32 140 Herziening Belastingstelsel

Nr. 81 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 december 2020

Op 28 juni 2020 heeft uw commissie een brief van de heer V.V. ontvangen getiteld «Afschrift brandbrief aan Staatssecretaris van Financiën m.b.t. box 3-beleid». U heeft namens uw commissie te kennen gegeven graag een reactie op deze brief te ontvangen. Allereerst bied ik uw Kamer mijn excuses voor de late reactie op uw verzoek aan.

In zijn brief gaat de heer V.V. in op een aantal verschillende bezwaren die hij heeft ten aanzien van het oude box 3-stelsel (tot 2017), het huidige box 3-stelsel (vanaf 2017), de door mijn ambtsvoorganger geschetste contouren van een ander box 3-stelsel en het onlangs door uw Kamer aanvaarde wetsvoorstel Wet aanpassing box 3. Voor wat betreft het oude box 3-stelsel pleit de heer V.V. in deze brief voor financiële compensatie over de jaren 2013–2016 naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad van 14 juni 2019.1 Daarnaast pleit hij ook voor financiële compensatie over de jaren na 2017 en voor de introductie van een stelsel naar werkelijk rendement. Dit is naar zijn mening nodig omdat de box 3-heffing, met name sinds 2013, bijzonder nadelig is voor «grote spaarders». Zij betalen volgens hem onevenredig veel belasting. Op al deze onderdelen zal ik in het vervolg van deze brief een reactie geven.

Het oude box 3-stelsel (tot en met 2016)

De heer V.V. is van mening dat hij vanaf 2013 tot heden te veel box 3-belasting heeft moeten betalen omdat het forfaitaire rendement hoger is dan het door hem daadwerkelijk behaalde rendement. Vóór 2017 bedroeg het vaste forfaitaire rendement 4%. In de arresten van de Hoge Raad omtrent de box 3-heffing in de jaren 2013 en 2014 is aangegeven in welk geval sprake zou zijn van een schending van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM) op stelselniveau. De Hoge Raad heeft echter niet vastgesteld dat er sprake is van een dergelijke schending. Of daadwerkelijk sprake is van een schending van het EVRM-recht hangt, volgens de Hoge Raad, af van het feit of het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement in deze jaren lager was dan 1,2%. Er is door het Centraal Planbureau (CPB) in lijn met de arresten van de Hoge Raad onderzoek gedaan naar de rendementen in de jaren 2013 tot en met 2016 op drie categorieën van sparen en beleggen, namelijk: direct opneembare spaarrekeningen, termijndeposito’s (met looptijden van 1 jaar, 5 jaar en 10 jaar) en Nederlandse staatsobligaties. Ook is advies ingewonnen bij drie juridische deskundigen over de vraag welke maatregelen de Nederlandse Staat op basis van het Europees recht moet nemen, indien een schending op stelselniveau van het EVRM-recht is vastgesteld. Op 24 april 2020 heb ik uw Kamer per brief2 geïnformeerd over het ontvangen advies van drie juridische deskundigen3 en de notitie van het CPB.4 De heer V.V. is van mening dat er belasting is geheven over een rendement dat voor hem niet haalbaar zou zijn zonder hoge risico’s te lopen. Zoals ik in mijn brief van 16 oktober 2020 heb aangegeven, kom ik op basis van de tot nu toe gewezen jurisprudentie en de notitie van het CPB tot de conclusie dat de vermogensrendementsheffing in de jaren 2013 tot en met 2016 niet in strijd is met het EVRM-recht.5 Financiële compensatie is daarom nu niet aan de orde.

Het huidige stelsel

De heer V.V. geeft aan dat hij, omdat hij alleen over spaartegoeden beschikt en generlei beleggingen aanhoudt, onevenredig veel belasting betaalt. Zoals met uw Kamer gewisseld, is met ingang van 2017 het vaste forfaitaire rendement van 4% losgelaten. Hier zijn twee forfaitaire rendementsklassen voor in de plaats gekomen (sparen en beleggen). Deze percentages worden jaarlijks geactualiseerd aan de hand van werkelijke marktrendementen. Daarnaast zijn drie vermogensschijven met ieder een eigen verdeling tussen sparen en beleggen (vermogensmix) vastgesteld op basis van aangiftegegevens. De combinatie van de vermogensmix en de twee forfaitaire rendementsklassen zorgt ervoor dat het stelsel vanaf 2017 beter aansluit bij het gemiddelde werkelijke rendement. Inmiddels hebben verschillende rechtbanken en gerechtshoven geoordeeld dat het huidige stelsel niet in strijd is met het EVRM-recht.6 Financiële compensatie over deze jaren waar de heer V.V. voor pleit, is daarmee niet aan de orde. De omstandigheid dat het werkelijk behaalde rendement van individuele belastingplichtigen in een bepaald belastingjaar of over meerdere jaren niet gelijk is aan het forfaitair vastgestelde rendement doet daar niet aan af. Het werkelijk behaalde rendement kan namelijk zowel in positieve als negatieve zin afwijken.

De contourenschets van 6 september 2019 voor een nieuw box 3-stelsel

Voorts stelt de heer V.V. in zijn brief dat mijn ambtsvoorganger vorig jaar een toezegging heeft gedaan dat spaartegoeden tot € 450.000 van de belastingheffing in box 3 zullen worden vrijgesteld om grote spaarders niet langer – in de bewoordingen van de heer V.V. – te zwaar te belasten. Dit betrof echter geen toezegging maar een contourenschets voor een voorstel, waarbij niet het vermogen zou zijn vrijgesteld maar de eerste € 400 van het inkomen uit het vermogen onbelast zou zijn. Naar aanleiding van de brede discussie over dit voorstel bleek echter dat voor mensen waarvan het vermogen in box 3 voor een relatief klein deel uit spaargeld bestaat, de belastingdruk aanzienlijk zou stijgen ten opzichte van de huidige situatie. Dit voorstel heeft dan ook geleid tot veel reacties uit de samenleving, van individuele burgers tot brancheorganisaties en de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Er is brede steun voor het tegemoet komen van spaarders, maar de herverdeling ten nadele van belastingplichtigen die relatief veel overige bezittingen of schulden hebben in box 3 en tegelijkertijd relatief lage werkelijke rendementen behalen, leidde tot aanzienlijke kritiek. Daarbij gaf de AFM bijvoorbeeld aan dat dit voorstel beleggers zou kunnen aanzetten tot risicovoller beleggen.7 Om deze redenen ging het voorstel in deze vorm niet door. De heer V.V. geeft in zijn brief aan dat hij het niet eens is met het besluit om het voorstel uit de contourenschets van mijn ambtsvoorganger niet uit te werken. Met name omdat hij hierdoor geen vrijstelling van € 450.000 kan krijgen. Het kabinet heeft er echter voor gekozen om, binnen de kaders van het huidige stelsel, een zo groot mogelijk deel van de spaarders en de relatief kleine beleggers op korte termijn tegemoet te komen. Daartoe is het voorstel Wet aanpassing box 3 op Prinsjesdag aangeboden en op 12 november 2020 door uw Kamer aangenomen.

Wet aanpassing box 3

Het wetsvoorstel aanpassing box 3 zorgt ervoor dat het heffingvrije vermogen per belastingplichtige wordt verhoogd naar € 50.000. Het hogere heffingvrije vermogen hangt samen met het opnieuw vaststellen van de schijfgrenzen en een tariefsverhoging. De combinatie hiervan leidt tot een lastenverlichting voor het grootste deel van de huidige groep belastingplichtigen in box 3. Als gevolg van dit voorstel zullen alleen belastingplichtigen met een vermogen van meer dan € 220.000 te maken krijgen met een lastenverzwaring (€ 440.000 voor partners). Uit de memorie van toelichting8 blijkt dat het effect van de lastenverzwaring op de belastingdruk van een individuele belastingplichtige kan oplopen tot maximaal 0,0569%-punt van het vermogen. Ik ben daarom van mening dat het huidige voorstel ten opzichte van het voorstel dat in de contourenschets van mijn ambtsvoorganger is gedaan een evenwichtiger voorstel is voor het tegemoet komen van spaarders, zonder dat er een grote onevenwichtige herverdeling tussen bepaalde groepen belastingplichtigen plaatsvindt. In de stelling dat «grote spaarders» onevenredig hard worden getroffen kan ik me dan ook niet vinden.

Nieuw stelsel op basis van werkelijk rendement

Ik heb te kennen gegeven – net als de heer V.V. – een voorstander te zijn van een nieuw box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement. Daarom wordt er op dit moment onderzoek gedaan naar de praktische mogelijkheden voor een vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement. De resultaten van dit onderzoek worden in het voorjaar van 2021 aan uw Kamer gezonden.

Daarnaast heeft de heer V.V. in zijn brief de wens geuit om ook bewijsmateriaal van de belastingplichtige wettelijk te accepteren, namelijk stukken waaruit blijkt dat het werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement. In het huidige stelsel van box 3 bestaat geen mogelijkheid om over het werkelijke rendement te heffen en kunnen dergelijke stukken daarom ook niet door de Belastingdienst in behandeling worden genomen bij het opleggen van de aanslag. Dat zou wel mogelijk zijn als in het stelsel een tegenbewijsregeling wordt geïntroduceerd. Naar aanleiding van onder andere vragen van het Kamerlid Lodders9 heb ik in mijn brief van 16 oktober 202010 aangegeven ten behoeve van de formatie juridisch advies in te winnen bij deskundigen over de juridische mogelijkheden voor een tegenbewijsregeling in box 3 gericht op belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargeld.

Ik vertrouw erop dat ik met bovenstaande uiteenzetting uw commissie voldoende heb geïnformeerd. Een afschrift van deze brief is ook aan de heer V.V. gestuurd.

De Staatssecretaris van Financiën, J.A. Vijlbrief


X Noot
1

HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:816; HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:911; HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:912; HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:817; HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:948 en HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:949.

X Noot
2

Kamerstuk 32 140, nr. 69.

X Noot
3

Kamerstuk 32 140, nr. 69, bijlage.

X Noot
4

Kamerstuk 32 140, nr. 69, bijlage.

X Noot
5

Kamerstuk 32 140, nr. 74.

X Noot
6

Zie ter illustratie: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 2 juli 2020, nrs. 19/00781 en 19/00782, ECLI:NL:GHSHE:2020:2000.

X Noot
8

Kamerstuk 35 577 nr. 3, p. 9.

X Noot
9

Kamerstuk 35 302, nr. 17.

X Noot
10

Kamerstuk 32 140, nr. 74.

Naar boven