32 145 Goedkeuring van het op 26 september 2008 te Londen totstandgekomen Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittanië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten, met Protocol en Onderlinge Overeenkomst (Trb. 2008, 201 en Trb. 2009, 123)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIEN1

Vastgesteld 2 december 2010

Het voorbereidend onderzoek geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden verwelkomen de verbeteringen die in het nieuwe Verdrag zijn aangebracht ten opzichte van het oude Verdrag uit 1980, zoals het verlagen van de in te houden dividendbelasting, de vereenvoudigingen van de toedeling van directeursbeloningen en van de pensioenbepaling alsmede de opname van een arbitragebepaling. Niettemin is deze leden gebleken dat er in de praktijk nog vele vragen en onduidelijkheden bestaan omtrent dit nieuwe Verdrag. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de brief die deze leden hebben ontvangen van de commissie Wetsvoorstellen en de commissie IFZ van de NOB de dato 19 november 2010. Om te voorkomen dat deze vragen tot onnodige rechtsonzekerheid en fiscale procedures zullen leiden, verzoeken de leden van de CDA-fractie de regering om een uitvoerig antwoord op de in deze brief gestelde vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Graag ontvangen ook de leden van de VVD-fractie een uitgebreide maar zeker ook concrete reactie van de regering op de brief van de commissie Wetsvoorstellen en de commissie IFZ van de NOB de dato 19 november 2010. Tevens hebben zij de volgende vragen, waar de leden van de CDA-fractie zich bij aansluiten.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tot goedkeuring van een nieuw belastingverdrag met het Verenigd Koninkrijk, waar de leden van de CDA-fractie zich bij aansluiten. Naar aanleiding van dit voorstel hebben zij een vraag.

Corporate tie breaker

Systematiek

De leden van de CDA-fractie stellen dat de meeste aandacht bij de parlementaire behandeling van dit Verdrag is uitgegaan naar de aanpassing van de zogenoemde «corporate tie breaker» voor lichamen met een dubbele woonplaats. Anders dan in het vorige Verdrag, waarbij in dit soort situaties de woonplaats werd bepaald door de plaats van feitelijke leiding («place of effective management»), wordt in het nieuwe Verdrag de woonplaats bepaald door onderling overleg tussen de bevoegde autoriteiten. Tijdens de parlementaire behandeling is duidelijk geworden dat deze verandering uitsluitend consequenties zal hebben «voor die vennootschappen die de randen van de wet opzoeken en aan fiscale grensverkenning doen»2. «Reële» ondernemingen zouden niets te duchten hebben. De nieuwe «corporate tie breaker» zou alleen erop gericht zijn om te voorkomen dat allerlei fiscale ontwijkroutes worden genomen. Ondanks herhaald aandringen van de zijde van de Tweede Kamer is nog niet helemaal duidelijk geworden om wat voor ontgaansconstructies het nu precies gaat. Tijdens de onderhandelingen over het Verdrag hebben kennelijk drie misbruiksituaties de onderhandelaars voor ogen gestaan.

De eerste situatie ziet op het geval waarin in het Verenigd Koninkrijk gevestigde lichamen hun vestigingsplaatsen «kunstmatig» naar Nederland overbrengen om de Britse heffing over vervreemdingswinsten te voorkomen. Als inderdaad sprake is van «kunstmatige» overbrengingen, roept dit bij de leden van de CDA-fractie de vraag op waarom dit niet met de oude «tie breaker» regel, in het bijzonder het criterium van de feitelijke vestigingsplaats, kan worden voorkomen? Zijn hier voorbeelden van in de jurisprudentie of literatuur aan te geven? Betreft het hier een probleem dat zich alleen in het Verenigd Koninkrijk voordoet, of doet zich dit ook in Nederland voor?

Het tweede voorbeeld ziet op constructies met verlieslijdende vennootschappen. Ook hier zien de leden van de CDA-fractie graag een nadere uitleg omtrent het kennelijk tekort schieten van het feitelijke vestigingsplaatscriterium in deze gevallen in combinatie met nationale anti-ontgaansbepalingen. Zijn ook hier voorbeelden van bekend in de jurisprudentie en literatuur? Is dit inderdaad een probleem dat zich in beide landen voordoet, of betreft het hier ook voornamelijk een Engels probleem?

Het derde voorbeeld ziet op het ontgaan van Nederlandse dividendbelasting. Ook nu wordt weer gesproken over het «kunstmatig» verplaatsen van de zetel van Nederland naar het Verenigd Koninkrijk voorafgaande aan een grote dividenduitkering. Waarom zou het oude criterium van de feitelijke vestigingsplaats niet voorzien in het tegengaan van «kunstmatige» zetelverplaatsingen bij «dual residents»? Een andere vraag is of men zich in de praktijk inderdaad van dit soort constructies bedient, gelet op het grote aantal vrijstellingen die er in het kader van de dividendbelasting bestaan, bijvoorbeeld als gevolg van EU-regelgeving. Daar waar niettemin constructies worden gebruikt om dividendbelasting te voorkomen, is het de vraag of men daar inderdaad een zetelverplaatsing naar het Verenigd Koninkrijk voor nodig heeft, of dat er voldoende andere beproefde ontwijkingsmogelijkheden bestaan, zoals kasgeld- en holdingconstructies en dividendstrippingmethoden.

Mede gelet op het voorgaande, vragen de leden van de CDA-fractie de regering te reageren op de stelling dat met het introduceren van de nieuwe «tie breaker» regel vooral de belangen van het Verenigd Koninkrijk worden gediend en in mindere mate die van de Nederlandse Staat en het Nederlandse bedrijfsleven. Deze leden vragen de regering bij haar beantwoording van deze vraag ook aandacht te besteden aan het grote belang dat de in Nederland gevestigde bedrijven en de buitenlandse bedrijven die met Nederland handelsrelaties onderhouden, steeds hebben gehecht aan de rechtszekerheid voortvloeiend uit het grote aantal belastingverdragen dat Nederland in de loop van de jaren heeft afgesloten. Nederland heeft daarbij de naam opgebouwd bij het uitonderhandelen van deze verdragen eerder «koopman» dan «dominee» te zijn. In hoeverre wordt deze reputatie beïnvloed door bepalingen als de onderhavige die de vaststelling van de woonplaats van lichamen met een dubbele woonplaats overlaten aan onderling overleg tussen de bevoegde autoriteiten?

In hoeverre vindt de regering het gerechtvaardigd dat een dergelijke «tie breaker» moet voorkomen wat kennelijk nationale wetgeving en/of jurisprudentie niet kunnen voorkomen? Daarbij is het de leden van de CDA-fractie opgevallen dat de regering vooral het oog heeft op die vennootschappen die de randen van de wet opzoeken en aan fiscale grensverkenning doen. Dit is iets anders dan het ontduiken van belastingen. Het eerste is legaal, het tweede is illegaal. Daar waar in het kader van bijvoorbeeld horizontaal toezicht met goede argumenten kan worden gezegd dat handhavingsconvenanten niet kunnen zien op fiscale grensverkenners, met als gevolg dat zij kunnen worden uitgesloten van de extra rechtszekerheid die horizontaal toezicht biedt, vragen de leden van de CDA-fractie de regering om aan te geven of fiscale grensverkenning er ook toe dient te leiden dat vennootschappen met een dubbele woonplaats, waarover geen twijfel bestaat omtrent hun feitelijke vestigingsplaats, toch op grond van deze nieuwe «tie breaker» kunnen worden geacht in een land te zijn gevestigd waarin ze geen feitelijke vestigingsplaats hebben? De leden van de CDA-fractie vragen de regering of zij het in dergelijke gevallen gepast vindt om een belastingverdrag op deze wijze te gebruiken om een «lek» te dichten, of dat het in deze gevallen eigenlijk primair aan de rechter of aan de nationale wetgever zou moeten zijn om dit te doen.

Artikelsgewijs

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering voornemens is om de gedane toezeggingen in de memorie van toelichting (hierna Memorie)3 en de nota naar aanleiding van het verslag (hierna Nota)4, zoals de toegezegde «grandfathering» voor «dual residents» in geval van ongewijzigde omstandigheden, op te nemen in een besluit om geen twijfel te laten bestaan of belastingplichtigen zich op deze toezeggingen kunnen beroepen? Indien ja, op welke termijn kan dit besluit worden verwacht? Indien nee, waarom is die bevestiging dan niet mogelijk?

Dient artikel 4, lid 4 van het nieuwe Verdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk zo te worden uitgelegd dat Nederland geen (dividend)belasting kan heffen, indien een verdragsgerechtigd lichaam gevestigd in het Verenigd Koninkrijk een dividend ontvangt van een «dual resident» in de zin van artikel 4, lid 4, waarvoor de onderlinge overlegprocedure nog niet tot een oplossing heeft geleid? Indien ja, kan dit worden bevestigd in het eerder genoemde besluit? Indien nee, waarom is die bevestiging dan niet mogelijk?

Dient de melding van de staatssecretaris in zijn brief van 4 november 20105, dat bestaande «dual resident» entiteiten worden «gegrandfathered', zolang de feiten en omstandigheden niet materieel wijzigen en indien hun woonplaats voor inwerkingtreding van het nieuwe Verdrag is bepaald door middel van de «tie breaker'-bepaling uit artikel 4, lid 3 van het huidige Verdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk, zo te worden opgevat, dat de «grandfathering» wordt toegepast ongeacht of er destijds overleg tussen en een expliciete bevestiging van de bevoegde autoriteiten is geweest inzake toepassing van de «tie breaker» bepaling uit het huidige Verdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk?

Op welke wijze dient de opmerking van de staatssecretaris in zijn brief van 4 november 2010 te worden geïnterpreteerd, dat wanneer het Verenigd Koninkrijk en Nederland na inwerkingtreding van het nieuwe Verdrag vaststellen dat de woonplaats van een «dual resident» entiteit is gewijzigd, deze nieuwe woonplaats enkel van toepassing is op inkomsten en vermogenswinsten, die opkomen nadat die nieuwe woonplaats is bepaald? Doelt de regering hier op toepassing van de compartimenteringsleer?

Internationaal fiscaal verdragsbeleid

De leden van de SP-fractie roepen in herinnering dat het vorige kabinet vorig jaar had aangekondigd te komen met een hernieuwde nota over het Nederlandse internationale fiscaal verdragsbeleid en dat op vragen hierover uit de Eerste Kamer is toegezegd in die nota uitvoerig in te zullen gaan op de problematiek van het oneigenlijk gebruik van belastingverdragen en de wijze waarop oneigenlijk gebruik op gepaste en effectieve wijze kan worden voorkomen. Deze leden vragen de regering wanneer deze toezegging gestand zal worden gedaan. Wanneer mogen zij de aangekondigde hernieuwde nota tegemoet zien?

De leden van de commissie zien de beantwoording van voorgaande vragen met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Essers

De griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Petter


XNoot
1

Samenstelling:

Van den Berg (SGP), Bemelmans-Videc (CDA), Doek (CDA), Essers (CDA), voorzitter, Terpstra (CDA), Vedder-Wubben (CDA), Biermans (VVD), Van Driel (PvdA), Noten (PvdA), Sylvester (PvdA), Kox (SP), Ten Hoeve (OSF), Leijnse (PvdA), Engels (D66), Asscher (VVD), Hermans (VVD), Hofstra (VVD), Elzinga (SP), Peters (SP), Reuten (SP), De Boer (CU), vicevoorzitter, Böhler (GL), Laurier (GL), Koffeman (PvdD) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

XNoot
2

Handelingen II 2010–2011, nr. 17, pag. 45.

XNoot
3

Kamerstukken II 2009/10, 32 145, nr. 3.

XNoot
4

Kamerstukken II 2009/10, 32 145, nr. 6.

XNoot
5

Kamerstukken II 2009/10, 32 145, nr. 7.

Naar boven