32 156 Monumentenzorg

34 550 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2017

Nr. 78 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 december 2016

In het vragenuur van 17 mei jl. is in antwoord op de vraag van Tweede Kamerlid Van Veen (VVD) (Handelingen II 2015/16, nr. 83, item 5) toegezegd in overleg te treden met de VNG om in beeld te brengen hoe gemeenten omgaan met verzoeken van nabestaanden tot het bergen van een vliegtuigwrak uit de Tweede Wereldoorlog. Per brief van 12 oktober 2016 (Kamerstuk 34 550 VII, nr. 8) heb ik u geïnformeerd over de voortgang van deze toezegging. Daarin heb ik u gemeld dat het gevraagde overleg met de VNG heeft plaatsgevonden en dat een dekkend overzicht van afgewezen verzoeken van nabestaanden niet voorhanden is. Wel heeft het Ministerie van Defensie dossieronderzoek gedaan bij een steekproef van gemeenten die in het verleden met een (verzoek van nabestaanden tot) berging van een vliegtuigwrak uit de Tweede Wereldoorlog te maken hebben gehad en een bergingsadvies hebben aangevraagd. Daarnaast is onder deze groep gemeenten een enquête afgenomen om de beelden uit het dossieronderzoek te verifiëren en te onderbouwen. In deze brief ga ik in op de resultaten van het dossieronderzoek en de enquête en op het vervolg daarop.

De steekproef bestond uit 20 gemeenten: 10 gemeenten die na positief bergingsadvies van het Ministerie van Defensie niet tot berging overgingen en 10 gemeenten die dat na positief advies wel deden. Bij de samenstelling van de steekproef is rekening gehouden met de mogelijke invloed van de economische crisis op het besluit van de gemeenten. Er zijn gevallen in de periode vóór en na de crisis geselecteerd, namelijk in de periode 2006–2016. Alle gemeenten hebben de aanvullende enquête ingevuld. In de enquête is onder meer gevraagd naar de aanleiding voor gemeenten om een bergingsadvies aan te vragen bij het Ministerie van Defensie, de redenen voor het wel of niet bergen van het vliegtuigwrak en – bij de gemeenten die zijn overgaan tot berging – naar de financiering.

Uit de enquête blijkt dat gemeenten in ongeveer de helft van de gevallen op verzoek van derden, bijvoorbeeld van nabestaanden, een bergingsadvies bij het Ministerie van Defensie aanvragen. De andere helft vraagt het advies op eigen initiatief, bijvoorbeeld vanwege gebiedsontwikkeling of om veiligheidsredenen. Bij gemeenten die uiteindelijk niet tot berging overgaan, is vaker sprake van een verzoek van derden dan bij gemeenten die het vliegtuigwrak wel hebben geborgen.

Gemeenten die na positief bergingsadvies niet overgaan tot berging doen dat vooral omdat de aanleiding wegvalt. Voorbeelden zijn: de veiligheid van de inwoners blijkt op grond van het bergingsadvies niet in het geding of de gebiedsontwikkeling vindt geen doorgang. Voor een kleine minderheid waren de kosten (mede) aanleiding om van berging af te zien. Voor gemeenten die wel tot berging overgaan, wegen argumenten als piëteit met nabestaanden en waarborging van de veiligheid het zwaarst.

Als in of rond een vliegtuigwrak sprake is van (mogelijke) aanwezigheid van explosieven kan een gemeente in aanmerking komen voor een bijdrage uit het gemeentefonds van 70% van de gemaakte kosten van opsporing en ruiming. Alle geënquêteerde gemeenten die tot berging zijn overgegaan maakten gebruik van deze financiële regeling of één van haar voorlopers. Die uitkomst laat zien dat bij de berging van een vliegtuigwrak uit de Tweede Wereldoorlog praktisch altijd sprake is van (de verdenking van) aanwezigheid van explosieven. De overige 30% van de kosten wordt in circa driekwart van de gevallen door de gemeente zelf gedragen. In sommige gevallen lukt het gemeenten om de overige 30% te bekostigen via een bijdrage van derden omdat sprake is van een economisch of maatschappelijk belang. Bij bergingsadviezen die voortvloeien uit een verzoek van nabestaanden is het beeld wisselend: er zijn gemeenten die om financiële redenen hebben afgezien van berging, maar er zijn ook gemeenten waar de financiering geen obstakel was.

De resultaten van het dossieronderzoek en de enquête geven mij onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat de kosten een stelselmatige belemmering vormen om tot berging over te gaan. Ik wijs in dit verband nogmaals op de geldende hoofdregel dat vliegtuigwrakken die zich onder de grond dan wel op de rivier- of zeebodem bevinden door de rijksoverheid conform internationale verdragen worden beschouwd als oorlogsgraf en daarom in beginsel onberoerd gelaten. In de praktijk kunnen er voor gemeenten redenen zijn om van genoemde hoofdregel af te wijken. Een dergelijk besluit past binnen de beleidsvrijheid die gemeenten op dit punt hebben en die ruimte wil ik gemeenten laten. Het Rijk speelt in die gevallen een substantiële ondersteunende rol. Zo worden – bij een beslissing van het gemeentebestuur om tot berging over te gaan – de bergingsdiensten van het Ministerie van Defensie in principe kosteloos ter beschikking gesteld. Ook is sprake van betrokkenheid door de Stafofficier Vliegtuigberging van Defensie, onder wiens verantwoordelijkheid de daadwerkelijke berging plaatsvindt. Verder is – zoals gemeld – sprake van een bijdrage van 70% in de gemaakte kosten, mits sprake is van (mogelijke) aanwezigheid van explosieven. Tot slot hebben gemeenten via de Circulaire vliegtuigberging de beschikking over een handreiking met informatie over procedures, verantwoordelijkheden en bevoegdheden.

In de mondelinge beantwoording op 17 mei jl. is het belang van het onderwerp reeds benadrukt. Ik wil dat nogmaals onderstrepen. Het onderwerp gaat met veel emotie en belangen gepaard, in het bijzonder bij nabestaanden van bemanningsleden waarvan de stoffelijke overschotten zich (mogelijk) nog in het vliegtuigwrak bevinden. Zij gaven het hoogste offer voor de vrijheid van ons land en om die reden moeten we zeer zorgvuldig met hun stoffelijke resten omgaan.

Tot slot maak ik van de gelegenheid gebruik om u te informeren over een brief die ik op 25 november jl. met betrekking tot dit onderwerp ontving van de Nationale ombudsman, tevens Veteranenombudsman. Naar aanleiding van een klacht heeft de Nationale ombudsman mij de suggestie gedaan een zgn. beslisboom te ontwikkelen die gemeenten faciliteert in de afweging bij een bergingsverzoek. De Nationale ombudsman wil hiermee de harmonisering van het gemeentelijk beleid rond vliegtuigberging bevorderen. Ik sta daar sympathiek tegenover. Een dergelijk afwegingskader sluit ook aan bij een recent pleidooi van de Raad voor de financiële verhoudingen om te komen tot een normenkader voor gemeenten bij de besluitvorming over het opsporen en ruimen van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Ik zal de suggestie van de Nationale ombudsman in dat traject meenemen. Daarbij zal ik ook het Ministerie van Defensie als verantwoordelijk departement voor de Circulaire vliegtuigberging betrekken. Een afschrift van de brief van de Nationale ombudsman en mijn reactie daarop heb ik bijgevoegd1.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven