32 156 Monumentenzorg

Nr. 18 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 mei 2010

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van voormalig minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Plasterk, d.d. 9 februari 2010 inzake de criteria voor de verdeling van 23 miljoen euro voor de restauratie van rijksmonumenten (Kamerstuk 32 156, nr. 14). Bij brief van 18 mei 2010 heeft staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie,

Bošnjaković-van Bemmel

Inhoudsopgave

 

blz.

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

Achtergrond € 23 miljoen

2

 

Organisaties voor monumentenbehoud

3

 

Inzet € 23 miljoen in 2010 en 2011

4

 

Vanaf 2012 in het kader van de Modernisering Monumentenzorg

6

II

Reactie van de staatssecretaris

7

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling geconstateerd hoe het bedrag dat vrijvalt als gevolg van het schrappen van de uitzondering in de overdrachtsbelasting zal worden verdeeld. Zij hebben daar nog een aantal vragen over.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de voormalige minister over de wijze waarop hij de financiële middelen wil inzetten die zijn vrijgekomen door het afschaffen van de vrijstelling overdrachtsbelasting bij de aankoop van een rijksmonument. Zij hebben echter wel een aantal vragen en opmerkingen over het een en ander.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorstellen op welke wijze de middelen van 2010 en 2011 zullen worden ingezet.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over de criteria voor de verdeling van 23 miljoen euro voor de restauratie van rijksmonumenten.

De leden staan achter de doelstelling om de restauratieachterstand bij monumenten waar de nood het hoogst is zo veel mogelijk weg te werken door hier de verhoging van het restauratie- en instandhoudingsbudget met 23 miljoen euro voor in te zetten. De leden vragen of deze brief wel invulling geeft aan deze doelstelling. Het gevaar dreigt dat een willekeurige versnippering van middelen optreedt, in plaats van een gerichte inzet op plaatsen waar dat het meest nodig is. De leden hebben in de brief aanleiding gezien tot het stellen van de volgende vragen.

Achtergrond € 23 miljoen

De leden van de CDA-fractie vragen of de staatssecretaris kennis heeft genomen van de brief van de Stichting Meldpunt Collectief Onrecht, die het apert onredelijk vindt dat de vrijstelling voor monumenteigenaren wordt geschrapt. Wat is haar reactie op deze brief, zo vragen de leden.

Voor Amsterdamse monumenthouders geldt dat zij naast het schrappen van de uitzondering in de overdrachtsbelasting, ook geraakt zullen worden door het voorstel van het kabinet om het Besluit huurprijzen woonruimte (Bhw) in die zin aan te passen dat zij hun huurprijsbepaling op een andere manier moeten gaan berekenen2. Voor monumenteigenaren (particulieren, maar ook voor ideële organisaties als Stadsherstel) betekent dit een vermindering van huurinkomsten van circa 35% ten opzichte van de huidige maximaal toelaatbare huurprijzen. In dit kader hebben de leden de volgende vragen voor de staatssecretaris. Op welke wijze is bij het nemen van dit besluit voldoende rekening gehouden met de samenloop met andere recente maatregelen van het rijksoverheid die het werk van organisaties als Stadsherstel zullen treffen (zoals het afschaffen van de vrijstellingen in de vennootschapsbelasting en de overdrachtsbelasting, de Vogelaarheffing)? Voorts vragen zij of het besluit ook gevolgen zal hebben voor lopende huurovereenkomsten. Ten slotte vragen zij of de staatssecretaris bereid is compenserende maatregelen te nemen voor de organisaties die getroffen worden door dit besluit.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de voormalige minister stelt dat na 2011 andere inzet van de financiële middelen mogelijk is, zeker gelet op de beleidsuitgangspunten van de Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo). De leden menen dat de MoMo een bijzonder breed beleidsprogramma is en vragen de staatssecretaris om nader toe te lichten hoe zij verwacht de financiële middelen na 2011 binnen het nieuwe beleidskader in te zullen gaan zetten.

Organisaties voor monumentenbehoud

De leden van de CDA-fractie delen het standpunt van de voormalige minister dat de beoogde doelgroep van de fiscale regeling de (ideële) stichtingen voor de instandhouding van monumenten waren. Om die reden begrijpen zij dat is besloten om in 2010 en 2011 telkens acht miljoen euro vrij te maken voor deze organisaties. Wat heeft de voormalige minister ervan weten te overtuigen dat de 22 organisaties tot een gezamenlijk gedragen voorstel kunnen komen? In de brief lezen deze leden dat dit voorjaar het concrete voorstel van de organisaties wordt verwacht. Heeft de staatssecretaris al een voorstel ontvangen? Hoe is het voor deze organisaties qua subsidie geregeld vanaf 2012, zo vragen de leden.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de voormalige minister schrijft dat een effectievere subsidieregeling mogelijk is, die toegespitst kan worden op de oorspronkelijk bedoelde doelgroep. Kan de staatssecretaris nader inzicht geven in de beoogde werking van de subsidieregeling en aangeven waarom deze volgens haar effectiever zal zijn dan de vorige regeling? Kan zij uitsluiten dat de ideële stichtingen voor de instandhouding van monumenten in de nieuwe situatie niet ontmoedigd zullen worden om monumenten te kopen die in slechte staat verkeren? Zo neen, waarom niet? Op welke wijze zullen deze stichtingen in de nieuwe situatie beter gestimuleerd worden om monumenten te kopen die in slechte staat verkeren? Is de staatssecretaris bereid om het concrete voorstel van de organisaties over de besteding van de nieuwe subsidie in 2010 en 2011 naar de Kamer te sturen? Kan de Kamer dit voorstel op korte termijn verwachten, zo vragen de leden.

De leden van de SP-fractie merken op dat er in de brief wordt gesteld dat «door het afschaffen van de vrijstelling de marktwaarde van het ontroerend goed naar verwachting zal zakken». Kan de staatssecretaris aangeven waar deze verwachting op is gebaseerd? En is de te verwachten daling van de marktwaarde voldoende compensatie van de – te missen – zeven miljoen euro? Graag ontvangen deze leden hierover een toelichting.

De leden van de VVD-fractie merken op dat het kabinet in de komende twee jaren acht miljoen euro (dus in totaal 16 miljoen euro) voor restauraties van monumenten in het bezit van 22 ideële organisaties reserveert. Aan de organisaties de taak om gezamenlijk tot een gedragen aanpak te komen om de middelen optimaal in zetten. In hoeverre heeft de staatssecretaris richtsnoeren meegegeven aan de organisaties op basis waarvan de middelen verdeeld kunnen worden? Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen de middelen zelf onder de organisaties te verdelen? Wordt nu niet het risico gelopen dat het vooral een «eerlijke» verdeling tussen organisaties wordt, in plaats van een optimale inzet van middelen aan monumenten die dat het meest nodig hebben? Wat als blijkt dat de instellingen onderling niet tot een eerlijke verdeling kunnen komen, zo vragen de leden.

De leden merken voorts op dat voor commercieel monumentaal vastgoed (woonhuizen, winkels, kantoren) de verwachting is dat het effect van het afschaffen van de vrijstelling overdrachtsbelasting wordt opgevangen door een correctie in de marktwaarde. Waar is deze verwachting op gebaseerd? Kan dit cijfermatig worden onderbouwd? Het weggevallen voordeel dat particulieren hadden wanneer ze wilden investeren in een monument, wordt dus niet opgevangen door de overheid. In hoeverre is er nagedacht over een mogelijke constructie waardoor particuliere eigenaren die restauratie van een monument overwegen ook gebruik zouden kunnen maken van een financiële tegemoetkoming? Is de staatssecretaris het met de deze leden eens dat op deze wijze de markt een deel zou kunnen opvangen van wat nu door ideële instellingen en stichtingen wordt bekostigd, vaak met gemeenschapsgeld, zo vragen deze leden.

Inzet € 23 miljoen in 2010 en 2011

Met instemming hebben de leden van de CDA-fractie kennisgenomen van het besluit om de overige middelen van twee keer 15 miljoen euro te besteden aan restauraties waarbij herbestemming aan de orde is en/of waarmee tegemoet gekomen wordt aan de motie van Van Vroonhoven-Kok c.s.3 om projecten met een restauratiebehoefte van meer dan twee miljoen euro subsidiabele kosten te steunen.

Genoemde leden vragen de staatssecretaris te bevestigen dat daarmee de monumenten, zoals genoemd in het notaoverleg van 16 november 2009 over modernisering van het monumentenbeleid4, kunnen worden uitgevoerd. De leden constateren daarbij dat geldt dat indien er meer aanvragen zijn dan middelen, zal worden geprioriteerd op datum van binnenkomst van de aanvraag (wie het eerst komt) en op regionale spreiding. Is het waar dat monumenteigenaren – om aanspraak te kunnen maken op dit budget – wel zelf een aanvraag moeten indienen? Kan men ervan op aan dat de regio-aanspreekpunten van de Rijksdienst hier een proactieve rol vervullen met name in de richting van de in het met name genoemde monumenten?

Eén van de projecten die tijdens het notaoverleg van 16 november 2009 met name zijn genoemd, is de Broederenkerk in Deventer. De reactie van de staatssecretaris van 12 maart 2010 op de schriftelijk vragen van de heer Leerdam d.d. 19 februari 20105 verbaast deze leden. Hierin schrijft de staatssecretaris namelijk dat deze kerk voor restauratie een beroep kan doen op het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (Brim) waarbij de maximale restauratiekosten 700.000 euro zijn. Is de staatssecretaris ervan op de hoogte dat de restauratiekosten voor de Broederenkerk ruim twee miljoen euro bedragen; dat deze kerk dus niet met de Brim-subsidie uit de voeten kan en daarmee is aangewezen op een subsidie uit deze extra restauratiemiddelen. Hoe zorgen de door de staatssecretaris voorgestelde criteria voor de verdeling van de extra rijksmiddelen ervoor dat deze ook bij de Broederenkerk en andere urgente restauratieprojecten terecht komen. Graag ontvangen deze leden een reactie.

De leden constateren dat na 2011 voor de besteding van de 23 miljoen euro wordt aangesloten bij de nieuwe wet- en regelgeving zoals in de beleidsnotitie MoMo is beschreven. Kan de staatssecretaris aangeven welke wijzigingen zij dan voorziet vergeleken met de twee jaar daarvoor, zo vragen de leden.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de voormalige minister stelt dat hij vanwege de afschaffing van de vrijstelling overdrachtsbelasting bij de aankoop van een rijksmonument, die bedoeld was om ideële stichtingen te stimuleren om een monument te kopen, 46 miljoen euro aan de begroting OCW heeft toegevoegd. Hij geeft echter ook aan dat er in de nieuwe situatie slechts 16 miljoen euro daadwerkelijk besteed zal worden aan subsidie die specifiek gericht is op deze stichtingen. Kan de staatssecretaris toelichten waarom dit zo is? Gaan deze stichtingen er in de nieuwe situatie niet op achteruit, zo vragen de leden.

De leden hebben er kennis van genomen dat de voormalige minister de motie Van Vroonhoven-Kok c.s.6 wil uitvoeren. De voormalige minister schrijft dat hij 30 miljoen euro zal besteden aan restauraties waarbij herbestemming aan de orde is, omdat het hierbij doorgaans gaat om grote bedragen. De leden menen dat deze aanpak in zekere zin blijkt te passen binnen het nieuwe monumentenbeleid, wat in grotere mate dan nu het geval is, gericht zal zijn op herbestemming. Graag een reactie van de staatssecretaris hierop. In welke mate is de staatssecretaris van plan om ook na 2012 de middelen, die zijn toegevoegd aan het OCW budget als gevolg van de afschaffing vrijstelling overdrachtsbelasting, in te zetten voor herbestemming?

De leden begrijpen van de voormalige minister dat restauraties waarbij herbestemming aan de orde is, vanwege de hoge kosten maar moeilijk binnen het Brim gefinancierd kunnen worden. Kan de staatssecretaris uitleggen waarom dit zo is?Acht zij het noodzakelijk om de Brim-regeling aan te passen zodat grote restauraties beter mogelijk worden, zo vragen de leden.

De leden van de SP-fractie begrijpen dat het doelmatiger is om investeringen in monumenten in te zetten via een subsidieregeling van OCW dan via een generieke vrijstelling overgangsbelasting. Het nadelig effect van het afschaffen van de vrijstelling voor de monumentensector is becijferd op 23 miljoen euro. Nadere bestudering van de voorstellen wijst echter uit dat van de genoemde 23 miljoen euro, echter slechts twee keer acht miljoen euro rechtstreeks ten goede komt aan monumenteninstellingen. Er ontstaat door deze keuze een te kort van zeven miljoen euro, dat niet langer ten goede komt aan genoemde instellingen. Naar mening van de leden zou het complete nadelige effect ten gevolge van het afschaffen van de vrijstelling – te weten 23 miljoen euro – ten goede moeten komen aan actieve erfgoedbeheerders. Zij ondervinden immers het meest nadelig effect van deze veranderende omstandigheden. In onderhavige brief wordt immers gesteld dat «organisaties voor monumentenbehoud professioneel zijn en monumenten kopen die in een slechte staat verkeren (of hun functie verliezen) en die voor commerciële marktpartijen niet of minder interessant zijn. Het is een groep vastgoed met zeer smalle marges voor exploitatie». Alsmede «aankoop en restauratie komen daarmee verder buiten het bereik van een sluitende exploitatie te liggen». Op welke wijze verwacht de staatssecretaris dat actieve erfgoedbeheerders het verschil van zeven miljoen euro zullen kunnen invullen? Verwacht de staatssecretaris doordat dit tekort optreedt, dat organisaties minder monumenten aan zullen kopen en zich slechts zullen richten op het realiseren van restauratie van reeds in bezit zijnde panden? Ook vanwege de kredietcrisis zullen naar verwachting minder (rijks)monumenten worden aangekocht. Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel panden naar schatting verder zullen achteruithollen in hun staat van onderhoud en wat de consequenties zijn voor het inlopen van achterstallig onderhoud, zo vragen deze leden.

Naar verwachting verwacht de voormalige minister dit voorjaar te kunnen komen met een concreet voorstel van de organisaties die op korte termijn kunnen worden uitgevoerd met de gereserveerde middelen. Op welke wijze wordt de Kamer hierover geïnformeerd, zo vragen de leden.

Ook wordt er gesteld dat indien er meer aanvragen zijn dan middelen, er zal worden geprioriteerd op datum van binnenkomst van de aanvraag (wie het eerst komt) en op regionale spreiding. Kan meer inzicht geven op welke wijze de datum van prioriteren hand in hand gaat met de regionale spreiding? Wordt er naast deze twee minieme criteria ook nog op enige wijze gekeken naar de staat van de ingediende monumenten in combinatie met de (historische of architectonische) waarde? Kan de staatssecretaris haar antwoord toelichten, zo vragen de leden.

De leden van de VVD-fractie vragen of het waar is dat de genoemde ideële organisaties de middelen ook kunnen inzetten ten behoeve van monumenten met een subsidiabel bedrag onder de twee miljoen euro. Zo ja, waarom is ervoor gekozen af te wijken van de motie van Vroonhoven- Kok c.s.6? Waarom komt niet het totale bedrag, van 23 miljoen euro per jaar, ten gunste van monumenten met de hoogste nood als het gaat om restauratieachterstand, namelijk die met een subsidiabel bedrag vanaf twee miljoen euro, zo vragen de leden.

De overige middelen van twee keer 15 miljoen euro wordt besteed aan restauraties waarbij herbestemming aan de orde is en/of waarmee tegemoet wordt gekomen aan de motie om projecten met een restauratiebehoefte van meer dan twee miljoen euro subsidiabele kosten te steunen. Bij de verdeling van deze middelen wordt gekeken naar datum van aanvraag en regionale spreiding. Waarom wordt niet meer rekening gehouden met kwalitatieve factoren, zoals «waar is het geld het hardst nodig»? Is de staatssecretaris het met deze leden eens dat in de ene categorie monumenten het geld bijvoorbeeld harder nodig is dan in de andere? Zo zijn in het verleden bepaalde categorieën al ruimer bedeeld dan anderen, zoals bij de ophoging van het Brim met 29 miljoen euro en de verhoging van het subsidieplafond voor kerken van 100.000 euro naar één miljoen euro alsmede de financiële meevaller van 50 miljoen euro uit de Voorjaarsnota 2008 die op initiatief van de CDA-fractie werd bestemd voor restauratie van met name kerkelijke gebouwen. Met andere woorden; vindt de staatssecretaris niet dat ook andere categorieën nu aan de beurt zijn? Is de staatssecretaris bereid bij de verdeling van middelen bijvoorbeeld rekening te houden met de «noodzaak» tot restauratie in een bepaalde categorie, die bijvoorbeeld kan worden afgeleid uit de onlangs verschenen Monitor inzake de staat van het gebouwd erfgoed 20098? Zo neen, waarom niet, zo vragen de leden.

Vanaf 2012 in het kader van de Modernisering Monumentenzorg

De leden van de CDA-fractie merken op dat tijdens het notaoverleg van 16 november 2009 nog een andere motie9 is ingediend en aangenomen, waarin is gevraagd om de monumenten met een restauratiebehoefte onder de twee miljoen euro binnen het Brim te kunnen restaureren. Genoemde leden vragen de staatssecretaris te bevestigen dat de restauratie van de monumenten zoals genoemd in het notaoverleg van 16 november 2009 nu kunnen worden uitgevoerd. Is het waar dat ook deze monumenteigenaren – om aanspraak te kunnen maken op deze Brim-gelden – wel zelf een aanvraag moeten indienen? Kan men ervan op aan dat de regioaanspreekpunten van de Rijksdienst hier een proactieve rol vervullen met name in de richting van de in het notaoverleg van 16 november 2009 genoemde monumenten?

Naast de onderhavige geldstroom van 23 miljoen euro, menen deze leden dat er momenteel ook een geldstroom van 40 miljoen euro wordt uitgezet. Kan de staatssecretaris nader uitleggen wat de bedoeling is van die geldstroom, en waar die subsidies terecht gaan komen, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie willen graag weten op welke wijze de staatssecretaris er voor wil gaan zorgen dat de extra restauratiemiddelen ten goede komen aan restauratieprojecten waarbij dit het meest urgent nodig is. Gebleken is dat de onvoorspelbaarheid waarmee subsidies voor grote restauratieprojecten verstrekt worden door het veld als problematisch beschouwd wordt.Hoe gaat de staatssecretaris onvoorspelbaarheid bij het inzetten van de extra restauratiemiddelen proberen te beperken? Beschikt zij over een concreet plan van aanpak? Zo ja, kan de staatssecretaris daar meer inzicht in verschaffen? Is de staatssecretaris op de hoogte van de bereidheid van enkele provincies om ook financieel bij te dragen aan grote restauratieprojecten? Zo ja, is de staatssecretaris van plan om de inzet van de extra rijksmiddelen af te stemmen met de provincies, zo vragen deze leden.

Het spreekt de leden van de SP-fractie aan dat het Ministerie van OCW via een kortere procedurele weg het geld bij de eindverbruiker laat komen en hiervoor de koepel van restaurerende instellingen – de Federatie Instandhouding Monumenten – voor inzet. Is het wellicht na 2011 een idee om de per instelling toegewezen gelden toe te voegen aan het Brim-budget dat deze instellingen reeds hebben? Naar mening van de leden wordt dan zowel de aanvraag- als afrekenprocedure kort en snel, dat is immers nu (nog) niet geregeld. Kan de staatssecretaris haar antwoord toelichten, zo vragen de leden.

Ter afsluiting zouden de leden graag nogmaals aandacht willen vragen voor het onderzoek naar wat gemeenten moeten doen om MoMo-proof te worden. Naar aanleiding van het notaoverleg van 16 november 2009 is weliswaar een toezegging genoteerd maar daarbij is geen termijn genoemd. Kan de staatssecretaris aangeven op welke termijn de uitkomsten van dit onderzoek naar de Kamer zullen komen? En kan de staatssecretaris garanderen dat dit (ver) voor het aflopen van de periode van 2011 is, zo vragen de leden.

II Reactie van de staatssecretaris

Inleiding

In een brief aan uw Kamer van 28 september 2009 (kenmerk 153079) hebben de staatssecretaris van Financiën en de toenmalige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap u geïnformeerd over de evaluatie van enkele fiscale regelingen voor de monumenten waaronder de vrijstelling overdrachtsbelasting. Op basis van onderzoek door PricewaterhouseCoopers zijn conclusies getrokken over de doelmatigheid en doeltreffendheid van deze regeling. De kabinetsreactie van 28 september 2009 geeft de redenen waarom deze vrijstelling per 1 januari 2010 afgeschaft zou worden. Door deze afschaffing komt er € 23 miljoen beschikbaar voor restauratiesubsidies.

Voorgeschiedenis

Tot 1 mei 2009 bestond alleen een vrijstelling overdrachtsbelasting rijksmonumenten voor rechtspersonen die behoud van historisch erfgoed als doelstelling kennen. Vanwege een uitspraak van het Hof te Den Haag van 1 mei 2009 is die vrijstelling uitgebreid naar natuurlijke personen (particulieren). Het onderzoek van PwC gaf aan dat de traditionele organisaties voor monumentenbehoud (Vereniging Hendrik de Keyser, Stadsherstel Amsterdam etc.) slechts beperkt voordeel hadden bij deze regeling. Enerzijds doordat ze regelmatig panden kopen voor symbolische bedragen (de overdrachtsbelasting wordt geheven op de economische waarde van het pand, bij € 1,– aankopen is het voordeel dus zeer beperkt), anderzijds omdat ze geen grootschalige ontwikkelaars zijn. Het onderzoek gaf aan dat er in de loop der jaren honderden commerciële bv’s zijn opgericht met als specifiek doel een rijksmonument te kopen en te exploiteren. Het gaat hierbij vooral om winkel- en kantoorpanden. De commerciële bv’s hebben de vrijstelling overdrachtsbelasting op die manier optimaal benut.

De € 23 miljoen is berekend op basis van het budgettaire beslag van de vrijstelling dat ten goede kwam aan de rijksmonumenten, verhoogd met 15%. Op grond van gegevens van de Aangewezen Organisaties voor Monumentenbehoud (AOM) is het effect voor deze groep van 22 organisaties becijferd op een bedrag tussen de € 5 tot 8 miljoen per jaar.

Op grond van bovenstaande is binnen de compensatie van € 23 miljoen een bedrag van € 8 miljoen voor de AOM’s bestemd. De AOM’s zijn tevreden met dit jaarlijkse bedrag in de periode 2010–2011. Aangezien het nationale kader «Instandhouding en restauratie van beschermde historische monumenten: staatssteunkader voor monumentenzorg» (Beschikking N 606/2009 van 15 december 2009)waarover met de Europese Commissie overeenstemming is bereikt, het verlenen van aankoopsubsidies niet toestaat, is ervoor gekozen om dit bedrag via subsidies voor restauraties aan deze organisaties ten goede te laten komen. Voor deze organisaties is het cruciaal dat gerekend mag worden op subsidie voor restauratie.

Pilots voor de Modernisering Monumentenzorg

Diverse kamerleden vragen naar mijn ideeën voor de besteding na 2011. Ter toelichting wijs ik op twee pilots die nu worden uitgevoerd. Enerzijds is dat de € 19 miljoen matchingsregeling met de provincies zoals mijn voorganger in zijn brief aan uw kamer van 13 juli 2009 (kenmerk 137412) heeft beschreven. Ik verwacht dit jaar meer inzicht van de provincies of deze regeling succesvol is gebleken en of de rijksdoelen daarmee zijn behaald. Een tweede pilot betreft de 2 x € 8 miljoen voor de AOM’s. Vertrouwen en samenwerking zijn belangrijke elementen om de monumentenzorg nu en in de toekomst vorm te geven. Naast provincies en gemeenten zie ik de AOM’s als belangrijke spelers in deze sector. Deze organisaties hebben ons diverse malen uitgedaagd om ze meer ruimte en zelfstandigheid te geven. Door ze zelf een voorstel te laten doen om 2 x € 8 miljoen te verdelen voor restauraties, heb ik die uitdaging aangenomen. De AOM’s hebben inmiddels een uitgewerkt voorstel ingediend waarover ze unaniem overeenstemming hebben bereikt.

Beide pilots moeten richting geven aan de manier waarop ik na 2011 de subsidiemiddelen in wil zetten. De ervaringen en conclusies uit deze pilots zal ik medio 2011 met uw Kamer delen.

Achtergrond € 23 miljoen

De leden van de CDA-fractie vragen of de staatssecretaris kennis heeft genomen van de brief van de Stichting Meldpunt Collectief Onrecht, die het apert onredelijk vindt dat de vrijstelling voor monumenteigenaren wordt geschrapt. Wat is haar reactie op deze brief, zo vragen de leden.

In reactie op de vragen van de leden van de CDA fractie bevestig ik dat ik kennis heb genomen van deze brief. Deze brief is gericht aan de minister van Financiën. De minister van Financiën zal op deze brief reageren. Wel roep ik in herinnering dat het kabinet heeft besloten tot afschaffing van de vrijstelling overdrachtsbelasting monumentenpanden over te gaan op basis van de bevindingen die zijn verwoord in het rapport van PwC betreffende de beleidsevaluatie fiscale regelingen monumentenpanden.

De leden van de CDA fractie refereren aan de brief van de minister voor WWI van 19 februari 2010 (Kamerstuk 27 926, nr. 146) inzake aanpassing van het Besluit huurprijzen woonruimte (Bhw).De leden vragen op welke wijze bij het nemen van dit besluit voldoende rekening is gehouden met de samenloop met andere recente maatregelen van de rijksoverheid die het werk van organisaties als Stadsherstel zullen treffen. Voorts vragen zij of het besluit ook gevolgen zal hebben voor lopende huurovereenkomsten.Ten slotte vragen zij of de staatssecretaris bereid is compenserende maatregelen te nemen voor de organisaties die getroffen worden door dit besluit.

In reactie op de vraag van de leden van de CDA fractie merk ik op dat de aanpassing Bhw, voor wat betreft de vaststelling van de redelijkheid van huurprijzen bij woningen in rijksmonumenten,alleen gevolgen heeft voor de afschaffing van een werkwijze, namelijk het berekenen van huurprijzen op basis van de gedane investeringen, die alléén in Amsterdam gold. Elders in Nederland hanteren de huurcommissies al langer het puntenstelsel met 30% monumentenopslag. Dit levert voor de daar werkzame verhuurders geen problemen op. Ook in Amsterdam geeft de huurcommissie sinds 2001 de voorkeur aan een opslag van 30%. Er zal nog worden bezien op welke wijze de maatregel zal worden geëffectueerd. Ik acht het niet zinvol om, hierop vooruitlopend, uitspraken te doen over de noodzaak van en bereidheid tot het nemen van compenserende maatregelen.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de voormalige minister stelt dat na 2011 andere inzet van de financiële middelen mogelijk is, zeker gelet op de beleidsuitgangspunten van de Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo). De leden menen dat de MoMo een bijzonder breed beleidsprogramma is en vragen de staatssecretaris om nader toe te lichten hoe zij verwacht de financiële middelen na 2011 binnen het nieuwe beleidskader in te zullen gaan zetten.

Voor het antwoord op deze vraag refereer ik naar de inleiding.

Organisaties voor monumentenbehoud

De leden van de CDA fractie vragen wat de voormalig minister ervan heeft weten te overtuigen dat de 22 (ideële) organisaties voor de instandhouding van monumenten tot een gezamenlijk gedragen voorstel kunnen komen. Heeft de staatssecretaris al een voorstel ontvangen? Hoe is het voor deze organisaties qua subsidie geregeld vanaf 2012, zo vragen de leden.

In antwoord op de vragen van de leden van de CDA fractie kan ik toelichten dat de positieve reacties na een eerste toetsing al aanleiding gaven om deze eensgezindheid te verwachten. Zoals ik in de inleiding reeds heb aangegeven, hebben de organisaties inmiddels een voorstel ingediend dat door hen unaniem wordt gedragen. De pilot zal richting geven aan de manier waarop na 2011 de subsidiemiddelen zullen worden ingezet.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de voormalige minister schrijft dat een effectievere subsidieregeling mogelijk is, die toegespitst kan worden op de oorspronkelijk bedoelde doelgroep. Kan de staatssecretaris nader inzicht geven in de beoogde werking van de subsidieregeling en aangeven waarom deze volgens haar effectiever zal zijn dan de vorige regeling?

In reactie op de vraag van de Pvda fractie kan ik toelichten dat het Brim als kapstok zal fungeren voor de specifieke regeling voor de aangewezen organisaties en voor de algemene regeling ten behoeve van herbestemming en restauratie. Dit betekent dat de voorwaarden van het Brim van toepassing zullen zijn. Voorwaarden en controles zorgen ervoor dat met deze subsidieregeling het veel beter mogelijk is om effectiviteit te waarborgen. Het onderzoek van PwC heeft laten zien dat de vrijstelling overdrachtsbelasting niet als effectief te karakteriseren valt waar het de instandhouding en renovatie van monumenten betreft.

Voorts vragen de leden van de Pvda fractie of de staatssecretaris kan uitsluiten dat de ideële stichtingen voor de instandhouding van monumenten in de nieuwe situatie niet ontmoedigd zullen worden om monumenten te kopen die in slechte staat verkeren. Zo neen, waarom niet? Op welke wijze zullen deze stichtingen in de nieuwe situatie beter gestimuleerd worden om monumenten te kopen die in slechte staat verkeren?

In antwoord op deze vraag licht ik toe dat het niet waarschijnlijk is dat de ideële stichtingen ontmoedigd zullen worden om monumenten te kopen die in slechte staat verkeren, omdat de organisaties al aangegeven hebben tevreden te zijn met het in 2010 en 2011 jaarlijkse bedrag van € 8 miljoen. Bovendien hebben zij reeds in gezamenlijkheid een voorstel bij mij ingediend voor de verdeling van deze middelen voor restauraties. Door hen de zelfstandigheid en ruimte te geven worden zij gestimuleerd de middelen conform hun eigen voorstel op juiste wijze voor restauratie in te zetten.

Is de staatssecretaris bereid om het concrete voorstel van de organisaties over de besteding van de nieuwe subsidie in 2010 en 2011 naar de Kamer te sturen? Kan de Kamer dit voorstel op korte termijn verwachten, zo vragen de leden.

In antwoord op deze vraag kan ik melden dat het voorstel van de organisaties zijn neerslag zal krijgen in een regeling die past binnen art. 43 van het Brim. Ik stel voor dat ik deze, zodra deze gepubliceerd wordt in de Staatscourant, ook aan u zal sturen. De planning is dat deze regeling op 1 augustus 2010 gepubliceerd wordt en op 1 oktober 2010 in werking treedt.

De leden van de SP-fractie merken op dat er in de brief wordt gesteld dat «door het afschaffen van de vrijstelling de marktwaarde van het onroerend goed naar verwachting zal zakken». Kan de staatssecretaris aangeven waar deze verwachting op is gebaseerd? En is de te verwachten daling van de marktwaarde voldoende compensatie van de – te missen – zeven miljoen euro? Graag ontvangen deze leden hierover een toelichting.

In de betreffende brief heeft voormalig minister Plasterk de verwachting uitgesproken dat de marktwaarde zal zakken. Deze verwachting is niet gebaseerd op harde feiten, maar op de volgende redenering: het heffen van overdrachtsbelasting werkt kostprijsverhogend en maakt daarmee de verkoop moeilijker. Om aankoop van rijksmonumenten toch aantrekkelijk te houden, valt als ontwikkeling te verwachten dat de verkoper de prijs iets laat dalen. Er zijn geen cijfers die kunnen aantonen dat er tussen 1 mei en 1 januari bijzonder prijsaanpassingen hebben plaatsgevonden. Gelet op de veel grotere effecten van de economische crisis is het effect van de overdrachtsbelasting niet uit de macro-economische cijfers te destilleren.

Voor het antwoord op de tweede vraag verwijs ik naar de inleiding.

De leden van de VVD-fractie merken op dat het kabinet in de komende twee jaren acht miljoen euro (dus in totaal 16 miljoen euro) voor restauraties van monumenten in het bezit van 22 ideële organisaties reserveert. In hoeverre heeft de staatssecretaris richtsnoeren meegegeven aan de organisaties op basis waarvan de middelen verdeeld kunnen worden? Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen de middelen zelf onder de organisaties te verdelen? Wordt nu niet het risico gelopen dat het vooral een «eerlijke» verdeling tussen organisaties wordt, in plaats van een optimale inzet van middelen aan monumenten die dat het meest nodig hebben?Wat als blijkt dat de instellingen onderling niet tot een eerlijke verdeling kunnen komen, zo vragen de leden.

In antwoord op deze vraag licht ik toe dat de AOM’s de zelfstandigheid en ruimte is gegeven om zelf met een voorstel voor verdeling van de middelen voor restauratie te komen. Dit vergroot het vertrouwen en de samenwerking binnen de sector. Richtlijnen daarbij waren, conform deze insteek, enkel dat het voorstel gericht moest zijn op rijksmonumenten én unaniem gedragen moest worden. De AOM’s hebben inmiddels een gezamenlijk gedragen voorstel ingediend. Deze gekozen aanpak voor de komende twee jaar betreft een pilot, die richting zal geven aan de manier waarop ik na 2011 de subsidiemiddelen in wil zetten.

De leden merken voorts op dat voor commercieel monumentaal vastgoed (woonhuizen, winkels, kantoren) de verwachting is dat het effect van het afschaffen van de vrijstelling overdrachtsbelasting wordt opgevangen door een correctie in de marktwaarde. Waar is deze verwachting op gebaseerd? Kan dit cijfermatig worden onderbouwd?

Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op bovenstaande vraag van de leden van de SP fractie. Ter aanvulling merk ik op dat een cijfermatige onderbouwing hiervan heel moeilijk te geven is.

Voorts vragen de leden in hoeverre er is nagedacht over een mogelijke constructie waardoor particuliere eigenaren die restauratie van een monument overwegen ook gebruik zouden kunnen maken van een financiële tegemoetkoming. Is de staatssecretaris het met de deze leden eens dat op deze wijze de markt een deel zou kunnen opvangen van wat nu door ideële instellingen en stichtingen wordt bekostigd, vaak met gemeenschapsgeld, zo vragen deze leden.

In antwoord op deze vragen merk ik allereerst op dat particulieren na de uitspraak van het Hof slechts acht maanden gebruik hebben kunnen maken van de vrijstelling van de overdrachtsbelasting. De regeling «persoonsgebonden aftrek uitgaven monumentenpanden» is juist bedoeld voor particuliere eigenaren die kosten maken voor de instandhouding van hun monument. Daarnaast is er voor particulieren de mogelijkheid om een laagrentende lening af te sluiten via het Nationaal Restauratiefonds. In de behoefte van financiële tegemoetkoming voor particulieren wordt derhalve al voorzien, waardoor er geen aanvullende constructie nodig is. De kosten voor restauratie worden door deze maatregelen deels door de eigenaren zelf gedragen, deels met steun van de overheid. Ook voor de ideële instellingen geldt dat zij deels zelf en deels met steun van de overheid bijdragen aan het onderhoud van door hen aangekochte monumenten. Er wordt dus door beide partijen zowel een beroep op de markt als op gemeenschapsgeld gedaan.

Inzet € 23 miljoen in 2010 en 2011

Met instemming hebben de leden van de CDA-fractie kennisgenomen van het besluit om de overige middelen van twee keer 15 miljoen euro te besteden aan restauraties waarbij herbestemming aan de orde is en/of waarmee tegemoet gekomen wordt aan de motie van Van Vroonhoven-Kok c.s. om projecten met een restauratiebehoefte van meer dan twee miljoen euro subsidiabele kosten te steunen. Genoemde leden vragen de staatssecretaris te bevestigen dat daarmee de monumenten, zoals genoemd in het notaoverleg van 16 november 2009 over modernisering van het monumentenbeleid, kunnen worden uitgevoerd.

In antwoord op deze vraag van de leden van de CDA fractie merk ik op dat in de brief van 9 februari 2010 van voormalig minister Plasterk de verdelingscriteria voor de 2 x 15 miljoen genoemd zijn. De subsidieregeling wordt zo opgezet dat de plannen voor monumenten met genoemde restauratiebehoefte van meer dan twee miljoen euro subsidiabele kosten een goede kans maken om gehonoreerd te worden als ze op tijd worden ingediend.

De leden constateren daarbij dat er, indien er meer aanvragen zijn dan middelen, zal worden geprioriteerd op datum van binnenkomst van de aanvraag (wie het eerst komt) en op regionale spreiding. Is het waar dat monumenteigenaren – om aanspraak te kunnen maken op dit budget – wel zelf een aanvraag moeten indienen?

Deze vraag kan ik bevestigend beantwoorden.

Daarnaast vragen de leden of men ervan op aan kan dat de regio-aanspreekpunten van de Rijksdienst hier een proactieve rol vervullen met name in de richting van de in het met name genoemde monumenten.

In reactie op deze vraag merk ik op dat de regioconsulenten van de Rijksdienst uiteraard bereikbaar zijn voor uitleg en beantwoording van vragen over de nieuwe subsidieregeling. Dit geldt ook voor de eigenaren van genoemde monumenten. Een proactieve benadering van deze eigenaren is vanuit oogpunt van rechtsgelijkheid niet gewenst. Alle eigenaren van rijksmonumenten kunnen via de gebruikelijke kanalen kennis nemen van nieuwe regelingen (Staatscourant, internetsite RCE, regulier contact met regio-medewerkers RCE).

Voorts vragen de leden of de staatssecretaris ervan op de hoogte is dat de restauratiekosten voor de Broederenkerk in Deventer, één van de projecten die tijdens het notaoverleg van 16 november 2009 met name zijn genoemd, ruim twee miljoen euro bedragen; dat deze kerk dus niet met de Brim-subsidie uit de voeten kan en daarmee is aangewezen op een subsidie uit deze extra restauratiemiddelen.

In antwoord op deze vragen bevestig ik dat ik op de hoogte ben dat de restauratiekosten van de Broederenkerk in Deventer ruim twee miljoen euro bedragen. Dit bleek uit de stukken betreffende de meest recente subsidieaanvraag bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Ook ben ik op de hoogte dat de kerk niet met de Brim subsidie uit de voeten kan en aangewezen is op subsidie uit de extra restauratiemiddelen.

Daarnaast vragen de leden hoe de door de staatssecretaris voorgestelde criteria voor de verdeling van de extra rijksmiddelen ervoor zorgen dat deze ook bij de Broederenkerk en andere urgente restauratieprojecten terecht komen. Graag ontvangen deze leden een reactie.

In antwoord op deze vraag merk ik op dat, zoals in de brief van 9 februari 2010 van voormalig minister Plasterk is aangegeven, de middelen ingezet zullen worden voor herbestemming van rijksmonumenten en voor rijksmonumenten met een restauratiebehoefte waarbij de subsidiabele kosten hoger zijn dan € 2 miljoen en lager dan € 5 miljoen. De Broederenkerk valt in die tweede groep. Ervan uitgaand dat het kerkbestuur tijdig een compleet plan indient, maakt hun aanvraag kans om gehonoreerd te worden.

De leden constateren voorts dat na 2011 voor de besteding van de 23 miljoen euro wordt aangesloten bij de nieuwe wet- en regelgeving zoals in de beleidsnotitie MoMo is beschreven. Kan de staatssecretaris aangeven welke wijzigingen zij dan voorziet vergeleken met de twee jaar daarvoor, zo vragen de leden.

Zoals beschreven in de inleiding worden er in 2010 en 2011 twee pilots uitgevoerd. Enerzijds de 19 miljoen matchingsregeling met de provincies, anderzijds de 2 × € 8 miljoen voor de AOM’s. Beide pilots zullen richting geven aan de wijze waarop ik na 2011 de subsidiemiddelen in wil zetten. De ervaringen en conclusies uit deze pilots zal ik medio 2011 met uw Kamer delen. Dan zult u ook worden geïnformeerd over de wijzigingen voor de periode ná 2011 ten opzichte van de twee jaar ervoor.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de voormalige minister stelt dat hij vanwege de afschaffing van de vrijstelling overdrachtsbelasting bij de aankoop van een rijksmonument, die bedoeld was om ideële stichtingen te stimuleren om een monument te kopen, 46 miljoen euro aan de begroting OCW heeft toegevoegd. Hij geeft echter ook aan dat er in de nieuwe situatie slechts 16 miljoen euro daadwerkelijk besteed zal worden aan subsidie die specifiek gericht is op deze stichtingen. Kan de staatssecretaris toelichten waarom dit zo is? Gaan deze stichtingen er in de nieuwe situatie niet op achteruit, zo vragen de leden.

In de inleiding heb ik beschreven dat het bedrag van € 16 miljoen tot stand is gekomen op basis van cijfers van de AOM’s en dat de AOM’s teverden zijn met dit bedrag.

De leden hebben er kennis van genomen dat de voormalige minister de motie Van Vroonhoven-Kok c.s.6 wil uitvoeren. De voormalige minister schrijft dat hij 30 miljoen euro zal besteden aan restauraties waarbij herbestemming aan de orde is, omdat het hierbij doorgaans gaat om grote bedragen. De leden menen dat deze aanpak in zekere zin blijkt te passen binnen het nieuwe monumentenbeleid, wat in grotere mate dan nu het geval is, gericht zal zijn op herbestemming. Graag een reactie van de staatssecretaris hierop. In welke mate is de staatssecretaris van plan om ook na 2012 de middelen, die zijn toegevoegd aan het OCW budget als gevolg van de afschaffing vrijstelling overdrachtsbelasting, in te zetten voor herbestemming?

In antwoord op uw vragen bevestig ik dat herbestemming inderdaad een onderwerp is dat binnen het nieuwe monumentenbeleid een belangrijke rol speelt. Bij de verdeling van de € 23 miljoen restauratiesubsidie is herbestemming daarom één van de speerpunten. Het ligt in de verwachting dat ook na 2012 herbestemming een belangrijk thema zal zijn. De dreigende leegstand en het functieverlies van verschillende soorten gebouwen als postkantoren, industriële en religieuze gebouwen zal dit decennium voortdurend aandacht vragen.

De leden begrijpen van de voormalige minister dat restauraties waarbij herbestemming aan de orde is, vanwege de hoge kosten maar moeilijk binnen het Brim gefinancierd kunnen worden. Kan de staatssecretaris uitleggen waarom dit zo is?

In antwoord op deze vraag van de leden merk ik op dat het binnen het Brim mogelijk is om in geval van grootschalige projecten subsidie te verlenen tot maximaal € 1 miljoen subsidiabele kosten. Herbestemmingsplannen zijn vaak van grote omvang en de totale kosten liggen in die gevallen (ver) boven 1 miljoen euro.

Daarnaast vragen de leden of de staatssecretaris het noodzakelijk acht om het Brim aan te passen zodat grote restauraties beter mogelijk worden.

In reactie op deze vraag merk ik op dat ik het aanpassen van het Brim op dit moment niet noodzakelijk acht, gelet op de reeds bestaande en toekomstige regelingen voor restauratie gecombineerd met het binnenkort beschikbaar komen van structureel restauratiebudget. Ik wacht de resultaten van die regelingen af, evenals de eind dit jaar te starten evaluatie van het Brim. Zo kan ik bezien of aanpassing op termijn nodig is en zo ja, wat de financiële consequenties daarvan zijn.

De leden van de SP-fractie begrijpen dat het doelmatiger is om investeringen in monumenten in te zetten via een subsidieregeling van OCW dan via een generieke vrijstelling overgangsbelasting. Het nadelig effect van het afschaffen van de vrijstelling voor de monumentensector is becijferd op 23 miljoen euro. Nadere bestudering van de voorstellen wijst echter uit dat van de genoemde 23 miljoen euro, slechts twee keer acht miljoen euro rechtstreeks ten goede komt aan monumenteninstellingen. Er ontstaat door deze keuze een tekort van zeven miljoen euro, dat niet langer ten goede komt aan genoemde instellingen. Naar mening van de leden zou het complete nadelige effect ten gevolge van het afschaffen van de vrijstelling – te weten 23 miljoen euro – ten goede moeten komen aan actieve erfgoedbeheerders. Op welke wijze verwacht de staatssecretaris dat actieve erfgoedbeheerders het verschil van zeven miljoen euro zullen kunnen invullen? Verwacht de staatssecretaris dat doordat dit tekort optreedt, organisaties minder monumenten aan zullen kopen en zich slechts zullen richten op het realiseren van restauratie van reeds in bezit zijnde panden?

Voor een antwoord op deze vragen van de leden van de SP fractie verwijs ik naar de inleiding. Daarin heb ik aangegeven dat het nadelig effect voor de organisaties in totaal tussen de € 5 tot € 8 miljoen per jaar bedroeg. Ook gaf ik aan dat het kunnen rekenen op subsidie voor restauratie van cruciaal belang is voor deze organisaties. Met mijn voorstel wordt het nadelig effect gecompenseerd en zekerheid van restauratie (in 2010 en 2011) gegeven.

Daarnaast vragen de leden of de staatssecretaris aan kan geven hoeveel panden door deze ontwikkeling én door de kredietcrisis naar schatting verder zullen achteruithollen in hun staat van onderhoud en wat de consequenties zijn voor het inlopen van achterstallig onderhoud.

In de inleiding heb ik uiteengezet dat het effect voor de groep van 22 Aangewezen Organisaties voor Monumentenbehoud becijferd is op een bedrag tussen de € 5 tot 8 miljoen per jaar. Met de € 8 miljoen die ik in 2010 en in 2011 wil reserveren voor de AOM’s compenseer ik dat effect en ik zie dan ook geen reden om aan te nemen dat panden achteruit gaan hollen in hun staat van onderhoud. Voor wat betreft het effect van de kredietcrisis wijs ik u op de extra € 44 miljoen uit het crisisbudget Woningbouw die ik samen met de minister voor Wonen, Wijken en Integratie (WWI) heb ingezet voor restauratie van monumenten, om de effecten van de crisis voor de monumentensector zoveel mogelijk te beperken.

Voorts vragen de leden op welke wijze de Kamer geïnformeerd zal worden over het voorstel van de organisaties die op korte termijn kunnen worden uitgevoerd met de gereserveerde middelen.

Het voorstel van de AOM’s zal zijn neerslag krijgen in een regeling die past binnen artikel 43 van het Brim. Ik stel voor dat ik deze, zodra deze gepubliceerd wordt in de Staatscourant, ook aan u zal sturen. De planning is dat deze regeling in de zomer van 2010 gepubliceerd wordt en op 1 oktober 2010 in werking treedt.

Kan de staatssecretaris meer inzicht geven op welke wijze de datum van prioriteren hand in hand gaat met de regionale spreiding, indien er meer aanvragen zijn dan middelen?

In antwoord op deze vraag kan ik aangeven dat, indien er meer aanvragen worden ingediend dan er gehonoreerd kunnen worden, er een selectie dient plaats te vinden. Een eerder ingediende aanvraag krijgt dan, uiteraard mits de aanvraag volledig is en voldoet aan de criteria in de regeling, voorrang op een later ingediende aanvraag. Om tot een regionale spreiding te komen zal voorts een maximaal aantal te honoreren subsidieaanvragen per provincie worden vastgesteld.

Daarnaast vragen de leden of er ook nog op enige wijze gekeken is naar de staat van de ingediende monumenten in combinatie met de (historische of architectonische) waarde. Kan de staatssecretaris haar antwoord toelichten, zo vragen de leden.

In antwoord op deze vraag meld ik dat de voorgenomen werkzaamheden in elke aanvraag worden beoordeeld op hun bijdrage aan de duurzame instandhouding van het monument en zijn historische en/of architectonische waarden. Op basis van die beoordeling worden de subsidiabele kosten berekend die als grondslag dienen voor de subsidie. Het criterium van de historische of architectonische waarde van een monument beschouw ik als een vast gegeven. Die waarde heeft immers geleid tot de aanwijzing als rijksmonument. Technische urgentie wordt in de praktijk echter niet als selectiecriterium gehanteerd. Een slechte fundering is namelijk niet te vergelijken met een slecht dak.

De leden van de VVD-fractie vragen of het waar is dat de genoemde ideële organisaties de middelen ook kunnen inzetten ten behoeve van monumenten met een subsidiabel bedrag onder de twee miljoen euro. Zo ja, waarom is ervoor gekozen af te wijken van de motie van Vroonhoven- Kok c.s.6?

In reactie op deze vraag van de leden van de VVD fractie bevestig ik dat het waar is dat de genoemde ideële organisaties de middelen ook kunnen inzetten ten behoeve van monumenten met een subsidiabel bedrag onder de twee miljoen euro. In de brief van 28 september 2009 heeft voormalig minister Plasterk al aangegeven dat de effectievere subsidieregeling waarin de fiscale regeling wordt omgezet, op de beoogde doelgroep van (ideële) stichtingen zal worden toegespitst. Er is dus niet afgeweken van de motie van van Vroonhoven-Kok, maar er is hier, naast aan deze motie, prioriteit aan gegeven.

Voorts vragen de leden waarom niet het totale bedrag, van 23 miljoen euro per jaar, ten gunste komt van monumenten met de hoogste nood als het gaat om restauratieachterstand, namelijk die met een subsidiabel bedrag vanaf twee miljoen euro.

In antwoord op deze vraag merk ik allereerst op dat de vrijstelling van de overdrachts-belasting oorspronkelijk bedoeld was voor restaurerende instellingen zoals de organisaties voor monumentenbehoud. Het doel van de subsidieregeling moet dan ook primair zijn deze organisaties te compenseren voor de feitelijke financiële achteruitgang in verband met het vervallen van de vrijstelling. Als ze met alle andere eigenaren moeten meedingen naar subsidie, is de kans aanwezig dat ze achter het net vissen. Dat wordt met het instellen van een apart budget (2 x € 8 miljoen) voorkomen.

Daarnaast wil ik erop wijzen dat de hoogste nood niet alleen grote restauraties met een subsidiabel bedrag vanaf twee miljoen euro betreft. De afgelopen jaren konden enkele tientallen zeer urgente restauraties worden uitgevoerd dankzij een subsidie die lager was dan € 1 miljoen.

De overige middelen van twee keer 15 miljoen euro wordt besteed aan restauraties waarbij herbestemming aan de orde is en/of waarmee tegemoet wordt gekomen aan de motie om projecten met een restauratiebehoefte van meer dan twee miljoen euro subsidiabele kosten te steunen. Bij de verdeling van deze middelen wordt gekeken naar datum van aanvraag en regionale spreiding. Waarom wordt niet meer rekening gehouden met kwalitatieve factoren, zoals «waar is het geld het hardst nodig»? Is de staatssecretaris het met deze leden eens dat in de ene categorie monumenten het geld bijvoorbeeld harder nodig is dan in de andere? Vindt de staatssecretaris niet dat ook andere categorieën nu aan de beurt zijn?

In antwoord op deze vraag merk ik op dat ik aan alle categorieën evenveel waarde hecht. Gelet op de beperkte subsidiemiddelen is gekozen voor een gefaseerde instroom van categorieën in het Brim: in 2006 molens, kastelen, landhuizen en horeca-instellingen. In 2007: agrarische gebouwen, gebouwen en woonhuizen en weg- en waterwerken. In 2008: openbare gebouwen, verdedigingswerken en liefdadige instellingen. En tenslotte van 2009 tot en met 2011 in drie groepen de kerkelijke gebouwen.

Bij de inwerkingtreding van het Brim hadden we nog te maken met een aanzienlijke restauratieachterstand. In de najaarsnota van 2006 is € 140 miljoen beschikbaar gesteld voor het wegwerken van een groot deel van die achterstand. Op grond van het rapport van PRC Bouwcentrum heeft de toenmalige minister van OCW voorgesteld om die middelen zo gericht mogelijk in te zetten voor de categorieën met de hoogste restauratieachterstand: molens, boerderijen en monumenten met orgels. Ik verwijs in dit verband naar de brief van 5 februari 2007 (kenmerk DCE 07/3802) waarin dit voorstel is uitgewerkt.

Enkele honderden dringende restauraties konden worden uitgevoerd met de extra middelen. Toch moesten ook veel aanvragen worden afgewezen, met name uit de categorie kerken. Een meevaller in het Brim over de voorgaande 3 jaar stelde mijn voorganger in staat om voor een groot aantal kerken alsnog uitkomst te bieden. In de brief aan uw Kamer van 3 april 2009 bent u geïnformeerd over de ophoging van het plafond voor de categorie kerken van € 100.000,– naar € 1 miljoen. In deze brief werd u er ook over geïnformeerd dat niet alleen de kerkelijke gebouwen profiteren van deze meevaller. Bijna de helft van de beschikbare financiële ruimte is/wordt in nauw overleg met provincies ook aan andere categorieën besteed.

Zoals in het Algemeen Overleg van november is gesteld kunnen de meeste kleine restauraties uitgevoerd worden op basis van een of twee aansluitende zesjaren-Brim-plannen. Voor subsidiëring van de grotere restauraties met subsidiabele kosten van € 2 miljoen of meer benutten we incidentele extra middelen zoals deze 2 × € 15 miljoen. Op die manier komen de restauraties van alle categorieën aan de beurt.

Is de staatssecretaris bereid bij de verdeling van middelen bijvoorbeeld rekening te houden met de «noodzaak» tot restauratie in een bepaalde categorie, die bijvoorbeeld kan worden afgeleid uit de onlangs verschenen Monitor inzake de staat van het gebouwd erfgoed 2009? Zo neen, waarom niet, zo vragen de leden.

In reactie hierop verwijs ik naar mijn antwoorden op de door uw Kamer gestelde vragen betreffende de Monitor inzake de staat van het gebouwd erfgoed 2009. Daarin heb ik u erover geïnformeerd dat op basis van de monitor geen beleidsconclusies te trekken zijn, omdat dit slechts een nulmeting betreft. In de komende jaren zullen vervolgmetingen worden uitgevoerd. Deze zullen meer inzicht geven in de staat van het gebouwd erfgoed.

Vanaf 2012 in het kader van de Modernisering Monumentenzorg

De leden van de CDA-fractie merken op dat tijdens het notaoverleg van 16 november 2009 nog een andere motie is ingediend en aangenomen, waarin is gevraagd om de monumenten met een restauratiebehoefte onder de twee miljoen euro binnen het Brim te kunnen restaureren. Genoemde leden vragen de staatssecretaris te bevestigen dat de restauratie van de monumenten zoals genoemd in het notaoverleg van 16 november 2009 nu kunnen worden uitgevoerd.

In reactie op deze vraag van de leden van de CDA fractie verwijs ik naar mijn brief van 2 april 2010 (kenmerk 193887), waarin ik aangeef dat het Brim per 1 januari 2011 dusdanig zal worden aangepast dat aan deze motie wordt voldaan.Ofde monumenten zoals genoemd in het notaoverleg van 16 november 2009 gerestaureerd kunnen worden, hangt vervolgens af van het door de aanvragers voldoen aan de subsidiecriteria (o.a. tijdigheid en compleetheid van de aanvraag) en van de overige ingediende aanvragen.

Is het waar dat ook deze monumenteigenaren – om aanspraak te kunnen maken op deze Brim-gelden – wel zelf een aanvraag moeten indienen?

Conform mijn eerdere antwoord kan ik deze vraag bevestigend beantwoorden.

Kan men ervan op aan dat de regioaanspreekpunten van de Rijksdienst hier een proactieve rol vervullen met name in de richting van de in het notaoverleg van 16 november 2009 genoemde monumenten?

Ik verwijs hiervoor naar mijn eerdere antwoord op de vraag van de leden van de CDA fractie op pagina 11 en 12.

Naast de onderhavige geldstroom van 23 miljoen euro, menen deze leden dat er momenteel ook een geldstroom van 40 miljoen euro wordt uitgezet. Kan de staatssecretaris nader uitleggen wat de bedoeling is van die geldstroom en waar die subsidies terecht gaan komen, zo vragen deze leden.

In antwoord op deze vraag verwijs ik naar de brief aan uw Kamer van mijn voorganger van 3 april 2009 (kenmerk DCE/115625). Daarin staat vermeld dat er de komende drie jaar een bedrag van € 40 miljoen extra te beschikken is. Van deze € 40 miljoen is € 21 miljoen ingezet voor de verhoging van het Brim budget in de komende drie jaar. De overige € 19 miljoen wordt besteed aan restauraties in de komende drie jaar. Deze € 19 miljoen wordt gematcht met € 19 miljoen van de provincies, waardoor er totaal € 38 miljoen beschikbaar is voor restauraties. De regie hiervan ligt in handen van de provincies. Mijn voorganger heeft u daarover geïnformeerd in zijn brief van 13 juli 2009. Die gelden komen terecht bij eigenaren van rijksmonumenten. Ik verwacht binnenkort een overzicht van de provincies welke rijksmonumenten gerestaureerd worden.

De leden van de PvdA-fractie willen graag weten op welke wijze de staatssecretaris er voor wil gaan zorgen dat de extra restauratiemiddelen ten goede komen aan restauratieprojecten waarbij dit het meest urgent nodig is.

In het antwoord op de vragen van de VVD-fractie ben ik al op dit onderwerp ingegaan. In aanvulling daarop kan ik op grond van de praktijkervaring melden dat veel eigenaren van urgente projecten een globaal of zelfs compleet restauratieplan «op de plank hebben liggen». In de regeling zorg ik ervoor dat de extra middelen ten goede kunnen komen aan dergelijke urgente projecten mits de eigenaren de aanvragen tijdig indienen, over de benodigde vergunningen beschikken en hun eigen aandeel financieel hebben gedekt.

Gebleken is dat de onvoorspelbaarheid waarmee subsidies voor grote restauratieprojecten verstrekt worden door het veld als problematisch beschouwd wordt.Hoe gaat de staatssecretaris onvoorspelbaarheid bij het inzetten van de extra restauratiemiddelen proberen te beperken? Beschikt zij over een concreet plan van aanpak? Zo ja, kan de staatssecretaris daar meer inzicht in verschaffen?

In antwoord op deze vragen licht ik toe dat de onvoorspelbaarheid deels beperkt wordt door de AOM’s zelf een voorstel te laten doen voor het toekennen van projecten uit de € 8 miljoen.

Zoals ik in de inleiding heb geschetst voer ik momenteel een tweetal pilots uit om meer gericht en efficiënt middelen te verdelen zodat de onzekerheid afneemt. Ik zal in 2011 de Kamer informeren over de resultaten van de pilots en de consequenties voor komende verdelingen.

Nu de Beleidsbrief MoMo voorziet in een structureel restauratiebudget, is het ook mogelijk om een regeling te maken waarbij de voorspelbaarheid van de toe te kennen subsidies aanzienlijk wordt vergroot.

Voorts vragen de leden of de staatssecretaris op de hoogte is van de bereidheid van enkele provincies om ook financieel bij te dragen aan grote restauratieprojecten. Zo ja, is de staatssecretaris van plan om de inzet van de extra rijksmiddelen af te stemmen met de provincies, zo vragen deze leden.

In antwoord op deze vraag licht ik toe dat deze bereidheid de in mijn eerdere antwoord genoemde € 38 miljoen restauratiemiddelen betreft waarvan de regie in handen is van de provincies. De inzet van dit geld wordt dus niet alleen afgestemd met de provincies, maar wordt door de provincies uitgevoerd.

Het spreekt de leden van de SP-fractie aan dat het Ministerie van OCW via een kortere procedurele weg het geld bij de eindverbruiker laat komen en hiervoor de koepel van restaurerende instellingen – de Federatie Instandhouding Monumenten – voor inzet. Is het wellicht na 2011 een idee om de per instelling toegewezen gelden toe te voegen aan het Brim-budget dat deze instellingen reeds hebben? Naar mening van de leden wordt dan zowel de aanvraag- als afrekenprocedure kort en snel, dat is immers nu (nog) niet geregeld. Kan de staatssecretaris haar antwoord toelichten, zo vragen de leden.

In antwoord op deze vraag van de leden van de SP-fractie merk ik op dat de Instandhoudingssubsidie en de restauratiesubsidie een verschillende grondslag in het Brim hebben en derhalve aparte subsidiebudgetten. Deze restauratiesubsidie toevoegen aan reeds verleende instandhoudingssubsidie over 6 jaar is daardoor lastig. Echter, zoals in de brief aan uw Kamer van 18 december 2008 (kenmerk DCE/86399) vermeld staat, zijn er diverse maatregelen genomen om het Brim te vereenvoudigen. Dit leidt onder meer tot de door u genoemde eenvoudigere aanvraag- en afrekenprocedures.

Ter afsluiting zouden de leden graag nogmaals aandacht willen vragen voor het onderzoek naar wat gemeenten moeten doen om MoMo-proof te worden. Naar aanleiding van het notaoverleg van 16 november 2009 is weliswaar een toezegging genoteerd maar daarbij is geen termijn genoemd. Kan de staatssecretaris aangeven op welke termijn de uitkomsten van dit onderzoek naar de Kamer zullen komen? En kan de staatssecretaris garanderen dat dit (ver) voor het aflopen van de periode van 2011 is, zo vragen de leden.

In antwoord op deze vraag kan ik u informeren dat het onderzoek «Gemeenten Momo-proof» thans wordt aanbesteed. Over de resultaten van dit onderzoek zal ik u naar verwachting nog dit jaar, na de zomer van 2010, kunnen informeren.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Vlies, B.J. van der (SGP), Albayrak, N. (PvdA), Remkes, J.W. (VVD), Bochove, B.J. Van (CDA), voorzitter, Joldersma, F. (CDA), Vries, J.M. de (CDA), Vroonhoven-Kok, J.N. van (CDA), Dijk, J.J. van (CDA), Leerdam, J.A.W.J. (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink, I. (VVD), Kraneveldt-van der Veen, M. (PvdA), Roefs, C.W.J.M. (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk, M.C.F. (Verdonk), Leeuwen, H. van (SP), Biskop, J.J.G.M. (CDA), Bosma, M. (PVV), Pechtold, A. (D66), Langkamp, M.C. (SP), Dijk, J.J. van (SP), Besselink, M. (PvdA), Ouwehand, E. (PvdD), Dibi, T. (GL), Anker, E.W. (CU), Smits, M (SP) en Harbers, M.G.J. (VVD).

Plv. leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Yücel, K (PvdA), Miltenburg, A. van (VVD), Atsma, J.J. (CDA), Ferrier, K.G. (CDA), Uitslag, A.S. (CDA), Vietsch, C.A. (CDA), Schinkelshoek, J. (CDA), Jacobi, L. (PvdA), Elias, T.M.Ch. (VVD), Timmer, A.J. (PvdA), Dam, M.H.P. Van (PvdA), Burg, B.I. van der (VVD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Jonker, C.W.A. (CDA), Fritsma, S.R. (PVV), Ham, B. van der (D66), Bommel, H. van (SP), Leijten, R.M. (SP), Bouchibti, S. (PvdA), Thieme, M.L. (PvdD), Peters, M. (GL), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Gerkens, A.M.V. (SP) en Broeke, J.H. Ten (VVD).

XNoot
2

Brief minister Van der Laan van WWI d.d. 19 februari jl., Kamerstuknummer 27 926, nr. 146

XNoot
3

Kamerstuk 32 156, nr. 4

XNoot
4

Kamerstuk 32 156, nr. 10.

XNoot
5

Nog niet in druk verschenen. Parlis-kenmerk: 2010Z03476

XNoot
6

Kamerstuk 32 156 nr. 4.

XNoot
8

Kamerstuk 31 482, nr. 54.

XNoot
9

Kamerstuk 32 156, nr. 11.

Naar boven