32 140 Herziening Belastingstelsel

Nr. 108 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 mei 2022

In de brief van mijn voorgangster van 30 november 2020 (Kamerstuk 32 140, nr. 79) is ingegaan op het aangepaste artikel 220f Gemeentewet dat het mogelijk maakt een lager tarief in de ozb in rekening te brengen voor sportaccommodaties, dorpshuizen en andere sociaal belang behartigende instellingen. Verder is in deze brief aangekondigd dat met gemeenten het gesprek zou worden gevoerd over hoe op lokaal niveau de gedachte achter de wettelijke bepaling om onder andere sportaccommodaties voor de onroerendzaakbelasting (ozb) tegen het woningentarief te belasten in plaats van het niet-woningentarief het beste kan worden vormgegeven. In 2021 is hierover met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en gemeenten gesproken. Met deze brief informeer ik u graag over de uitkomsten van dit overleg.

Vanuit de VNG en mijn ministerie zijn gemeenten breed benaderd om mee te denken over dit vraagstuk. In totaal hebben 10 vertegenwoordigers van grotere en kleinere gemeenten verspreid over Nederland actief inbreng geleverd en inzichtelijk gemaakt hoe groot de behoefte aan deze extra fiscale mogelijkheid is, welke uitvoerings-belemmeringen aan deze fiscale mogelijkheid vast zitten en of en hoe deze weggenomen zouden kunnen worden. In deze brief informeer ik u over de bevindingen en mijn vervolgstappen.

Bevindingen

In de eerste plaats is er vanuit gemeenten in algemene zin waardering uitgesproken voor het initiatief vanuit uw Kamer om extra mogelijkheden te creëren in het fiscale instrumentarium voor onder andere sportaccommodaties. Tegelijk is er unaniem geconstateerd dat er bij deze fiscale mogelijkheid zwaarwegende praktische uitvoerings- en toepassingsvraagstukken met betrekking tot de afbakening spelen die niet eenvoudig zijn op te lossen. Zoals toegelicht in de brief van 30 november 2020 komen deze vraagstukken met name voort uit het feit dat de ozb-wetgeving gericht is op het object (gebouw) en de specifieke regeling voor sportverenigingen uitgaat van het subject (belastingplichtige de sportvereniging). Dit is binnen de Gemeentewet niet eenvoudig op te lossen. Ik zal opdracht geven tot een extern onderzoek om te bezien of en hoe de uitvoerings- en toepassingsvraagstukken het beste geadresseerd kunnen worden. In de begeleidingscommissie van dit onderzoek zullen het Rijk, de VNG en gemeenten (G4, 100.000+ gemeenten en kleine gemeenten) plaats nemen. Vanzelfsprekend zal ik uw Kamer op de hoogte houden over de uitkomsten van dit onderzoek. Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek zal bekeken worden of en hoe de wet en/of AMvB moet worden aangepast.

Overigens gaven meerdere gemeenten in de gesprekken aan dat ze sportverengingen nu tegemoetkomen door ze een (gedeeltelijke) teruggave van de ozb te geven door middel van een subsidieregeling (die aan de ozb gekoppeld is). Deze gemeenten hebben dan ook aangegeven dat het benutten van verruimde differentiatiemogelijkheden en oplossing van de geconstateerde uitvoeringsproblemen in de Gemeentewet nu niet nodig is. Subsidies, die ook al breed worden ingezet, bieden volgens hen vooralsnog voldoende en meer gerichte mogelijkheden om bij te dragen aan het beoogde doel.

Tenslotte

Gelet op de positieve ervaringen met subsidies voor een (gedeeltelijke) teruggave van de ozb voor instellingen van een sociaal belang doe ik een beroep op gemeenten om de praktijkvoorbeelden en best practices op dit vlak uit te wisselen. De VNG heeft aangegeven hierin een faciliterende rol te willen spelen en heeft toegezegd haar leden op te roepen praktijkvoorbeelden en best practices te delen via de door haar beheerde databank en de verschillende fora.

Verder zal ik u, zoals hierboven toegezegd, op de hoogte houden van de uitkomsten van het onderzoek. Deze verwacht ik in de eerste helft van 2023.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot

Naar boven