32 144 Herziening Wet arbeid vreemdelingen

Nr. 23 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 juni 2013

Tijdens het Algemeen Overleg Arbeidsmarkt van 22 mei jongstleden (Kamerstuk 29 544, nr. 461), heb ik uw Kamer toegezegd de mogelijkheden te onderzoeken om illegaal in Nederland verblijvende jongeren in het land van herkomst stage te laten lopen bij terugkeer. Mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, geef ik hieronder mijn bevindingen weer.

De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) voert samen met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en een aantal niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) proefprojecten uit om teruggekeerde vreemdelingen te helpen een bestaan op te bouwen in het land van herkomst. In dat kader heeft mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD) geopperd illegaal in Nederland verblijvende jongeren die geen stage kunnen lopen (en dus geen diploma kunnen behalen) te faciliteren bij het lopen van een stage in het land van herkomst.

In mijn brief van 8 december 20121 heb ik u laten weten dat het kabinet een uitzondering maakt op de tewerkstellingsvergunningplicht voor illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen die voor hun achttiende jaar aan een beroepsopleidende leerweg in het middelbaar beroepsonderwijs zijn begonnen en die verplicht stage moeten lopen om hun opleiding te kunnen voltooien. Op de vreemdelingen blijft wel de vertrekplicht op grond van de Vreemdelingenwet rusten. Het kabinet ziet echter geen mogelijkheid om vreemdelingen na vertrek uit Nederland alsnog onderwijs of stages aan te bieden. Het aanbieden van onderwijs is dan de verantwoordelijkheid van het land van herkomst. Overigens kan in terugkeergesprekken met IOM, ngo’s en/of de DT&V wel worden gesproken over de mogelijkheden voor het volgen van onderwijs, aangeboden door het land van herkomst.

Aan het faciliteren van stages in het land van herkomst kleeft een groot aantal praktische bezwaren. In het middelbaar beroepsonderwijs dienen stages gelopen te worden bij een erkend leerbedrijf. Bedrijven worden beoordeeld en erkend door de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven. De erkenningscriteria voor buitenlandse leerbedrijven zijn dezelfde als die voor Nederlandse leerbedrijven. In de praktijk betekent dit dat het voor buitenlandse leerbedrijven lastig kan zijn om een erkenning te krijgen. Het is namelijk zeer moeilijk om de kwaliteit van de stageplaats en de aangeboden werkzaamheden te beoordelen, doordat het brengen van een bezoek aan een buitenlands leerbedrijf meer dan eens onmogelijk is. In die gevallen dat dat wel mogelijk is, brengt dit vaak hoge kosten met zich mee. Bovendien is de kwaliteit van de praktijkbegeleiding onvoldoende duidelijk door een gebrek aan inzicht in de begeleidingscapaciteiten van de praktijkopleider van het buitenlandse leerbedrijf, waardoor het kenniscentrum geen erkenning kan geven. Daarnaast is de onderwijsinstelling ook verantwoordelijk voor de kwaliteitsborging van stages, ook in het buitenland. Voor de instellingen geldt dat het vaak ondoenlijk is de stagiair te ondersteunen tijdens de stage in het land van herkomst. Overigens kan bij niet-westerse leerbedrijven ook de taalbarrière een rol spelen. Samenwerking tussen school, kenniscentrum en leerbedrijf wordt daardoor zeer lastig.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Kamerstuk 32 144, nr. 21

Naar boven