Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 december 2017
Met deze brief kom ik tegemoet aan het verzoek van de vaste commissie voor Binnenlandse
Zaken van uw Kamer om informatie over de stand van zaken van mijn toezegging inzake
het beleid van gemeenten bij verzoeken tot berging van vliegtuigwrakken uit de Tweede
Wereldoorlog.
In mijn brief van 23 december 2016 (Kamerstukken 32 156 en 34 550 VII, nr. 78) heb ik de uitkomsten van een enquête onder een groep gemeenten gedeeld. Op basis
daarvan heb ik gesteld dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de kosten
een stelselmatige belemmering vormen voor gemeenten om tot berging over te gaan. Graag
wil ik nogmaals wijzen op de circulaire Vliegtuigberging, waarin de Minister van Defensie
de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende overheden en andere
betrokkenen schetst. Ik sta nog steeds sympathiek tegenover de bevordering van de
harmonisering van het gemeentelijk beleid. Een afwegingskader dat voor alle gemeenten
bruikbaar is, draagt daar mijns inziens aan bij.
In een advies van de Raad voor de financiële verhoudingen en een brief van de Nationale
ombudsman, waar ik u eerder over heb geïnformeerd (Kamerstukken 32 156 en 34 550 VII, nr. 78), heeft het Ministerie van BZK aanleiding gezien om de haalbaarheid van een kenniscentrum
en het ontwikkelen van een afwegingskader nader te verkennen. Behalve bij het bergen
van vliegtuigwrakken zou een afwegingskader gemeenten ook moeten ondersteunen bij
het nemen van een beslissing over het al dan niet opsporen en ruimen van explosieven
uit de Tweede Wereldoorlog. In de meicirculaire gemeentefonds 2017 (Kamerstukken 34 550 B en 34 550 C, nr. 14) heb ik gemeld dat het Ministerie van BZK een werkgroep opdracht heeft gegeven om
met een advies te komen over de wijze waarop een kenniscentrum en afwegingskader gestalte
kunnen krijgen. In de werkgroep, die rond de zomer van start is gegaan, trekken gemeenten,
brancheorganisaties en betrokken departementen samen op. Ik verwacht u in het voorjaar
van 2018 nader te kunnen informeren over het advies en de eventuele vervolgstappen.
Ik stuur de Nationale ombudsman een afschrift van deze brief, aangezien het ontwikkelen
van een afwegingskader ook door hem is gesuggereerd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren