. Het gaat hier om mensensmokkel (artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht), te vondeling leggen van een kind (artikel 256 van het Wetboek van Strafrecht), mensenhandel (artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht), mensenroof (artikel 278 van het Wetboek van Strafrecht) of kindermoord of -doodslag (artikelen 290, 291, 292 juncto artikel 287 of 289 van het Wetboek van Strafrecht). Bij de onderhavige nota van wijziging wordt aan deze ernstige misdrijven een aantal ernstige zedenmisdrijven toegevoegd. Het gaat hier om de misdrijven 242 tot en met 248b en 249 van het Wetboek van Strafrecht. Deze misdrijven waren in de eerste nota van wijziging niet aangewezen omdat ten tijde van de totstandkoming van die nota uitgegaan werd van de situatie dat na de verkrachting of ontucht sperma aanwezig zou zijn met behulp waarvan de verwantschap zou kunnen worden vastgesteld tussen het slachtoffer en de verdachte van het misdrijf. Niet gedacht was aan de situatie waarin de verkrachting of ontucht pas veel later wordt ontdekt doordat een baby wordt geboren of een foetus wordt verkregen als gevolg van een abortus of miskraam. In die situatie acht ik het van belang dat van de moeder en van de baby of de foetus celmateriaal kan worden afgenomen en dat de DNA-profielen die uit dat celmateriaal worden verkregen door middel van DNA-verwantschapsonderzoek kunnen worden vergeleken met het DNA-profiel van degene die wordt verdacht van de verkrachting of ontucht, bijvoorbeeld de (stief- of pleeg)vader van de minderjarige of een ander die de verantwoordelijkheid draagt over het kind. Indien het resultaat van die vergelijking positief is, kan dat dienen ter ondersteuning van het bewijs van de verkrachting of ontucht en is dat in het belang van de minderjarige, van mogelijke andere slachtoffers en de waarheidsvinding. Een minderjarige die seksueel wordt misbruikt, is erbij gebaat dat het misbruik ophoudt en de identiteit van de dader wordt onthuld. Door de druk van de positie waarin de minderjarige verkeert, haar jeugdige leeftijd of de relatie waarin zij tot de verdachte staat, zal zij in geval van seksueel misbruik haar toestemming voor afname van zijn celmateriaal vaak niet in vrijheid kunnen verlenen. Door de officier van justitie of de rechter-commissaris de beslissing van afname van haar celmateriaal voor haar en voor de baby te laten nemen is de minderjarige ontlast van die druk en mogelijk ook beschermd tegen de mogelijke rancune van degene die haar misbruikt. Die persoon kan de minderjarige naderhand niet verwijten dat zij heeft meegewerkt aan het bevestigen van de verdenking die op hem rust. De officier van justitie of de rechter-commissaris heeft haar immers bevolen om haar celmateriaal af te staan. Om die reden acht ik het gerechtvaardigd om in geval van de bij deze nota van wijziging aangewezen ernstige zedenmisdrijven een uitzondering te maken op het strafvorderlijk uitgangspunt dat gedwongen toepassing van een dwangmiddel dat een beperking oplevert op het recht op iemands onaantastbaarheid van het lichaam, beperkt is tot personen op wie een verdenking rust.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven

Naar boven