32 140 Herziening Belastingstelsel

Nr. 120 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 10 juni 2022

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 15 april 2022 inzake de Contourennota box 3-heffing op basis van werkelijk rendement (Kamerstuk 32 140, nr. 105).

De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 9 juni 2022. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Tielen

De adjunct-griffier van de commissie, Kling

Vraag 1

Kunt u per categorie aangeven hoeveel geld er in Nederland omgaat in de vrijgestelde bezittingen, zoals opgesomd op de website van de Belastingdienst?

Antwoord 1

De vrijgestelde en niet in de belastinggrondslag betrokken bezittingen genoemd op de website van de Belastingdienst zijn:

  • landgoederen in de zin van de Natuurschoonwet 1928,

  • bossen,

  • natuurterreinen,

  • voorwerpen van kunst en wetenschap, behalve wanneer deze vooral als belegging worden aangehouden,

  • bepaalde vorderingen op basis van een erfenis,

  • sommige kapitaalverzekeringen,

  • roerende zaken voor eigen gebruik of voor gebruik binnen het gezin, bijvoorbeeld een eigen auto of de inboedel van de woning,

  • het gespaarde bedrag van een levensloopregeling.

Juist omdat deze bezittingen zijn vrijgesteld of niet tot de grondslag behoren, worden deze ook niet opgegeven bij de aangifte inkomstenbelasting. Daarom is er weinig zicht op de omvang van deze bezittingen. Van de kapitaalverzekeringen zijn wel enige gegevens beschikbaar. De totale waarde aan vrijgestelde kapitaalverzekeringen in box 3 bedraagt in 2022 naar schatting ca. 72 miljard euro. Het vrijgestelde vermogen aan landgoederen in de zin van de Natuurschoonwet 1928 bedraagt naar schatting ca. 680 miljoen euro.

Vraag 2

Welke belastingregelingen zijn er die van invloed zijn op box 3 en wat is het budgettaire belang van elke regeling?

Antwoord 2

Het budgettaire belang van fiscale regelingen wordt ieder jaar gepubliceerd in Bijlage 9 van de Miljoenennota. In Bijlage 10 staat nadere toelichting en duiding van deze cijfers.

De fiscale regelingen die alleen betrekking hebben op box 3 zijn weergegeven in tabel 1, met het geraamde budgettaire belang in 2022 zoals weergegeven in Bijlage 9 van de Miljoenennota 2022. Uitzondering is de vrijstelling voor landgoederen op basis van de Natuurschoonwet 1928 in box 3. Die is in de Miljoenennota onderdeel van de post «Fiscale faciliteiten Natuurschoonwet». Tabel 1 geeft het deel ervan weer dat betrekking heeft op box 3.

Tabel 1: Fiscale regelingen met alleen betrekking op box 3

Fiscale regeling

Belang in 2022

(miljoenen euro’s)

Pensioenvrijstelling box 3

7.305

Lijfrentevrijstelling box 3

212

Nettopensioen en nettolijfrente

9

Vrijstelling rechten op bepaalde kapitaalsuitkeringen, waaronder KEW, box 3

747

Vrijstelling rechten op kapitaalsuitkering bij overlijden box 3

27

Vrijstelling groen beleggen box 3

54

Heffingskorting groen beleggen box 3

35

Heffingvrij vermogen box 3

1.288

Vrijstelling Natuurschoonwet box 3

9

Er zijn ook fiscale regelingen die deels betrekking hebben op box 3 en deels op box 1 en box 2. Dit zijn de persoonsgebonden aftrekposten en een aantal heffingskortingen. De persoonsgebonden aftrek wordt eerst verrekend met inkomen uit box 1; het eventuele restant wordt vervolgens verrekend met inkomen uit box 3. De heffingskortingen verminderen het totale bedrag aan inkomstenbelasting, waarvan een deel afkomstig is uit box 3. Het totale belang, inclusief niet-box 3, is weergegeven in tabel 2.

Tabel 2: Fiscale regelingen die deels betrekking hebben op box 3

Fiscale regeling

Totale belang in 2022

(miljoenen euro’s)

Aftrek voor scholingsuitgaven (studiekosten)

23

Giftenaftrek inkomstenbelasting

390

Aftrek specifieke zorgkosten

257

Onderhoudsverplichtingenaftrek

268

Belaste ontvangen alimentatie

– 1861

Algemene heffingskorting

24.914

Ouderenkorting

4.216

Alleenstaande ouderenkorting

463

Jonggehandicaptenkorting

186

X Noot
1

Een minteken betekent opbrengst in plaats van derving.

De arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting zijn niet in de tabel opgenomen, omdat deze gerelateerd zijn aan arbeid van de belastingplichtige, belast in box 1. Desalniettemin worden ook deze kortingen verrekend met het totaal aan verschuldigde inkomstenbelasting en verlagen zij daarmee ook de gemiddelde belastingdruk in box 3.

Vraag 3

Waarom gaat de contourennota over een nieuw box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement niet in op de doorwerking naar en gevolgen voor de toeslagen en andere regelingen?

Antwoord 3

Op het moment dat besluitvorming over de vormgeving van het nieuwe box 3 stelsel heeft plaatsgevonden is het voor de Belastingdienst mogelijk om een uitvoeringstoets op de uitwerking van de wetgeving te doen. Dit is in het vierde kwartaal 2022 voorzien. In het kader daarvan zal naar verwachting meer duidelijkheid ontstaan ten aanzien van de gevolgen van het nieuwe stelsel op basis van werkelijk rendement en doorwerking naar toeslagen en andere (inkomensafhankelijke) regelingen.

In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat, wanneer het verzamelinkomen – om welke reden dan ook – wijzigt, er gevolgen kunnen zijn voor het recht op toeslagen en sprake van een effect op andere inkomensafhankelijke regelingen. Dat is nu niet anders.

Vraag 4

Kunt u uitgebreid ingaan op de verwachte doorwerking die een box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement heeft op de toeslagen en andere regelingen? Bent u bereid de Kamer hier apart (per brief) over te informeren?

Antwoord 4

Door het stelsel op basis van werkelijk rendement zal het inkomen uit box 3 voor sommige belastingplichtigen hoger zijn dan het inkomen wat ze nu uit box 3 halen; voor andere belastingplichtigen zal dit lager zijn. Dit kan gevolgen hebben voor inkomensafhankelijke regelingen. Wijzigingen in het inkomen van een belastingplichtige vinden echter veelvuldig plaats, bijvoorbeeld omdat een belastingplichtige meer of minder gaat werken of een hoger salaris krijgt. De eventuele doorwerking richting toeslagen en andere regelingen zijn dan ook reguliere processen.

Op dit moment worden gegevens van de Belastingdienst over het vermogen en het inkomen uit vermogen in box 3 gebruikt voor om vast te stellen of bijvoorbeeld een recht bestaat op toeslagen en zo ja op welk bedrag. Zoals vermeld in de contourenbrief moet nader onderzocht worden welke gevolgen een overgang naar een heffing op basis van werkelijk rendement heeft op gegevenslevering en hoe deze gegevenslevering door de Belastingdienst aan andere uitvoeringsinstanties ook in het nieuwe systeem gewaarborgd kan worden. Zodra dit bekend is, zal ik uw Kamer hierover informeren. Daarbij zal ook betrokken worden wat de doorwerking is op de (hoogte) van deze regelingen.

Vraag 5

In de brief van 10 mei 2022 (Kamerstuk 32 140, nr. 107) over regelingen waarop het rechtsherstel box 3 invloed heeft, worden tien regelingen genoemd die een doorwerking naar box 3 hebben. Kunt u per regeling aangeven wat de gevolgen zijn van een nieuw box 3-stelsel op basis van werkelijk behaald rendement? Bent u bereid de Kamer hier apart (per brief) over te informeren?

Antwoord 5

Zie het antwoord op vraag 4.

Vraag 6

Klopt het dat het nieuwe box 3-stelsel een grote impact op toeslagen en andere regelingen gaat hebben, omdat een kenmerk van het nieuwe stelsel is dat inkomsten in box 3 meer zullen fluctueren en dat daardoor toeslagen van jaar tot jaar sterk kunnen wijzigen?

Antwoord 6

Ook nu al kan om verschillende redenen sprake zijn van een fluctuerend verzamelinkomen met de daaruit volgende doorwerking op toeslagen en andere regelingen. Verwacht wordt dat er slechts ten dele samenloop is tussen (grote) vermogens (met een fluctuerend verzamelinkomen op grond van box 3 aanpassingen) en de doelgroep voor inkomensafhankelijke regelingen, waaronder toeslagen.

Vraag 7

In hoeverre wordt het aanvragen van een toeslag voor iemand met box 3-vermogen in het nieuwe stelsel deels een gok, aangezien het werkelijke rendement in een volgend jaar niet te voorspellen is?

Antwoord 7

Zie het antwoord op vraag 6. Als men onzekerheid vooraf wil voorkomen is het mogelijk om tot 1 september na afloop van het berekeningsjaar huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget aan te vragen als er meer zekerheid is over de hoogte van het behaalde rendement.

Vraag 8

Klopt het dat risico bestaat dat in het nieuwe stelsel een risiconemende belegger die in het ene jaar een hoog verzamelinkomen heeft doordat hij hele goede rendementen haalt en in het andere jaar een laag verzamelinkomen omdat hij veel verlies lijdt, over deze twee jaar gemiddeld (veel) meer toeslagen ontvangt dan een risicomijdende spaarder of belegger die in dezelfde twee jaar een stabiel verzamelinkomen had? Kunt u dit uitwerken in één of meerdere voorbeelden?

Antwoord 8

De uitwerking van een al dan niet fluctuerend inkomen op het recht op toeslagen is sterk afhankelijk van de omvang van deze fluctuatie, de hoogte van het totale verzamelinkomen van deze burger, de inkomensgrens van de desbetreffende toeslag, de hoogte van het vermogen, andere toeslagspecifieke voorwaarden en de definitieve wetgeving voor het nieuwe box-3 stelsel. Door deze veelheid aan potentiële variabelen is deze situatie niet uit te werken in een representatief voorbeeld. Afhankelijk van de situatie kan dit bij een meer fluctuerend inkomen zowel een hoger als een lager recht op toeslag resulteren. In zijn algemeenheid kan wel gezegd worden dat burgers met (veel) vermogen naar verwachting hierdoor niet snel in financiële problemen zullen komen.

Vraag 9

In hoeverre is het noodzakelijk om eerst alle gevolgen voor toeslagen en andere regelingen scherp te hebben, voordat een nieuw box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement ingevoerd kan worden?

Antwoord 9

Ik acht het noodzakelijk om zoveel mogelijk gevolgen voor toeslagen en andere (inkomensafhankelijke) regelingen scherp te hebben, voor de besluitvorming over (de hoofdlijnen van) een nieuw box-3 stelsel op basis van werkelijk rendement. In uitvoeringstoetsen worden de doorwerkingen waar mogelijk nader bezien en inzichtelijk gemaakt en daar komt ook aan de orde in hoeverre aanpalende regelgeving geraakt wordt. Zie verder het antwoord op vraag 3.

Vraag 10

Kan het voorkomen dat wanneer heffing op werkelijk rendement in 2025 wordt ingevoerd en dat jaar bijvoorbeeld de huizenmarkt een daling inzet, de overheid voor een flinke kostenpost staat aangezien de waardedaling op tweede huizen kan worden gebruikt als verrekening voor andere winsten? Is het mogelijk om dit voor zeer fluctuerende vermogensbestanddelen tegen te gaan?

Antwoord 10

Het niet toestaan van het verrekenen van verlies op het ene vermogensbestanddeel met winst op het andere vermogensbestanddeel gaat in tegen het principe van een belasting op het werkelijke rendement, waarin het netto-inkomen uit vermogen wordt belast.

Daarnaast wordt het nieuwe stelsel in 2025 budgetneutraal vormgegeven. Gegeven de voorspelde rendementen op de vermogensbestanddelen is sprake van budgetneutraliteit als de belastingopbrengst volgens het huidige stelsel en het stelsel van werkelijk rendement gelijk zijn. De raming van de opbrengsten is dus leidend. De ramingen van de marktontwikkeling van aandelen en huizen zullen op jaarbasis nooit precies uitkomen. Er zullen jaren zijn waarin de opbrengsten hoger zijn dan geraamd en jaren waarin de opbrengsten lager zijn dan geraamd. Bij een flinke daling van huizenprijzen wordt deze daling inderdaad verrekend met andere box 3 inkomsten van de belastingplichtige, bijvoorbeeld uit aandelen. De box 3 opbrengst kan daardoor mogelijk incidenteel enkele miljarden lager uitvallen. Daar staat tegenover dat de opbrengst ook flink hoger kan uitvallen wanneer aandelen- en huizenprijzen hard stijgen, zoals in 2021 het geval was. Plussen en minnen als gevolg van endogene ontwikkeling van rendementen lopen in het EMU-saldo, zoals bij iedere belasting het geval is.

Vraag 11

Wat is de verwachting over wanneer de werkelijke waardedaling van onroerend goed kan worden meegenomen in het nieuwe stelsel?

Antwoord 11

In het coalitieakkoord is afgesproken om de waardeontwikkeling van onroerende zaken tijdelijk forfaitair te blijven belasten, waarbij zo snel als mogelijk de overstap wordt gemaakt naar een heffing op basis van werkelijk rendement. Dan zal ook de werkelijke waardedaling kunnen worden meegenomen. De achtergrond hiervan is dat de benodigde gegevens niet voldoende beschikbaar of geschikt zijn om de waardeontwikkeling te belasten. De WOZ-waarde op de waardepeildatum van 1 januari van het belastingjaar, die voor veel onroerende zaken in box 3 van toepassing is, wordt pas na afloop van het belastingjaar vastgesteld door middel van een WOZ-beschikking. De waarde op 1 januari en 31 december is daardoor te laat beschikbaar om de belastbare waardemutatie in het belastingjaar te kunnen vaststellen. Op dit moment is het onderzoek naar het belasten van de werkelijke waardeontwikkelingen nog volop gaande. Overigens zal ook bij een forfait de waardedaling van onroerend goed worden meegenomen. Wanneer gemiddeld genomen sprake is van een waardedaling van onroerend goed en zodoende het forfait negatief is, zal onroerend goed voor de belastingplichtige een negatieve inkomenspost in box 3 opleveren.

Vraag 12

Wordt er bij het nadenken over aftrekbaarheid van kosten ook nagedacht over een forfaitair kostenbedrag voor alle box 3-houders? Is de verwachting dat deze invulling tot juridische procedures zal leiden?

Antwoord 12

Bij de uitwerking van de kostenaftrek in box 3 is ook nagedacht over de mogelijkheid om de aftrek via een forfait vorm te geven. Echter, de verschillende vermogensbestanddelen en de hoogte van de mogelijke bijbehorende kosten zijn te divers om deze in één forfait (zij het een vast bedrag, zij het een percentage van het vermogen) vorm te geven. Belangrijkste overweging is daarbij dat een forfait voor kosten niet past in een stelsel voor belastingheffing op basis van werkelijk rendement waarmee juist afgestapt zal worden van de forfaitaire benadering van de inkomsten uit vermogen en daarmee samenhangende kosten. Daarnaast zal één forfaitair kostenbedrag voor alle box 3-houders voor een deel van de belastingplichtigen in box 3 tot een ongewenste bevoordeling en voor een ander deel tot een ongewenste benadeling leiden. Juist deze benadeling brengt een hoger risico op juridische procedures met zich.

Vraag 13

Kan er een inschatting worden gegeven over hoe de inkomsten uit het nieuwe stelsel fluctueren als wordt gekozen voor een langere/kortere termijn van verliesverrekening?

Antwoord 13

Verliesverrekening is voordelig voor de belastingplichtige en dus nadelig voor de schatkist, in ieder belastingjaar. Hoe langer de verliesverrekeningstermijn, hoe groter de budgettaire derving die dit met zich meebrengt. Het verschil tussen een lange en een korte verliesverrekeningstermijn zit niet zozeer in de fluctuatie van de inkomsten, maar is vooral van belang in tijden van een langdurige crisis en bij een langdurige daling van de huizenprijzen. Bij een korte verliesverrekeningstermijn kan het in zo’n geval voorkomen dat verliezen van belastingplichtigen verjaren.

Vraag 14

Zijn er redelijkheidseisen waarmee de Belastingdienst rekening moet houden als het gaat om de termijnen voor verliesverrekening?

Antwoord 14

Bij het vaststellen van de termijnen voor verliesverrekening wordt onder andere gekeken naar de uitvoerbaarheid van de achterwaartse en voorwaartse verliesverrekening door de Belastingdienst.

Vraag 15

Klopt het dat een lange periode voor verliesverrekening indirect dient als schokdemper voor fluctuerende waarde voor vermogen?

Antwoord 15

Voor belastingplichtigen kan verliesverrekening inderdaad worden gezien als een schokdemper in slechte jaren. In tegenstelling tot het huidige box 3 stelsel, werkt een vermogensaanwasbelasting anti-cyclisch: het risico op waardedaling van vermogen van huishoudens wordt deels gedragen door de overheid, omdat in het geval van waardedaling geen belasting wordt geheven. Verliesverrekening versterkt dit effect. In het geval van waardedaling kunnen belastingplichtigen dan bovendien rekenen op een lagere belasting andere jaren.

Vraag 16

Wat zijn bij een vermogensaanwasbelasting de voor- en nadelen vanuit het perspectief van de burger? Kunt u deze vraag graag tevens beantwoorden voor de vermogenswinstbelasting?

Antwoord 16

Een vermogensaanwasbelasting heeft enkele belangrijke voordelen ten opzichte van een vermogenswinstbelasting. Bij een vermogensaanwasbelasting wordt de waardeontwikkeling van jaar tot jaar in de heffing betrokken en niet pas in het jaar waarin het vermogensbestanddeel wordt verkocht. Daarmee wordt langdurig uitstel van belastingheffing voorkomen. Belastingplichtigen betalen belasting overeenkomstig het jaarlijkse rendement in plaats van een (grote) aanslag ineens over de waardemutatie tussen aankoop, die mogelijk in een ver verleden plaatsvond, en de verkoop.

Een ander voordeel van een vermogensaanwasbelasting is dat belastingplichtigen en ketenpartners (banken en verzekeraars) niet langdurig gegevens hoeven bij te houden over de kostprijs van alle vermogensbestanddelen. Indien aandelen in een beleggingsfonds in tranches worden gekocht tegen verschillende prijzen, moeten deze prijzen apart worden bijgehouden. Bij een vermogenswinstbelasting zou bij de berekening van de vermogenswinst – mogelijk jaren later – achterhaald moeten worden wat de verkrijgingsprijs is geweest van de individuele aandelen die worden verkocht. Dit kan ingewikkeld zijn en gegevens uit het verleden over de kostprijs zullen niet altijd meer beschikbaar zijn. Zowel de ketenpartners als de Belastingdienst hebben vanuit uitvoeringsperspectief een voorkeur voor een vermogensaanwasbelasting.

Een nadeel van een vermogensaanwasbelasting is dat het kan voorkomen dat een belastingplichtige onvoldoende liquide middelen heeft om de box 3-heffing te voldoen. Dit is ook het geval bij het huidige forfaitaire stelsel. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een waardestijging van aandelen waarbij de belastingplichtige de waardestijging nog niet te gelde heeft gemaakt door verkoop, terwijl hierover al wel belasting is verschuldigd. Een ander voorbeeld is een tweede woning in box 3 die wel in waarde stijgt maar (nog) niet wordt verkocht en geen directe inkomsten oplevert. Daarnaast kunnen situaties ontstaan waarin de belastingplichtige over onvoldoende liquiditeit beschikt om de belastingschuld te kunnen voldoen. Hier is aandacht voor bij de verdere uitwerking, ook met het oog op het feit dat steeds meer aandacht is voor aanvullende maatregelen die de huuropbrengsten van woningbeleggers raken. Als een belastingschuldige niet binnen de wettelijke betaaltermijn een aanslag kan voldoen, dan kan hiervoor een verzoek worden gedaan de Belastingdienst en zal de Belastingdienst beoordelen of aan de voorwaarden voor uitstel van betaling wordt voldaan. Daarnaast is het mogelijk om de afdracht van de belastingschuld te spreiden door gedurende het lopende belastingjaar de belastingschuld in termijnen te voldoen door een voorlopige aanslag inkomstenbelasting aan te vragen of aan te passen.

Een ander nadeel van de vermogensaanwasbelasting is dat belastingplichtigen jaarlijks de waarde moeten bepalen en de stortingen en onttrekkingen moeten bijhouden om de vermogensaanwas te kunnen bepalen. Daarmee krijgt de belastingplichtige in feite een administratieplicht opgelegd. Waar mogelijk zal echter gebruik worden gemaakt van gegevens van ketenpartners, zoals banken en verzekeraars, zodat zoveel mogelijk gegevens vooraf in de aangifte ingevuld kunnen worden. Voor burgers die alleen zeer gangbare vermogensbestanddelen bezitten, zoals een binnenlandse spaarrekening en een beleggingsrekening, blijft het nieuwe stelsel daardoor naar verwachting behapbaar. Burgers met een meer gevarieerd vermogen, zoals buitenlandse aandelen, moeten vaker zelf deze gegevens (waarde aan het begin en einde van het jaar, ontvangen dividenden, stortingen en onttrekkingen, aftrekbare kosten) gaan bijhouden en aanleveren of zullen meer gegevens moeten controleren, waardoor een groter beroep op hun doenvermogen wordt gedaan. Dit is een nadeel van het nieuwe stelsel dat niet geheel te ondervangen zal zijn.

Een vermogenswinstbelasting zal in mindere mate gepaard gaan met liquiditeitsproblemen. Daar staat tegenover dat een vermogenswinstbelasting kan leiden tot economische verstoringen door het zogenoemde lock-in effect. Het lock-in effect treedt op doordat belastingheffing bij een vermogenswinstbelasting pas verschuldigd is op het moment van realisatie van de winst. Belastingplichtigen kunnen dan beslissen om bijvoorbeeld aandelen niet te verkopen om zo belastingheffing op dat moment te voorkomen. Dit kan een drempel opwerpen om te beleggen in het meest rendabele beleggingsproduct en werkt dus economisch verstorend.

Vraag 17

Wat zijn bij een vermogensaanwasbelasting de voor- en nadelen vanuit het perspectief van ketenpartners? Kunt u deze vraag graag tevens beantwoorden voor de vermogenswinstbelasting?

Antwoord 17

Zie antwoord op vraag 16.

Vraag 18

Hoe worden deze voor- en nadelen gewogen? Welke groep weegt daarbij voor het kabinet het zwaarst bij de dilemma’s?

Antwoord 18

Het uitgangspunt is dat het nieuwe box 3-stelsel rechtvaardig en uitvoerbaar is, zowel voor burgers, de Belastingdienst als de ketenpartners. In het nieuwe box 3-stelsel zal waar mogelijk gebruik worden gemaakt van gegevens van ketenpartners, zoals banken en verzekeraars, zodat zoveel mogelijk gegevens vooraf in de aangifte ingevuld kunnen worden. Voor burgers die alleen zeer gangbare vermogensbestanddelen bezitten, zoals een binnenlandse spaarrekening en een beleggingsrekening, blijft het nieuwe stelsel daardoor naar verwachting behapbaar. Burgers met een meer gevarieerd vermogen, zoals buitenlandse aandelen, moeten vaker zelf deze gegevens (waarde aan het begin en einde van het jaar, ontvangen dividenden, stortingen en onttrekkingen, aftrekbare kosten) gaan bijhouden en aanleveren of zullen meer gegevens moeten controleren, waardoor een groter beroep op hun doenvermogen wordt gedaan. Dit is een nadeel van het nieuwe stelsel dat niet geheel te ondervangen zal zijn. Daar staat tegenover dat het nieuwe stelsel naar verwachting beter aansluit bij de belevingswereld van de burger, omdat belasting wordt geheven over de werkelijk genoten reguliere inkomsten uit vermogen, zoals rente, dividend, huur en pacht, en over de waardeontwikkeling van vermogensbestanddelen die zich in het betreffende jaar hebben voorgedaan.

Vraag 19

Wat zijn per systeem de budgettaire (invoering-)gevolgen?

Antwoord 19

De budgettaire gevolgen kunnen in dit stadium nog niet in beeld worden gebracht. Het is de bedoeling om het stelsel in 2025 budgetneutraal in te voeren.

Bij een vermogenswinstbelasting is er sprake van belastinguitstel totdat het rendement gerealiseerd is. Daardoor zal er in de eerste jaren een lagere belastingopbrengst zijn. Dit is een incidentele derving: op de lange termijn zouden een vermogensaanwasbelasting en een vermogenswinstbelasting in theorie gemiddeld per jaar ongeveer net zoveel belasting moeten opbrengen.

Vraag 20

Hoe zal per systeem worden omgegaan met incourante vermogensbestanddelen?

Antwoord 20

Bij een vermogensaanwasbelasting wordt jaarlijks belasting geheven over de reguliere inkomsten (zoals rente, dividend, huur en pacht) en de waardeontwikkeling van vermogensbestanddelen (zoals koerswinst of koersverlies over aandelen, waardestijging of waardedaling van onroerend goed). Voor het bepalen van de waardeontwikkeling van een vermogensbestanddeel wordt de waarde in het economische verkeer per 31 december vergeleken met de waarde in het economische verkeer per 1 januari, gecorrigeerd met eventuele tussentijdse stortingen en onttrekkingen. Het mogelijke waardedrukkende effect van incourantheid is verdisconteerd in de waarde in het economische verkeer van het vermogensbestanddeel op 31 december en 1 januari. In het huidige forfaitaire box 3-stelsel worden vermogensbestanddelen op de peildatum 1 januari ook in aanmerking genomen voor de waarde in het economische verkeer.

Bij een vermogenswinstbelasting wordt ook jaarlijks belasting geheven over de reguliere inkomsten. Daarnaast wordt de waardeontwikkeling van vermogensbestanddelen belast op het moment van verkoop van het vermogensbestanddeel. Er wordt dan geheven over het verschil tussen de verkoop- en aankoopprijs. De vermogenswinst kan ook negatief zijn, bijvoorbeeld als een vermogensbestanddeel ten opzichte van de aankoopprijs in waarde is gedaald wegens incourantheid.

Vraag 21

Hoe zal per systeem (met name dat van vermogensaanwasbelasting) worden omgegaan met nog niet gerealiseerde winsten in situaties dat vermogen «vastzit» en niet op korte termijn kan worden verzilverd om belasting te kunnen betalen?

Antwoord 21

Zie antwoord op vraag 16.

Vraag 22

Is het kabinet bereid om tevens, naast onroerend goed, met forfaitaire regelingen te gaan werken ten aanzien van vermogensbestanddelen?

Antwoord 22

In het coalitieakkoord is afgesproken dat per 2025 een nieuw box 3-stelsel op basis van reëel rendement wordt ingevoerd, waarbij inkomsten uit vermogen worden belast op basis van werkelijk rendement. Hierbij zal het inkomen uit sparen en beleggen direct op reëel rendement worden belast. De waardeontwikkeling van vastgoed zal eerst echter nog forfaitair worden belast, waarbij zo snel als mogelijk de overstap wordt gemaakt naar werkelijk rendement.

Vraag 23

Hoe wordt per systeem aangekeken tegen vermogensverminderingen en -verliezen? In hoeverre en hoelang zijn deze verrekenbaar?

Antwoord 23

Voor de wijze waarop positieve en negatieve waardeontwikkelingen van vermogensbestanddelen worden belast in beide systemen, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 20. In een stelsel op basis van werkelijk rendement is het mogelijk dat belastingplichtigen in sommige jaren verlies lijden in box 3, bijvoorbeeld als gevolg van negatieve waardeontwikkeling van vermogensbestanddelen. Momenteel wordt nagedacht over de vormgeving van een verliesverrekening, waarbij onder andere de termijn van verliesverrekening nog een uitzoekpunt is. Rekening houdend met de systematiek van de inkomstenbelasting, waarin het inkomen wordt verdeeld over de verschillende boxen, ligt het voor de hand om de verliesverrekening zo vorm te geven dat verliezen uitsluitend kunnen worden verrekend met de box 3 inkomsten uit andere jaren.

Vraag 24

Hoe wordt omgegaan met waarderingen van bijvoorbeeld kunst, antiek en oude auto’s? Hoe wordt omgegaan met cryptocurrency?

Antwoord 24

Het uitgangspunt is dat het nieuwe box 3-stelsel zal gaan gelden voor alle vermogensbestanddelen die in het huidige box 3-stelsel vallen, inclusief de bijbehorende huidige waarderingsregels. Bezittingen worden in beginsel in aanmerking genomen voor de waarde in het economische verkeer.

Roerende zaken, zoals auto’s, worden in het huidige forfaitaire box 3-stelsel als bezitting aangemerkt indien die door de belastingplichtige en personen die behoren tot zijn huishouden niet voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt of verbruikt. Uitzondering op deze regel zijn roerende zaken die weliswaar voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt of verbruikt, maar hoofdzakelijk (meer dan 70%) als belegging dienen. In de parlementaire geschiedenis is hierover het volgende opgemerkt.1

«Roerende zaken voor persoonlijk ge- of verbruik behoren in beginsel niet tot de grondslag omdat ze geen economisch rendement genereren.

In uitzonderlijke gevallen is er echter aanleiding om, in afwijking van het voorgaande, roerende zaken die voor persoonlijke doeleinden worden ge- of verbruikt tot de grondslag te rekenen. Dit geldt als de desbetreffende roerende zaken ook en met name (dat wil zeggen hoofdzakelijk) ter belegging worden aangehouden. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de belastingplichtige die geregeld kostbare antieke meubelen koopt en deze weliswaar in zijn woning gebruikt, maar ze in feite bedoelt als (belastingvrij) appeltje voor de dorst. Het zou niet juist zijn om dergelijke zaken, enkel omdat ze (ook wel eens) gebruikt worden voor persoonlijke doeleinden, niet tot de grondslag te rekenen. Bovendien moet worden voorkomen dat belastingplichtigen onbeperkt bedragen buiten de grondslag van de forfaitaire rendementsheffing kunnen brengen door kostbare roerende zaken aan te schaffen. In het tweede lid, onderdeel c, is daarom een uitbreiding opgenomen voor het zeer specifieke geval dat roerende zaken weliswaar voor persoonlijk ge- of verbruik dienen, maar gezien de aard en hoeveelheid van die zaken kennelijk hoofdzakelijk ter belegging worden aangehouden. Deze bepaling ziet op die gevallen dat een roerende zaak een dusdanige aard heeft dat een dergelijke zaak, in combinatie met de mate waarin deze zaken worden aangehouden (de hoeveelheid), een overwegend beleggingskarakter heeft. In dit kader kan gedacht worden aan het bijzondere geval dat een belastingplichtige een grote collectie waardevolle oldtimers heeft waarin weliswaar af en toe wordt gereden, maar welke meestentijds ergens staan opgeslagen met het oog op het beleggingsrendement. Overigens rust de bewijslast dat roerende zaken in eigen gebruik hoofdzakelijk ter belegging dienen in beginsel bij de inspecteur.»

Bij voorwerpen van kunst en wetenschap geldt dat deze niet als box 3-bezitting worden aangemerkt, tenzij zij hoofdzakelijk (meer dan 70%) als belegging dienen. In de parlementaire geschiedenis is hierover het volgende opgemerkt.2

«Toepassing van artikel 5.1.3 (thans: artikel 5.3 Wet inkomstenbelasting 2001) leidt ertoe dat de volgende voorwerpen van kunst en wetenschap in beginsel tot de grondslag van het forfaitaire rendement behoren:

  • onroerende voorwerpen van kunst en wetenschap;

  • roerende voorwerpen van kunst en wetenschap die niet in eigen gebruik zijn;

  • roerende voorwerpen van kunst en wetenschap die in eigen gebruik zijn en die tevens ter belegging worden aangehouden.

Bovenstaande betekent dat een roerend voorwerp van kunst of wetenschap, bijvoorbeeld een schilderij, dat in eigen gebruik is bij de belastingplichtige en dat door hem niet ter belegging wordt aangehouden, niet behoort tot de grondslag van het forfaitaire rendement. Indien de belastingplichtige besluit dit schilderij uit te lenen aan een museum, is het schilderij niet langer in eigen gebruik en zou het als gevolg daarvan tot de grondslag van het forfaitaire rendement van de belastingplichtige gaan behoren. Deze fiscale consequenties zouden een negatieve invloed kunnen hebben op de mate waarin particulier kunstbezit, al dan niet tijdelijk, ter beschikking wordt gesteld ten behoeve van openbare collecties van kunst of wetenschap. Verder zou, zonder nadere regeling, een onroerend voorwerp van kunst in de grondslag van het forfaitaire rendement worden betrokken, ongeacht of dit voorwerp in eigen gebruik is of niet. Dit zou belastingplichtigen kunnen afremmen in de aanschaf van onroerende voorwerpen van kunst. Derhalve is besloten tot een tegemoetkoming te komen in artikel 5.2.2 (thans: artikel 5.8 Wet inkomstenbelasting 2001) en daarin een vrijstelling op te nemen voor voorwerpen van kunst en wetenschap die niet ter belegging worden aangehouden, ongeacht of zij in eigen gebruik zijn of niet. De vrijstelling is zowel van toepassing op roerende als op onroerende voorwerpen van kunst en wetenschap.»

Cryptovaluta horen doorgaans tot de bezittingen in box 3. Cryptovaluta worden in het huidige forfaitaire box 3-stelsel opgegeven voor de waarde in het economische verkeer op 1 januari (peildatum). Hierbij kan de koers op de peildatum worden aangehouden van het gebruikte omwisselplatform. In het nieuwe box 3-stelsel zal de waardeontwikkeling worden bepaald door de waarde in het economische verkeer op 31 december te vergelijken met de waarde in het economische verkeer op 1 januari, gecorrigeerd met eventuele tussentijdse stortingen en onttrekkingen.

Vraag 25

Hoe wordt omgegaan met arbitragemogelijkheden (bijvoorbeeld box 2)?

Antwoord 25

Het enkel om fiscale redenen verplaatsen van vermogen, bijvoorbeeld vanuit box 3 naar box 2, vind ik onwenselijk. In de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn diverse anti-arbitragemogelijkheden opgenomen voor tijdelijke overhevelingen van box 3-vermogen. De prikkel voor box-arbitrage neemt aanzienlijk af bij de invoering van het nieuwe box 3-stelsel omdat belasting zal worden geheven over het werkelijke rendement en niet over het forfaitair berekende rendement. Daarnaast sorteert arbitrage rond de huidige peildatum in box 3 van 1 januari geen effect in het nieuwe box 3-stelsel omdat het inkomen uit vermogen in aanmerking wordt genomen dat gedurende het kalenderjaar wordt genoten. Het aanhouden van zogenoemde «spaar-bv’s», waaraan jaarlijks (accountants)kosten zijn verbonden, wordt met de heffing over het werkelijke rendement in box 3 dus fiscaal minder aantrekkelijk. Wel zijn er enkele punten waarvoor box 2 aantrekkelijker kan zijn. Zo geldt in de vennootschapsbelasting het winstregime, waardoor de winst veelal op een later moment zal worden genoten dan het inkomen bij een vermogensaanwasbelasting, en vindt belastingheffing in box 2 plaats op het moment dat dividend wordt uitgekeerd. Daartegen is in het algemeen dat het vennootschapsbelastingtarief in combinatie met het box 2-tarief in de inkomstenbelasting hoger is dan het huidige tarief van de inkomstenbelasting in box 3. Tot slot is de heffing van overdrachtsbelasting een drempel voor het overdragen van onroerend goed vanuit box 3 naar bijvoorbeeld een eigen vennootschap.

Vraag 26

Hoe wordt omgegaan met planning en/of misbruik rondom het systeem? Welke maatregelen bestaan daartegen?

Antwoord 26

Bij de vormgeving van het nieuwe box 3-stelsel wordt, met name bij de elementen die nieuw zijn ten opzichte van het huidige forfaitaire stelsel, aandacht besteed aan de eventuele mogelijkheid tot planning of arbitrage. Hierbij kan gedacht worden aan het beïnvloeden van de omvang van de reguliere voordelen, via bijvoorbeeld het uitlenen van geld door ouders aan kinderen tegen een rente die lager is dan de marktrente, kostenaftrek en de negatieve waardeontwikkelingen van vorderingen bij kwijtschelden van financieel volwaardige vorderingen in gelieerde verhoudingen. Momenteel wordt onderzocht hoe groot het risico is op planning en arbitrage bij deze elementen en welke maatregelen hiertegen getroffen kunnen worden.

Vraag 27

Hoe kijkt het kabinet aan tegen tegemoetkomingen in het nieuwe stelsel ten aanzien van groene beleggingen?

Antwoord 27

In de «Contourennota box 3-heffing op basis van werkelijk rendement» (contourennota)3 is opgemerkt dat een aantal bezittingen momenteel is vrijgesteld in box 3, al dan niet beperkt tot een bepaald bedrag. Het gaat bijvoorbeeld om natuurterreinen, bepaalde kapitaalverzekeringen of groene beleggingen. Het uitgangspunt bij de overgang naar een stelsel op basis van werkelijk rendement is dat de huidige vrijstellingen worden gehandhaafd, tenzij de overgang naar werkelijk rendement aanleiding geeft om een vrijstelling anders vorm te geven of af te schaffen.

Vraag 28

Hoe kijkt het kabinet aan tegen tegemoetkomingen in het nieuwe stelsel ten aanzien van durfkapitaal? Hoe kijkt het kabinet aan tegen zorgen rondom de invoering, met name vanwege het samenvallen met de laagste koersen in tien jaar wat gevaarlijk is als «reëel rendement» sinds invoering wordt berekend?

Antwoord 28

Bij een vermogensaanwasbelasting wordt jaarlijks belasting geheven over de reguliere inkomsten (zoals rente, dividend, huur en pacht) en de waardeontwikkeling van vermogensbestanddelen (zoals koerswinst of koersverlies over aandelen, waardestijging of waardedaling van onroerend goed). Het eventueel in aanmerking kunnen nemen van negatieve waardeontwikkelingen van bijvoorbeeld durfkapitaal investeringen is relevant voor het mitigeren van risico’s bij investeerders.

Bij invoering is het mogelijk dat de opbrengst tegenvalt wanneer de beurskoersen dalen, maar evenzeer kan het omgekeerde het geval zijn. Hier ga ik dieper op in bij mijn antwoorden op vragen 10 en 59.

Vraag 29

Hoe kijkt het kabinet aan tegen de groep ouderen die geen tot weinig pensioen hebben opgebouwd? Hoe beziet het kabinet dat in relatie tot de fiscale (uitstel) van mensen die pensioen in box 1 opbouwen en pas later (en tegen lager tarief in eerste schijf) worden belast op het moment van uitkering, gelet op het feit dat in tegenstelling tot pensioenreserve van werknemers/ambtenaren bij een pensioenfonds, waar nog geen loonbelasting over is ingehouden, het gespaarde-al of niet belegde- vermogen van particulieren en ondernemers jaarlijks wordt belast met een box 3-heffing ook als dit de enige pensioenpot is?

Antwoord 29

Werkenden en ondernemers hebben verschillende mogelijkheden om pensioen op te bouwen. Zo kan dit bijvoorbeeld via een oudedagsvoorziening die in een lijfrenteproduct (verzekering of bancaire variant) wordt opgebouwd en in box 1 fiscaal gefaciliteerd wordt door de mogelijkheid van premieaftrek. Voorwaarde voor de fiscale faciliteit in box 1 is onder meer dat het vermogen dat in een dergelijk product wordt opgebouwd niet vrij beschikbaar is in de opbouwfase (geblokkeerd).

Een andere mogelijkheid is dat belastingplichtigen zelf bijvoorbeeld een spaarrekening of een beleggingsrekening bestempelen als «pensioenvermogen». De belastingplichtige kan hierbij te allen tijde onttrekkingen doen en een deel van dat bedrag voor andere doeleinden dan het pensioen gebruiken. Er is dus sprake van vrij beschikbaar vermogen. Het gevolg van deze keuze is dat desbetreffende vermogensonderdelen in box 3 zitten en het inkomen daaruit aan belastingheffing is onderworpen. De bestemming van het vermogen is niet relevant in box 3.

Vraag 30

Hoe kijkt het kabinet aan tegen het feit dat ondernemers en gepensioneerden worden benadeeld in hun oudedagsvoorziening in box 3 doordat enerzijds dividend en rente worden belast zonder inflatiecorrectie die belast wordt als winst en anderzijds de totale belastingdruk van box 2 lager is dan de belastingdruk van de inkomstenbelasting – maar het geen heffingsvrije voet zoals inkomstenbelasting heeft?

Antwoord 30

Zie antwoord op vraag 29.

Vraag 31

Hoe gaat het kabinet om met het feit dat voor veel ondernemers box 3 vermogen een buffer voor onverzekerde/onverzekerbare risico's is om investeringen te kunnen doen omdat bankkrediet vaak moeizaam/duur is en tenslotte als pensioen?

Antwoord 31

Voor een IB-ondernemer geldt volgens vaststaande jurisprudentie het leerstuk van de vermogensetikettering. Dat betekent dat een vermogensbestanddeel verplicht privévermogen, verplicht ondernemingsvermogen dan wel keuzevermogen kan zijn. Tot het verplichte ondernemingsvermogen behoren bijvoorbeeld die vermogensbestanddelen die uitsluitend voor de bedrijfsuitoefening worden gebruikt. Van verplicht privévermogen is sprake als tussen het vermogensbestanddeel en de onderneming onvoldoende verband bestaat. Bij keuzevermogen is het van de wil van de belastingplichtige afhankelijk of een zaak gaat behoren tot het ondernemingsvermogen dan wel tot het privévermogen. Wil een belastingplichtige liquide middelen tot het ondernemingsvermogen rekenen dan moet in het algemeen bij hem het oogmerk aanwezig zijn om deze gelden aan te wenden voor de bedrijfsuitoefening of hij moet deze middelen bestemmen voor de versteviging van de onderneming om ze in daartoe leidende gevallen ten behoeve van zijn onderneming te kunnen aanspreken. Als een belastingplichtige liquide middelen aanhoudt om investeringen in de toekomst in zijn onderneming te kunnen doen, dan heeft hij het oogmerk om deze gelden aan te wenden voor de bedrijfsuitoefening waardoor sprake zal zijn van ondernemingsvermogen. Dit heeft tot gevolg dat deze liquide middelen niet tot de grondslag in box 3 behoren, maar op de balans van de onderneming horen. Voor de fiscale behandeling van het aanhouden van vermogen in box 3 als pensioen, zie antwoord op vraag 29.

Vraag 32

Is het de verwachting dat bij het aanbieden van een betalingsregeling voor het voldoen van box 3-belasting het liquiditeitsprobleem nog een rol van betekenis speelt?

Antwoord 32

Wanneer een belastingschuldige over onvoldoende liquide middelen beschikt om een aanslag binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn te voldoen, dan kan hij een verzoek om uitstel van betaling indienen.4 De ontvanger kan, mits voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden, aan de belastingschuldige kort uitstel verlenen voor maximaal vier maanden.5 Wanneer vier maanden uitstel niet voldoende is kan de ontvanger, onder voorwaarden, voor maximaal twaalf maanden een betalingsregeling verlenen.6 De belastingschuldige moet dan wél beschikken over betalingscapaciteit om de aanslag binnen twaalf maanden te kunnen voldoen.

Overeenkomstig het beleid staat de aanwezigheid van vermogen een betalingsregeling in de weg. Dit geldt met name wanneer het vermogen zonder bezwaar liquide te maken is.7 In geval van box 3 wordt er belasting geheven omdat de belastingschuldige over vermogen beschikt. Uitstel van betaling is daarom slechts mogelijk wanneer de vermogensbestanddelen, die ervoor hebben gezorgd dat de belastingschuldige belasting is verschuldigd, niet eenvoudig liquide zijn te maken. Of er sprake is van vermogensbestanddelen die niet eenvoudig liquide zijn te maken hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval. Voorbeelden van vermogensbestanddelen die mogelijk niet eenvoudig liquide zijn te maken betreffen onroerend goed of niet vrij verhandelbare aandelen.

In de gevallen waarin de vermogensbestanddelen moeilijk liquide zijn te maken, kan uitstel van betaling soelaas bieden om financiële middelen te verwerven om de belastingaanslag te kunnen voldoen. Wanneer het verwerven van financiële middelen niet mogelijk is of wanneer er onvoldoende betalingscapaciteit is, is uitstel van betaling slechts uitstel van executie en zal het niet zinvol zijn om uitstel van betaling te verlenen. Uitstel van betaling zal in dat geval kunnen leiden tot opeenstapeling van belastingschulden.

Vraag 33

Welke keuzes bij de inrichting van de vermogensaanwasbelasting kunnen worden gemaakt om de opbrengsten voorspelbaarder en gelijkmatiger te maken?

Antwoord 33

Ik zie geen mogelijkheid om de opbrengsten van een vermogensaanwasbelasting voorspelbaarder en gelijkmatiger te maken. Het is inherent aan het stelsel dat er geen belasting kan worden geheven wanneer er geen vermogensaanwas is, terwijl juist veel belasting wordt geheven wanneer er veel vermogensaanwas is.

Vraag 34

Is het mogelijk een bandbreedte aan te geven van de mogelijke opbrengsten van de nieuwe belasting?

Antwoord 34

Het nieuwe box 3-stelsel zal budgetneutraal worden vormgegeven. Om dat te bereiken kan gekeken worden naar de hoogte van het tarief en de hoogte van het heffingvrije inkomen.

Vraag 35

Is het mogelijk om naast de vermogensaanwasbelasting een pure vermogensbelasting te hanteren? Zo ja, zijn er landen die twee soorten vermogensbelasting naast elkaar hanteren?

Antwoord 35

Ja. In enkele landen bestaat naast een belasting op inkomen uit vermogen, een belasting op het bezit van vermogen (een vermogensbelasting). Bij een vermogensbelasting worden belastingplichtigen met laag renderend vermogen, zoals bank- en spaartegoeden, absoluut gezien even zwaar belast als succesvolle beleggers.

Uit een eerste inventarisatie van een aantal bronnen maken wij op dat het aantal landen dat tot de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) behoren en een vermogensbelasting heffen, is gedaald van 12 in 1990 naar 5 in 2020. Colombia, Frankrijk, Noorwegen, Spanje en Zwitserland kennen een vermogensbelasting. Op basis van informatie op de website van het International Bureau for Fiscal Documentation (IBFD) lijkt ook Italië een vorm van vermogensbelasting te hebben. Een vergelijking met andere landen is complex, maar op grond van deze bronnen valt ten aanzien van de grondslag het volgende op te merken. De grondslag is zeer uiteenlopend; in Spanje en Noorwegen wordt bijvoorbeeld een vermogensbelasting geheven over het wereldwijde netto vermogen, terwijl Frankrijk en Colombia slechts onroerend goed en de rechten daarop in de vermogensbelasting betrekken. In Zwitserland wordt een vermogensbelasting geheven op regionaal en gemeentelijk niveau. Tussen de regio’s en ook tussen de gemeenten binnen een regio bestaan soms grote verschillen in de belastingdruk op het belastbaar vermogen. Volgens de genoemde bronnen gelden de volgende tarieven:

Tabel 3: Tarieven vermogensbelasting

Land

Tarief

Colombia

1%

Frankrijk

0,5% – 1,5%

Noorwegen

0,7% op gemeentelijk niveau en 0,25% op nationaal niveau

Spanje

0,2% – 3,5%

Zwitserland

0,05% – 4,5% afhankelijk van de woonplaats.

Vanwege de aanzienlijke verschillen in stelsels, is een vergelijking van tarieven weinig zinvol. Volgens genoemde bronnen bestaat in deze landen naast een vermogensbelasting ook een vorm van belasting op inkomen uit vermogen.

Vraag 36

Zijn er gedragseffecten bij een overgang van het huidige stelsel naar een vermogensaanwasbelasting? Zo ja, welke?

Antwoord 36

Zie antwoord op vraag 25 en 26.

Vraag 37

Kan er een overzicht worden gegeven van uitvoeringsproblemen die in het verleden zijn benoemd en die een eerdere invoering van de vermogensaanwasbelasting in de weg stonden?

Antwoord 37

Op 9 juni 2017 heeft de toenmalig Staatssecretaris een technische rapportage aan de Tweede Kamer gezonden.8 Deze technische rapportage was een verdere uitdieping van de varianten uit de voortgangsrapportage «Heffing box 3 op basis van werkelijk rendement». Destijds is in de rapportage op pagina 54 en in de bijgevoegde Uitvoeringstoets aangegeven dat een vermogensaanwasbelasting zonder (forfaitaire) kostenaftrek in de uitvoering structureel problematisch is. Destijds is opgemerkt dat een heffing over het werkelijke rendement de inrichting vergt van complexe informatiestromen doordat ten opzichte van de huidige situatie (2016) een veelvoud aan extra gegevens in zeer korte tijd moet worden geleverd door de financiële instellingen en verwerkt door de Belastingdienst. Dit is structureel problematisch voor een goede en tijdige voorinvulling van de VIA (vooraf ingevulde aangifte) en leidt tot meer fouten in de aangifte en veel handmatige correcties. Ook is aangegeven dat de Belastingdienst – zelfs bij een goede en tijdige informatiestroom – in een aantal situaties niet of niet op tijd beschikt over de benodigde gegevens. Dit is onder andere het geval indien de belastingplichtige bank- en spaartegoeden en/of effectenportefeuilles aanhoudt bij een buitenlandse financiële instelling of indien de belastingplichtige gedurende het belastingjaar huwt, scheidt, overlijdt, immigreert of emigreert. Verder is aangegeven dat door het ontbreken van contra-informatie het complex is onjuiste aangiften te detecteren, te controleren en te corrigeren terwijl het risico op onjuiste aangiften door de complexiteit hoger is. Arbeidsintensief toezicht zal daarom noodzakelijk zijn. Tot slot is eveneens aangegeven dat ondanks extra toezicht het handhavingsniveau naar verwachting zal afnemen door de toegenomen complexiteit en door een lager niveau van gegevensaanlevering. De aanpassingen zorgen voor een structureel en incidenteel groot beslag op het portfolio en budget van ICT en communicatie.

PwC heeft onderzoek gedaan naar de praktische mogelijkheden om over de (digitale) informatie te beschikken die noodzakelijk is voor een moderne en uitvoerbare heffing over het werkelijk behaalde rendement.9 Uit het onderzoek blijkt dat er mogelijkheden zijn om – voor bepaalde vermogensbestanddelen – over de data te beschikken die noodzakelijk zijn voor een moderne en uitvoerbare heffing naar werkelijk rendement. Dat vraagt echter wel een forse uitbreiding van de bestaande data-aanlevering aan de Belastingdienst door ketenpartners, zoals bijvoorbeeld banken, verzekeraars en andere financiële instellingen. Uit het onderzoek blijkt tegelijkertijd dat niet voor alle vermogensbestanddelen de data (volledig) aangeleverd kan worden door ketenpartners. Voor de vermogensbestanddelen onroerende zaken en «overige bezittingen» is het bijvoorbeeld in mindere mate mogelijk om over de relevante data te beschikken, waardoor de Belastingdienst voor deze informatie afhankelijk is van wat de belastingplichtige zelf aanlevert. De data-positie van de Belastingdienst varieert dus sterk per vermogensbestanddeel. In het coalitieakkoord is zodoende afgesproken om sparen en beleggen direct per 2025 op werkelijk rendement te belasten, maar de waardeontwikkeling van vastgoed aanvankelijk nog forfaitair te belasten, waarbij zo snel als mogelijk de overstap wordt gemaakt naar werkelijk rendement.

Vraag 38

Wat zijn mogelijke oplossingsrichtingen voor het nadeel van een vermogensaanwasbelasting dat het kan voorkomen dat een belastingplichtige onvoldoende liquide middelen heeft om de box 3-heffing te voldoen?

Antwoord 38

Wanneer een belastingschuldige over onvoldoende liquide middelen beschikt om de aanslag binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn te voldoen, dan kan de ontvanger onder voorwaarden kort uitstel verlenen voor maximaal vier maanden.10 Wanneer vier maanden uitstel niet voldoende is, kan de ontvanger onder door hem te stellen voorwaarden en mits er voldoende betalingscapaciteit aan de belastingschuldige voor maximaal twaalf maanden een betalingsregeling verlenen.11 Hoewel beleidsmatig de aanwezigheid van vermogen een betalingsregeling in de weg staat, heeft dit niet te gelden voor situaties wanneer het vermogen niet eenvoudig liquide is te maken. In deze gevallen kan uitstel van betaling de belastingschuldige ruimte bieden om financiële middelen te verwerven teneinde zijn belastingschuld te voldoen.

Wanneer er geen zicht is op het verwerven van financiële middelen of er geen voldoende betalingscapaciteit aanwezig is, is het niet zinvol om uitstel van betaling te verlenen. Doordat er jaarlijks een belastingaanslag wordt opgelegd ontstaat er een cumulatie van belastingaanslagen, waarvoor de belastingschuldige onvoldoende liquide middelen heeft om deze te voldoen. Uiteindelijk zal dit er altijd in resulteren dat vermogensbestanddeel moeten worden aangewend om de aanslag te kunnen voldoen. Langdurig uitstel zou in die situatie juist ervoor zorgen dat de schuld door rente en kosten aanzienlijk zal oplopen. Als het uitstel niet wordt verleend en de belastingschuldige niet zelf overgaat tot het betalen van de aanslag zal de ontvanger overgaan tot het nemen van invorderingsmaatregelen.

Vraag 39

In welke landen bestaat een vermogensbelasting? Kan per land worden aangegeven wat de grondslag is en wat het tarief is?

Antwoord 39

Zie antwoord op vraag 35.

Vraag 40

Voor welke vermogensbestanddelen is de overgang naar het nieuwe stelsel naar verwachting niet mogelijk per 2025?

Antwoord 40

In de contourennota is opgemerkt dat bij onroerende zaken de heffing op basis van werkelijk rendement ingewikkelder is dan bij andere vermogensbestanddelen. Daarom is in het coalitieakkoord afgesproken dat de waardeontwikkeling van onroerende zaken aanvankelijk nog forfaitair zal worden belast, waarbij zo snel als mogelijk de overstap wordt gemaakt naar werkelijk rendement.

Vraag 41

Op welke wijze zal de waardeontwikkeling van onroerende zaken forfaitair worden vastgesteld?

Antwoord 41

In het coalitieakkoord is afgesproken dat de waardeontwikkeling van onroerende zaken in box 3 aanvankelijk nog forfaitair zal worden belast. In de contourennota is daarover opgemerkt dat ook gedurende de periode waarin wordt uitgegaan van het tijdelijke forfaitaire rendement de waardeontwikkeling van onroerende zaken meer zal gaan aansluiten bij het werkelijke rendement dan op dit moment het geval is. Het toe te passen forfait wordt gebaseerd op het rendement van uitsluitend onroerende zaken en benadert daardoor het daadwerkelijk op de onroerende zaken behaalde rendement veel beter dan het huidige forfaitaire stelsel. Over de invulling van de forfaitaire vaststelling wordt op dit moment nader onderzoek gedaan.

Vraag 42

Kunt u nader toelichten hoe investeringskosten, onderhoudskosten en financieringskosten van onroerende zaken worden meegenomen in de forfaitaire heffing op onroerende zaken?

Antwoord 42

Zolang de waardeontwikkeling van onroerende zaken in box 3 forfaitair zal worden belast, zullen de kosten die rechtstreeks samenhangen met deze waardeontwikkeling eveneens via een kostenforfait in aanmerking worden genomen. Op dit moment wordt nader onderzoek gedaan naar de kostensoorten in een kostenforfait.

Vraag 43

Wat zijn de voor- en nadelen om voor de categorie onroerende zaken structureel met een forfaitaire heffing te blijven werken in het licht van de complexiteit van het vaststellen en verzamelen van de gegevens over het werkelijk rendement op onroerend goed?

Antwoord 43

Het voordeel van een forfaitaire heffing is met name de eenvoud, zowel voor belastingplichtigen als voor de Belastingdienst in het toezicht en de uitvoering. Uit het arrest van de Hoge Raad over box 3, van 24 december 2021, kan onder andere worden afgeleid dat een zekere ruwheid inherent is aan een forfaitaire regeling, maar dat getracht moet worden de werkelijkheid zo goed mogelijk te benaderen. Er is dus ruimte voor een forfait. Daarnaast kan de waardeontwikkeling van onroerende zaken in box 3 met een forfait redelijk snel worden bepaald, omdat dan niet gewacht hoeft te worden tot de benodigde gegevens voldoende beschikbaar of geschikt zijn om de waardeontwikkeling te kunnen belasten. Een nadeel van een forfait is dat het nooit de exacte waardeontwikkeling van elke onroerende zaak goed zal weergeven.

Vraag 44

Kunt u aangeven welke elementen worden meegenomen bij het in beeld brengen van de effecten van de verschillende maatregelen en de samenhang daartussen? Kun u daarbij tevens aangeven wanneer de Kamer de uitwerking hiervan tegemoet kan zien?

Antwoord 44

In de contourennota is opgemerkt dat ook gedurende het tijdelijke forfaitaire rendement voor de waardeontwikkeling van onroerende zaken de belastingheffing over onroerende zaken in box 3 meer zal gaan aansluiten bij het werkelijke rendement dan op dit moment het geval is. Het toe te passen forfait wordt gebaseerd op het rendement van uitsluitend onroerende zaken en benadert daardoor het daadwerkelijk op de onroerende zaken behaalde rendement veel beter dan het huidige forfaitaire stelsel. Bij de vaststelling hiervan is het belangrijk om deze maatregel in samenhang te bezien met andere, in het coalitieakkoord aangekondigde, maatregelen die een dempend effect hebben op het rendement op verhuur van onroerende zaken, zoals onder andere de verhoging van de overdrachtsbelasting, het invoeren van huurprijsbescherming in het middenhuursegment en een bovengrens op de WOZ-waarde. In dit kader zullen in een vroeg stadium bij de uitwerking van het wetsvoorstel box 3 de effecten van de verschillende maatregelen en de samenhang daartussen in beeld worden gebracht zodat er een integraal beeld ontstaat. Op dit moment wordt uitgewerkt hoe hieraan invulling gegeven kan worden.

Vraag 45

Kunt u nader toelichten hoe de andere behandeling van schulden in het nieuwe box 3-stelsel tot gevolg heeft dat schulden en bezittingen niet meer worden gesaldeerd?

Antwoord 45

Onder het huidige stelsel voor de belastingheffing in box 3 worden bezittingen en schulden gesaldeerd om de rendementsgrondslag bij sparen en beleggen in box 3 te bepalen. Deze grondslag is dus bezittingen minus schulden. Daarbij is het niet van belang of en hoeveel inkomsten belastingplichtigen hebben genoten. Het rendement wordt forfaitair bepaald op basis van de rendementsgrondslag en vormt dan de heffingsgrondslag. Onder het nieuwe stelsel bestaat het rendement, naast de waardemutaties, uit de werkelijke inkomsten verminderd met de werkelijke rentekosten en andere kosten. Hoewel bezittingen en schulden zelf dus niet worden gesaldeerd, wordt het rendement uit de bezittingen wel gesaldeerd met het negatieve rendement (de rente) op schulden.

Vraag 46

Wordt ook overwogen om alle bijbehorende kosten als aftrekbaar te zien en hiermee rekening te houden bij de bepaling van het belastingtarief om rechtszaken en hoge uitvoeringskosten te voorkomen?

Antwoord 46

De mogelijkheid om alle kosten tot aftrek toe te staan die verband houden met het werkelijke inkomen uit vermogen dat onderdeel is van de rendementsgrondslag is inderdaad onderzocht. Deze mogelijkheid past op zich in een stelsel van belastingheffing op basis van werkelijk rendement. Zonder een vorm van regulering waarbij gedefinieerd wordt welke kosten wel en welke kosten niet aftrekbaar zijn is een dergelijke regeling echter voor de Belastingdienst niet uitvoerbaar en voor de burger zelf ook zeer onduidelijk. Een vrij brede kostenaftrek is bekend uit het verleden onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964, waar destijds ook over het werkelijke rendement uit vermogen werd geheven. Gezien de ervaringen onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 leidt kostenaftrek geregeld tot discussies en rechtszaken en dit zal nog meer spelen als er geen enkele wettelijke inperking is voor kosten met een privé/consumptief element. Met het oog op de uitvoerbaarheid van het nieuwe stelsel is het wenselijk om deze discussies zoveel mogelijk voor te zijn door de kostenaftrek middels wettelijke bepalingen en aftrekbeperkingen duidelijk te regelen. Het belastingtarief is niet het juiste instrument om rechtszaken over de kostenaftrek en hoge uitvoeringskosten te voorkomen. De kostenaftrek is namelijk onderdeel van de bepaling van de belastinggrondslag waarop het belastingtarief wordt toegepast. Het belastingtarief te gebruiken om iets recht te zetten dat in de belastinggrondslag zit is juridisch niet zuiver.

Vraag 47

Wat is de ratio achter een heffingsvrij inkomen?

Antwoord 47

Met een heffingvrij inkomen wordt bereikt dat belastingplichtigen met een inkomen uit vermogen niet reeds vanaf de eerste euro aan nettorendement in de belastingheffing worden betrokken. Hiermee wordt een bedrag aan inkomen uit vermogen vrijgesteld. Het meerdere wordt belast. Door een heffingvrij inkomen toe te passen worden belastingplichtigen met een lager inkomen uit vermogen dan het heffingvrije inkomen doorgaans uitgezonderd van het doen van aangifte ter zake van box 3.

In het huidige box 3-stelsel is er een heffingvrij vermogen. Bij een stelsel waarbij geheven wordt over werkelijk rendement past een heffingvrij inkomen beter dan een heffingvrij vermogen. Belastingplichtigen met gelijke vermogens kunnen verschillende rendementen realiseren. Ook is het mogelijk dat belastingplichtigen met verschillende vermogens gelijke rendementen realiseren. Het is wenselijk dat in het nieuwe box 3-stelsel belastingplichtigen met hetzelfde rendement dezelfde belasting betalen ongeacht de omvang en samenstelling van het vermogen. Bij een vermogensaanwasbelasting is er geen methode mogelijk met het huidige heffingvrije vermogen als uitgangspunt, zodanig dat gelijke rendementen gelijk worden belast.

Vraag 48

Is het kabinet voornemens vast te houden aan dezelfde grondslag als die voor de vermogensrendementsheffing?

Antwoord 48

Zie antwoord op vraag 24.

Vraag 49

Blijft inkomen uit maatschappelijke beleggingen onbelast net als een deel van de inkomsten uit groene beleggingen? Zo ja, waarom?

Antwoord 49

In het huidige box 3-stelsel bestaat geen vrijstelling voor maatschappelijke beleggingen. Voor de (gedeeltelijke) vrijstelling van groene beleggingen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 27.

Vraag 50

Wordt kunst in Nederland als vermogen gezien? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet? Hoeveel vermogen zit er in Nederland in kunst?

Antwoord 50

Zie antwoord op vraag 24.

Vraag 51

Worden plezierjachten in Nederland als vermogen gezien? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet? Hoeveel vermogen zit er in Nederland in de vorm van plezierjachten?

Antwoord 51

Voor de behandeling van roerende zaken in box 3, zoals plezierjachten, zie antwoord op vraag 24. In de aangifte inkomstenbelasting voor box 3 is geen aparte categorie voor plezierjachten. Het is daarom niet bekend om hoeveel vermogen het gaat.

Vraag 52

Acht het kabinet het logisch om vermogensinkomsten en waardestijgingen op te tellen bij het reguliere inkomen en zo al het inkomen te belasten volgens het progressieve systeem in box 1? Kan het antwoord worden toegelicht?

Antwoord 52

In het coalitieakkoord is afgesproken dat per 2025 een nieuw box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement zal worden ingevoerd. Het uitgangspunt is dat het nieuwe box 3-stelsel zal gaan gelden voor alle vermogensbestanddelen die in het huidige box 3-stelsel vallen. Het belasten van het box 3-inkomen tegen het progressieve tarief van box 1 is niet beoogd. Dat wil niet zeggen dat al besluitvorming heeft plaatsgevonden over de vormgeving van het tarief in box 3. Hiervoor zijn meerdere opties bekeken zoals een vlaktaks of een progressief tarief. Uiteraard dient bij het maken van deze keuzes rekening worden gehouden met de budgettaire effecten. Tegelijkertijd kan het belasten van (inkomen uit) vermogen een rol spelen in de vermogensverdeling in Nederland. Hiervoor wordt momenteel het IBO Vermogensverdeling uitgevoerd.

Vraag 53

Is het de inzet om de budgettaire opbrengst van box 3 gelijk te houden?

Antwoord 53

Ja, dat is inderdaad de inzet.

Vraag 54

Worden fiscalisten uit de praktijk betrokken bij de inventarisatie en uitwerking van technische en praktische vraagstukken die opkomen bij het omvormen van box 3?

Antwoord 54

Fiscalisten uit de praktijk en wetenschappers denken nu al na over de vormgeving van het nieuwe stelsel voor de belastingheffing in box 3 en publiceren daarover in vaktijdschriften en in de media. In de contourennota is opgemerkt dat aan de hand van de contouren in deze nota het mogelijk is om in de komende maanden tot een conceptwetsvoorstel te komen. Dit wetsvoorstel zal dan langs de gebruikelijke weg worden aangeboden voor internetconsultatie. De input van fiscalisten en andere belanghebbenden daarbij zullen we vervolgens bij de uitwerking van het wetsvoorstel betrekken.

Vraag 55

Kunt u een eerste inschatting maken van de te verwachten gedragseffecten van belastingplichtigen met box 3-vermogen in aanloop naar de invoering per 2025 en na de invoering in 2025 van het nieuwe box 3-stelsel? Hoe worden de te verwachten gedragseffecten meegenomen bij de uitwerking van de nieuwe box 3-wetgeving?

Antwoord 55

Zie antwoord op vraag 25 en 26.

Vraag 56

Kunt u toelichten welke consequenties deze ingrijpende wijziging van de box 3-heffing heeft voor de verhouding met en het evenwicht tussen de boxen 1, 2 en 3? Hoe wordt gewaarborgd dat de samenhang van de nieuwe box 3 met box 1 en box 2 behouden blijft en indien mogelijk verbeterd?

Antwoord 56

Bij de uitwerking van het nieuwe stelsel voor de belastingheffing van box 3 zal nadrukkelijk de samenhang met box 1 en box 2 worden meegewogen. In de contourennota is opgemerkt dat een groot aantal meer technische vraagstukken opkomt bij het omvormen van box 3. Aan deze vraagstukken wordt momenteel gewerkt zodat deze kunnen worden meegenomen in de conceptwetgeving. Een voorbeeld daarvan zijn arbitrage-effecten die optreden door de gewijzigde verhouding waarop inkomsten uit vermogen worden belast ten opzichte van andere regimes, zoals box 2. In het antwoord op vraag 24 is aangegeven dat de prikkel voor box-arbitrage tussen box 3 en box 2 aanzienlijk afneemt bij de invoering van een box 3-stelsel waarbij belasting wordt geheven over het werkelijke rendement. Dit heeft tot gevolg dat het enkel om fiscale redenen verplaatsen van vermogen, bijvoorbeeld vanuit box 3 naar box 2, minder aantrekkelijk wordt hetgeen het evenwicht tussen de boxen ten goede komt.

Vraag 57

Wat wordt in de zin «Bij het verder uitwerken van het nieuwe stelsel zal steeds nadrukkelijk aandacht zijn voor het thema doenvermogen.» bedoeld met aandacht? Aan welke voorstellen wordt, gelet op het feit dat er namelijk wordt gemeld dat het ingewikkeld gaat worden voor burgers, gedacht om het eenvoudiger te maken?

Antwoord 57

Complexe fiscale wet- en regelgeving sluit niet altijd aan bij het doenvermogen van burgers. Daarom is het van belang om al in deze fase aandacht te hebben voor het perspectief van de burger. Bij de vormgeving van het nieuwe box 3-stelsel wordt doorlopend de afweging gemaakt tussen diverse elementen van wetgeving, zoals rechtvaardigheid, reductie van complexiteit voor burgers, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid door de Belastingdienst, budgettaire effecten en de noodzaak tot het opnemen van anti-arbitragebepalingen hetgeen onvermijdelijk leidt tot complexe wetgeving. Bij deze afweging is nadrukkelijk aandacht voor het thema doenvermogen.

Bij de geschetste heffing op basis van werkelijk rendement zijn meer gegevens relevant dan in het huidige stelsel – vermogensontwikkelingen, reguliere voordelen, kosten, etc. – in plaats van alleen de vermogensstand op 1 januari. Dit maakt de heffing naar verwachting ingewikkelder voor burgers. In het nieuwe stelsel zal waar mogelijk gebruik worden gemaakt van gegevens van ketenpartners zodat zoveel mogelijk gegevens vooraf in de aangifte ingevuld kunnen worden. Voor burgers die alleen zeer gangbare vermogensbestanddelen bezitten, zoals een binnenlandse spaarrekening en een beleggingsrekening, blijft het nieuwe stelsel daardoor naar verwachting behapbaar. Burgers met een meer gevarieerd vermogen, zoals buitenlandse aandelen, moeten vaker zelf deze gegevens (waarde aan het begin en einde van het jaar, ontvangen dividenden, stortingen en onttrekkingen, aftrekbare kosten) gaan bijhouden en aanleveren of zullen meer gegevens moeten controleren, waardoor een groter beroep op hun doenvermogen wordt gedaan. Dit is een nadeel van het nieuwe stelsel dat niet geheel te ondervangen zal zijn. Om deze belastingplichtigen toch zoveel mogelijk tegemoet te komen zullen er toelichtingen komen in de aangifte en zal worden gecommuniceerd via de website van de Belastingdienst.

Vraag 58

Klopt het dat een nieuw box 3-stelsel ook leidt tot een administratieplicht voor burgers die onder het heffingvrij inkomen in box 3 vallen, omdat zij eerst dienen te berekenen dat hun werkelijke rendement onder het heffingvrije inkomen valt?

Antwoord 58

In de contourennota is opgemerkt dat een deel van de belastingplichtigen moet berekenen wat hun werkelijk rendement is voordat ze kunnen oordelen of zij onder het heffingvrije inkomen blijven. Onder het huidige box 3-stelsel moet de belastingplichtige onder andere nagaan of het saldo van de bezittingen minus de schulden het heffingvrije vermogen overstijgt.

Vraag 59

Kunt u nader ingaan op de invloed die het fluctueren van box 3-opbrengsten in het nieuwe stelsel en de mogelijke uitschieters van enkele miljarden hebben op de overheidsfinanciën van Nederland en de mogelijke voor- en nadelen op dit punt? Kunt u nader ingaan op de invloed die dit heeft op het EMU-saldo?

Antwoord 59

Het is inherent aan het stelsel dat er geen belasting kan worden geheven wanneer er geen vermogensaanwas is, terwijl juist veel belasting wordt geheven wanneer er veel vermogensaanwas is. Daarmee zal het nieuwe stelsel gepaard gaan met veel grotere uitschieters, positief en negatief, dan het huidige forfaitaire stelsel. Deze kunnen in de miljarden euro’s lopen. Net als bij endogene mee- en tegenvallers in andere belastingen lopen deze afwijkingen in het EMU-saldo.

Tegenover het nadeel van een minder voorspelbare opbrengst staat het voordeel van de stabilisatiefunctie. Door in economisch slechtere jaren minder belasting te heffen en in economisch goede jaren juist meer, werkt de vermogensaanwasbelasting licht stabiliserend op de conjunctuur. Belastingplichtigen die hun vermogen in waarde zien dalen, worden daar bovenop niet ook nog eens geconfronteerd met belastingheffing zoals in het huidige stelsel. In plaats daarvan zullen zij verliezen mogen verrekenen.

Vraag 60

Is het tijdspad voor de implementatie van het nieuwe box 3-stelsel getoetst bij ketenpartners? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 60

In de contourennota heb ik globaal geschetst hoe het tijdpad voor invoering van het nieuwe stelsel eruit zou kunnen zien. Dit tijdpad is – vóór het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 – extern getoetst door CapGemini. Het onderzoeksrapport van CapGemini is bij contourennota gevoegd. Momenteel wordt onderzocht welke impact de hersteloperatie en het implementeren van spoedwetgeving heeft op het IV-portfolio van de Belastingdienst en wat de gevolgen daarvan zijn voor wetgevende trajecten, zoals het beoogde stelsel voor de vermogensrendementsheffing (box 3) op basis van werkelijk rendement. Periodiek vindt overleg plaats met ketenparters waarbij het tijdpad voor de wetgeving en implementatie een terugkerend onderwerp van gesprek is.

Vraag 61

Welke risico’s levert, gelet op het feit dat CapGemini opmerkt dat de ketenpartners pas zullen starten met hun werkzaamheden ter voorbereiding van de implementatie als de wetgeving is gepubliceerd in het Staatsblad, dit op voor het tijdspad?

Antwoord 61

De omvorming van box 3 is een grote herziening van de inkomstenbelasting met gevolgen voor een grote groep belastingplichtigen, ketenpartners en de Belastingdienst. Een dergelijke herziening vraagt om een zorgvuldig wetgevingsproces en voldoende implementatietijd voor alle betrokkenen. CapGemini merkt op dat de ketenpartners, gezien de investeringen die implementatie vergen, hun werkzaamheden pas zullen starten als de wetgeving is gepubliceerd in het Staatsblad. Als ketenpartners op dat moment starten kan dit niet tijdige of onvolledige gegevensleveringen tot gevolg hebben met impact op de VIA voor burgers en het toezicht en de handhaving door de Belastingdienst. Zonder VIA zal een groter beroep worden gedaan op het doenvermogen van burgers.

In overleg met ketenpartners wordt momenteel verkend in hoeverre het voor hen mogelijk is op basis van concept wetgeving te starten met de voorbereiding van werkzaamheden. Ketenpartners hebben ook te maken met portfolio’s waarin aanpassingen van administraties moet worden opgenomen of moeten externe partijen daarvoor inschakelen. De ketenpartners moeten de administratie per 31 december 2024 operationeel hebben om per 1 januari 2025 de gegevens te kunnen registeren die nodig zijn voor de aangifte over het jaar 2025.

Mocht de gepubliceerde wetgeving afwijken van de concept wetgeving, dan bestaat het risico dat wijzigingen niet tijdig door ketenpartners kunnen worden doorgevoerd met de hiervoor genoemde effecten en extra kosten.

Vraag 62

In hoeverre maakt de Belastingdienst zich afhankelijk van ketenpartners in het nieuwe box 3-stelsel en welke risico’s zijn er voor de Belastingdienst op dit punt?

Antwoord 62

In het nieuwe box 3-stelsel zijn meer gegevens relevant dan in het huidige stelstel, zoals reguliere inkomsten, kosten, verliezen, waarde in het economische verkeer op 1 januari en op 31 december en stortingen en onttrekkingen voor het bepalen van de waardeontwikkelingen. Het nieuwe stelsel is daarmee complexer. Op dit moment is alleen de waarde in het economische verkeer van het vermogen op de peildatum van 1 januari relevant en in het nieuwe stelsel van werkelijk rendement moet de fiscale vermogensaanwas in een belastingjaar berekend worden. Voor een aantal vermogensbestanddelen zijn ketenpartners de enige partij die beschikking heeft over die relevante gegevens. De Belastingdienst gebruikt deze gegevens voor de VIA en voor toezicht.

Ten opzichte van de huidige situatie moet een veelvoud aan extra gegevens in een kortere tijd (twee i.p.v. veertien maanden) worden geleverd door de ketenpartners en vervolgens door de Belastingdienst worden verwerkt en gecontroleerd. Wanneer deze gegevens niet (tijdig) geleverd of tijdig gevalideerd kunnen worden, bestaat het risico dat de VIA minder volledig is. Belastingplichtigen zullen dan meer gegevens zelf moeten invullen in de aangifte op basis van de informatie die zij van ketenpartners krijgen. Het risico op onjuiste en/of onvolledige aangiften wordt door een minder volledige VIA groter. Ook zal een minder volledige VIA impact hebben op de dienstverlening van zowel de Belastingdienst als de ketenpartners, omdat er vragen over de VIA en het invullen van de aangifte zullen zijn. Verder leidt het ontbreken van contra-informatie ertoe dat het complex is om onjuiste aangiften te detecteren, te controleren en te corrigeren.

Vraag 63

In hoeverre is een goede samenwerking met ketenpartners essentieel en hoe wordt dit gewaarborgd voor en na de invoering van het nieuwe box 3-stelsel? Hoe worden afspraken met ketenpartners gemaakt en vastgelegd?

Antwoord 63

Op dit moment vindt periodiek overleg met relevante ketenpartners zoals banken en verzekeraars plaats over de gewenste gegevenslevering, zodat zo veel mogelijk gegevens kunnen worden opgenomen in de VIA. Een goede samenwerking met ketenpartners is hierbij inderdaad essentieel. Uit de overleggen blijkt dat de ketenpartners constructief meedenken bij de omvorming van box 3 en hun maatschappelijke verantwoordelijkheid hierin onderkennen.

Vraag 64

Is er op dit moment contact met alle relevante ketenpartners en hoe verloopt dit contact?

Antwoord 64

Zie antwoord op vraag 63.


X Noot
1

Kamerstuk 26 727, nr. 3, p. 233.

X Noot
2

Kamerstuk 26 727, nr. 3, p. 240.

X Noot
3

Kamerstuk 32 140, nr. 105.

X Noot
4

Artikel 25, eerste lid, Invorderingswet 1990.

X Noot
5

Artikel 25.5.3. Leidraad Invordering 2008.

X Noot
6

Artikel 25.5.1. Leidraad Invordering 2008.

X Noot
7

Artikel 25.5.5. Leidraad Invordering 2008.

X Noot
8

Bijlage bij Kamerstuk 34 552, nr. 83.

X Noot
9

Bijlage bij Kamerstuk 35 572, nr. 92.

X Noot
10

Artikel 25.5.3. Leidraad Invordering 2008.

X Noot
11

Artikel 25.5.1. Leidraad Invordering 2008.

Naar boven