32 127
Regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten (Crisis- en herstelwet)

32 254
Wijziging van artikel 5.10, eerste lid, van de Crisis- en herstelwet

H1
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 12 maart 2010

De vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat2 heeft op 2 maart 2010 de minister-president een brief gestuurd omdat zij groeiende bezwaren heeft tegen (onderdelen) van het voorgestelde artikel 3.9 van het wetsvoorstel 32 127.

De minister-president heeft op 4 maart 2010 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,

Hester Menninga

BRIEF AAN DE MINISTER-PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN

Den Haag, 2 maart 2010

Op dinsdag 16 maart 2010 is de plenaire behandeling van wetsvoorstel 32 127 Regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten (Crisis- en herstelwet) voorzien in de Eerste Kamer.

De leden van de commissie, op basis van de schriftelijke voorbereidingen en op basis van adviezen van deskundigen, hebben groeiende bezwaren tegen (onderdelen) van het voorgestelde artikel 3.9 van het wetsvoorstel. De commissie – met uitzondering van de leden van de fractie van de VVD – verzoekt u met dit schrijven mogelijke alternatieven, waaronder de mogelijkheid van het niet in werking doen treden van artikel 3.9 in kaart te brengen. De commissie stelt een tijdige reactie, d.w.z. ter bespreking in de commissievergadering van 9 maart 2010, op prijs.

De commissie ziet met belangstelling uw brief tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,

A. G. Schouw

BRIEF VAN DE MINISTER-PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 maart 2010

Bij brief van 2 maart jl. verzoekt de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat van uw Kamer mij om alternatieven in kaart te brengen met betrekking tot de in de Crisis- en herstelwet opgenomen wijzigingen van de onteigeningswetgeving. De commissie vroeg mij daarbij in het bijzonder in te gaan op de mogelijkheid van het niet in werking doen treden van de betreffende onderdelen. Ik ben u erkentelijk voor de gelegenheid die u mij biedt om hierop nader in te gaan. Mede namens de Minister van Justitie, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Verkeer en Waterstaat bericht ik u als volgt.

Op dit moment is bij uw Kamer een novelle aanhangig waarbij de inwerkingtredingsbepaling van de Crisis- en herstelwet wordt herzien (Voorstel van wet houdende wijziging van artikel 5.10, eerste lid, van de Crisis- en herstelwet; Kamerstukken 32 254). De herziene bepaling biedt geen mogelijkheid tot gedifferentieerde inwerkingtreding. Hierdoor is het niet mogelijk om bepaalde artikelen of onderdelen daarvan uit te zonderen van de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet.

Naar wij hebben begrepen richten de bezwaren van de meeste fracties van uw Kamer zich met name op de in de onteigeningsparagraaf opgenomen ontkoppeling van de onteigeningsprocedure en de planologische procedures. Wij begrijpen deze bezwaren en hebben daarom gezocht naar alternatieven om hieraan tegemoet te komen. Indachtig de wens om de Crisis- en herstelwet op zo kort mogelijke termijn in werking te laten treden, is het denkbaar om de met dit wetsvoorstel te realiseren ontkoppeling in de praktijk niet toe te passen. Daarbij is van belang dat de ontkoppeling slechts een bevoegdheid is en geen verplichting.

Alle onteigeningen vinden plaats bij koninklijk besluit. Dat wordt met de Crisis- en herstelwet niet anders. De Kroon heeft de mogelijkheid om in het koninklijk besluit voorwaarden te stellen aan de onteigening.

Deze kunnen aldus worden vastgesteld dat in de praktijk de bestaande koppelingen worden gehandhaafd. Dit kan door in het koninklijk besluit de voorwaarde te stellen dat:

– de dagvaarding voor de civielrechtelijke fase van de onteigeningsprocedure pas kan plaatsvinden wanneer het bestemmingsplan is vastgesteld; en

– de civiele rechter wordt gevraagd om een voorwaardelijk vonnis tot onteigening, namelijk onder de voorwaarde van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.

Wij zeggen u toe dat dezelfde werkwijze zal worden toegepast bij onteigeningen in het kader van de Tracéwet, de Waterwet en de Spoedwet wegverbreding. De Raad van State adviseert over alle ontwerpen van koninklijke besluiten tot onteigening en kan er op deze manier op toezien dat de koppeling toepassing blijft vinden. Hierdoor verandert er voor de praktijk niets op het onderdeel van ontkoppeling van procedures. Bij afzonderlijke wetswijziging kunnen de thans geldende wettelijke koppelingen opnieuw worden ingevoerd. Daarmee wordt de huidige situatie wederom wettelijk verankerd.

De Crisis- en herstelwet voorziet tevens in een wettelijke opdracht tot evaluatie van de onteigeningswet en het binnen vijf jaar indienen van een afzonderlijk wetsvoorstel tot herziening van deze wet. Gelet op de bedenkingen die in het voorlopig verslag en het nader voorlopig verslag zijn geuit, onderschrijven wij thans de wens om op kortere termijn een dergelijk wetsvoorstel in procedure te brengen. Wij zullen ondertussen de opgedane ervaringen vanaf het begin monitoren, zodat een volgend kabinet de mogelijkheid heeft om op een substantieel kortere termijn, bij voorkeur binnen een jaar nadat de nieuwe regering is aangetreden, een wetsvoorstel in te dienen. Wij zullen daarop bij de formateur aandringen.

Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Wij zouden u erkentelijk zijn als met deze toezeggingen de weg zou worden geopend naar een spoedige behandeling van het wetsvoorstel Crisis- en herstelwet.

De minister-president, minister van Algemene Zaken,

J. P. Balkenende


XNoot
1

De letter H heeft alleen betrekking op wetsvoorstel 32 127.

XNoot
2

Samenstelling:

Schuurman (CU), Van den Berg (SGP), Dupuis (VVD), Meindertsma (PvdA), Linthorst (PvdA), Eigeman (PvdA), Schouw (D66), (voorzitter), Slagter-Roukema (SP), Thissen (GL), Hendrikx (CDA), Janse de Jonge (CDA), Haubrich-Gooskens (PvdA), Hofstra (VVD), Asscher (VVD), Huijbregts-Schiedon (VVD), De Vries-Leggedoor (CDA), Slager (SP), Smaling (SP), Vliegenthart (SP), (vice-voorzitter), Lagerwerf-Vergunst (ChristenUnie), Laurier (GL), Yildirim (Fractie-Yildirim), Koffeman (PvdD), Benedictus (CDA) en Tiesinga (CDA).

Naar boven