Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 32127 nr. 84 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 32127 nr. 84 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 november 2009
Hierbij bied ik u ten behoeve van het overleg op maandag 16 november a.s. het toegezegde overzicht aan met de kabinetsreactie op de voor en tijdens het debat op donderdag 12 november 2009 ingediende amendementen alsmede antwoorden op tijdens dit debat door de leden van uw Kamer gestelde vragen.
Reacties op amendementen en antwoorden op gestelde vragen bij het debat over de Crisis- en herstelwet
Indiener: GroenLinks
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Beroep tegen een toevoeging aan één van de bijlagen of tegen de aanwijzing als ontwikkelingsgebied is voor de rechtsbescherming van belanghebbenden is niet nodig. Voor belanghebbenden zullen er altijd een of meer besluiten zijn waartegen kan worden opgekomen. Als een gebied is aangewezen als ontwikkelingsgebied, moet er een ontwikkelingsplan worden gemaakt. Tegen dit plan staat beroep op de rechter open. Het zou dubbelop zijn als zowel tegen het aanwijzen van een gebied als ontwikkelingsgebied, als tegen het ontwikkelingsplan beroep open zou staan. Ook als er een project wordt toegevoegd aan bijlage II of een categorie projecten aan bijlage I, zou het dubbelop zijn als belanghebbenden zowel tegen het toevoegen als tegen de nadere besluiten in het kader van de uitvoering van projecten, in beroep zouden kunnen gaan.
Indiener: GroenLinks
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Het is denkbaar dat gedurende de looptijd van deze wet in het belang van de stimulering en de versterking van de economie de wens ontstaat om de afdelingen 2 en 3 van hoofdstuk 1 – want daar gaat het om – ook op andere projecten of categorieën van projecten te kunnen toepassen of de lex silencio positivo op meer artikelen van toepassing te laten zijn dan nu het geval is.
Onder normale omstandigheden zou dan een wet in formele zin tot stand worden gebracht. De procedure van wetswijziging vergt onder de huidige omstandigheden echter te veel tijd. Daarom is in artikel 1.2 voorgesteld om de bijlagen bij amvb aan te vullen. Wij menen dat dit in het licht van de huidige economische crisis wenselijk is. Voor alle duidelijkheid: Het gaat uitsluitend om het aanvullen van de bijlagen. Het zal dus niet mogelijk zijn om artikelen van de Chw bij amvb te wijzigen.
Vervallen.
Indiener: GroenLinks
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Het beperken van het beroepsrecht van decentrale overheden levert een bescheiden maar nuttige bijdrage aan het versnellen van procedures. Daarnaast blijft de regering van oordeel dat overheden hun geschillen niet in de rechtszaal behoren uit te vechten. Het risico dat overheden zich tot de burgerlijke rechter gaan wenden, acht de regering niet groot. Hiermee zijn tevens de vragen over dit onderwerp beantwoord van mevrouw Ouwehand (PvdD).
Indiener: GroenLinks
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Bijlage II bevat ook het project voor de IJsseldelta-Zuid bij Kampen. Dhr. Vendrik van de fractie van GroenLinks stelt vraagtekens bij de opname van dat project. Het project is, hoewel inderdaad complex, een voorbeeldproject uit de Nota Ruimte en een mooi voorbeeld van een integrale gebiedsgerichte aanpak. Het gaat om water, wonen, recreatie en landschap.
Indiener: GroenLinks
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Het amendement beoogt het relativiteitsvereiste (art. 1.9 Chw) te schrappen. Dat zou een verlies zijn. Het vereiste levert een bescheiden maar nuttige bijdrage aan het versnellen van procedures, maar is ook principieel van belang. Het gaat in het bestuursprocesrecht om het bieden van rechtsbescherming. Daarvoor is het niet nodig dat burgers zich kunnen beroepen op normen die niet zijn geschreven om hun belang te beschermen. Dit is ook ongewenst, omdat een dergelijk beroep, als het tot vernietiging leidt, legitieme belangen van andere burgers en het algemeen belang kan schaden. Het is, anders gezegd, niet zo, dat iedere schending van een voorschrift per definitie zwaarder weegt dan die belangen van andere burgers of het algemeen belang.
Het bezwaar dat het relativiteitsvereiste veel juridische vragen oproept en daardoor juist tot vertraging zou leiden, is grotendeels weggenomen door het bij de tweede nota van wijziging ingevoegde woord «kennelijk». De regering acht voorts een relativiteitsvereiste voorts niet in strijd met het Europese recht of het Verdrag van Århus en staat in die opvatting niet alleen. Er is geen uitspraak van het Hof van Justitie aan te wijzen waaruit deze strijdigheid zou volgen. Het Verdrag van Århus zegt dat het betrokken publiek – met inbegrip van milieuorganisaties – toegang tot de rechter moet hebben. Dat hebben deze organisaties in Nederland ook. Het Verdrag zegt niets over een beperking van de gronden die appellanten kunnen aanvoeren, en daarover gaat het relativiteitsvereiste. Hiermee zijn tevens de vragen over dit onderwerp beantwoord van mevrouw Ouwehand, mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink en de heren van der Ham, Roemer en Van der Staaij.
Indiener: GroenLinks
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Over de luchthavenprojecten die zijn opgenomen in bijlage II zijn vragen gesteld door dhr. Vendrik van de fractie van GroenLinks, de heer van der Ham van de fractie van D66 en de heer Roemer van de fractie van de SP. Door de eerstgenoemde fractie zijn drie amendementen ingediend om deze projecten uit de bijlage II te schrappen. Luchthavens zijn opgenomen in de bijlage bij het wetsvoorstel om meerdere redenen. Ten eerste omdat de regering op verzoek van de Kamer de implementatie van het Aldersakkoord – waarin het scheppen van additionele capaciteit is opgenomen – «voortvarend» ter hand neemt (motie d.d. 19 februari 2009, gesteund door CDA, PvdA, CU, VVD, D66, SGP). Ten tweede omdat de regering specifiek voor Twente is verzocht om het proces rond Twente «versneld voort te zetten» (motie Haverkamp, Ten Broeke en Tang, dd 18 december 2008, ingetrokken nadat minister van Verkeer en Waterstaat de motie had overgenomen). En ten derde gezien de voorziene effecten op de economie. Zowel in opdracht van de Alderstafel (quick scan mkba, september 2008) als in opdracht van het kabinet (kosteneffectiviteitsstudie, januari 2009) is een analyse gemaakt ten aanzien van het rendement van de gemaakte beleidskeuze waarbij Eindhoven samen met Lelystad worden ingezet ten behoeve van de nationale capaciteitsvraag naar luchtvaart. Deze analyses laten zien dat het accommoderen van luchtverkeer op Eindhoven en Lelystad belangrijke welvaartseffecten heeft van 3,8 miljard euro. De kosten-batenanalyse voor Twente laat 27,2 miljoen euro aan regionale welvaartseffecten zien. Nationaal levert het plan naar verwachting zelfs 58,4 miljoen euro op.
Zie amendement 32 127, nr. 16.
Vervallen.
Indiener(s): GroenLinks
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
De A4 Delft–Schiedam is een belangrijk voorbeeld voor de bijdrage die met dit wetsvoorstel wordt geleverd. De heer Vendrik van GroenLinks wil dit project bij amendement schrappen uit de bijlage. Met dit project dat heel zorgvuldig zal worden ingepast is een investering in de sector gemoeid van 880 miljoen Euro. De bereikbaarheid van het Rotterdamse havengebied verbetert, en dat geldt ook voor de verbinding tussen de steden Den Haag en Rotterdam. Dit heeft een positieve invloed op de werkgelegenheid en de economie. Maar ook op de leefbaarheid in het Westland en Midden-Delfland. Bewoners hebben al vele jaren last van sluipverkeer en files. Daar willen de regering nu eindelijk iets aan doen. De heer van der Ham van D66 en ook de heer Vendrik van GroenLinks hebben gevraagd waarom dit project op de lijst is opgenomen. Voorop staat dat het hier gaat om een project waaraan groot belang wordt gehecht. De regering wil maximaal inzetten om de voortgang en besluitvorming van dit project te bespoedigen. Dit project mag dan ook niet ontbreken op de lijst. Hoewel de regering ervan overtuigd is dat de voorbereiding goed en gedegen is uitgevoerd, is het toch goed om – waar dat kan – risico’s reduceren. Het schrappen van de verplichting om in het kader van het milieueffectrapport alternatieven te onderzoeken is daar onderdeel van.
Indiener: GroenLinks
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
De toepassing van de lex silencio positivo bevordert tijdige besluitvorming. Dit betekent echter niet dat er belangen worden opgeofferd. Nog voor de inwerkingtreding van deze wet, zal de Awb worden uitgebreid met een regeling over lex silencio positivo. De wet die hierin voorziet, de Dienstenwet, is dinsdag 10 november jl. aanvaard door de Eerste Kamer. Deze regeling bevat een aantal waarborgen, waaronder de bekendmaking van de van rechtswege verleende beschikking. Ook kunnen er voorschriften aan de vergunning worden verbonden en kan deze zo nodig worden ingetrokken. Het is dan ook niet slordig om in de Chw te verwijzen naar de nieuwe paragraaf in de Awb. Daarnaast bevat de Chw een extra waarborg. Een aanlegvergunning treedt niet eerder in werking dan na afloop van de bezwaartermijn. Derden worden dus niet voor voldongen feiten geplaatst. Op deze manier wordt zowel tijdige besluitvorming gestimuleerd als in waarborgen voorzien. Hiermee zijn naar het oordeel van de regering ook de vragen van dhr. Van der Ham, mw. Ouwehand en dhr. Roemer over dit onderwerp beantwoord.
Indiener: GroenLinks
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Dhr. Vendrik van de fractie van GroenLinks stelt voor het project A1/A6/A9 te schrappen van bijlage II bij het wetsvoorstel. De heer Vendrik vindt het richting de omwonenden van die wegen niet gepast om via dit wetsvoorstel uitvoering te forceren en de mogelijkheden voor beroep van belanghebbenden te beperken. De regering merkt op dat het ook hier, net als bij de A4 Delft–Schiedam, gaat om een zeer belangrijk project waar de regering groot belang aan hecht. De regering wil maximaal inzetten om de voortgang en besluitvorming van dit project te bespoedigen. Dit project mag dan ook niet ontbreken op de lijst. De kans om dit project op te nemen moeten we niet voorbij laten gaan. Ook bij dit project levert opname in de bijlage bij het wetsvoorstel een reductie van het risicoprofiel op, waarmee extra waarborgen ontstaan om de planning te realiseren.
Indiener(s): GroenLinks
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
De regering is hier tijdens de eerste termijn reeds op ingegaan. Van wijziging van regels van de Crisis- en herstelwet bij amvb zal geen sprake zijn. Daar biedt artikel 5.1 geen ruimte voor. Wel creëert het de ruimte om met tijdelijke aanpassingen van bestaande amvb’s en aanvullende regels te komen. Hierbij kan worden gedacht aan uitvoeringsregels voor bijvoorbeeld ontwikkelingsgebieden of bouwprojecten. Deze kunnen mede experimentele en innovatieve ontwikkelingen dienen, zoals vanuit de Kamer terecht werd opgemerkt. Deze delegatiemogelijkheid is geclausuleerd:
– Er mag vanzelfsprekend geen strijd ontstaan met hogere regelgeving, en;
– De regels zijn beperkt tot de projecten en categorieën projecten die onder de wet vallen.
Een dergelijke delegatie is geenszins ongebruikelijk en biedt de mogelijkheid om nadere regels te stellen ter goede uitvoering van de wet. Toetsing van een regeling op grond van dit artikel wordt verricht door de Raad van State bij zijn advisering en door de rechter in het geval van concrete geschillen.
Indiener(s): Vendrik (GroenLinks)
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Het amendement beoogt bij leegstand het gebruikersdeel OZB te verhalen op eigenaar. Daartoe wordt voorgesteld aan de Crisisen herstelwet een artikel 3.27 toe te voegen waarmee artikel 220 van de Gemeentewet wordt gewijzigd. De regering is tegen het heffen van een OZB-gebruikersdeel bij de eigenaar als instrument ter bestrijding van leegstand. Het OZB-gebruikersdeel is een lokale belasting, die geheven wordt bij gebruikers van onroerend goed (niet zijnde woningen). Als een pand aantoonbaar leeg staat en niet door de eigenaar als zodanig wordt gebruikt, vervalt thans de belastingplicht voor het gebruikersdeel van de onroerende-zaakbelasting. De OZB-heffing is in het algemeen te laag om een incentive te vormen om iets aan leegstand te doen. De OZB-gebruikersheffing bij leegstand zou daardoor verworden tot een vorm van onwenselijke symboolpolitiek.
Zie amendement 32 127, nr. 16.
Indiener: GroenLinks
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Het amendement van GroenLinks behelst een heel zwaar middel voor het enkel toevoegen van een project of categorie van projecten, voor het overige zij verwezen naar de reactie op amendement nr. 27.
Indiener: CU
Oordeel regering: Overlaten aan het oordeel van de kamer
Toelichting:
De regering laat dit amendement over aan het oordeel van de kamer, maar voegt er het volgende aan toe. In de Dienstenwet zijn deze voorschriften opgenomen, omdat zij dwingend voortvloeiden uit de Dienstenrichtlijn. Er is geen dwingende reden om deze voorschriften ook van toepassing te laten zijn op beschikkingen uit de Chw waarop de lex silencio positivo van toepassing is. Kwaad kan het echter ook niet. De vraag van mevrouw Wiegman of bezwaar bij de aanlegvergunning die met lsp tot stand komt schorsende werking heeft, wordt ontkennend beantwoord. Hieraan kan worden toegevoegd dat de aanlegvergunning pas in werking treedt na afloop van de bezwaartermijn. Op de vraag wanneer door toepassing van de lex silencio positivo tot stand gekomen vergunningen kunnen worden ingetrokken kan in zijn algemeenheid worden geantwoord dat uit de nieuwe regeling in de Awb volgt dat dit slechts in uitzonderlijke gevallen kan gebeuren.
Indieners: CU, CDA, PvdA
Oordeel regering: Overlaten aan het oordeel van de Kamer
Toelichting: De betrokkenheid van de Kamer is volgens de regering reeds geborgd door de toegezegde jaarlijkse rapportages. Bovendien is een extra procedurestap niet in de geest van de Crisis- en herstelwet. Maar de regering laat het oordeel aan de Kamer over.
Overigens is het naar het oordeel van de regering niet nodig om inspraak in den brede mogelijk te maken voor het toevoegen bij amvb. Naar het oordeel van de regering is het voldoende dat alleen de Staten-Generaal zich over de amvb uitspreekt.
Indiener(s): Wiegman-van Meppelen Scheppink, Koopmans en Samsom (CU/CDA/PvdA)
Oordeel regering: In huidige vorm ontraden, inhoudelijk: oordeel Kamer
Toelichting:
Het amendement verbreedt de reikwijdte van afdeling 7 met (boven)regionale projecten met nationale betekenis. Afdeling 7 is voor deze categorie projecten tevens van toepassing op de provincies. De regering beschouwt dit amendement inhoudelijk als een ondersteuning van het door haar gevoerde beleid. In zijn huidige vorm moet het amendement echter worden ontraden omdat het technisch onvolmaakt is en daardoor niet goed kan werken. Bij het van overeenkomstige toepassing verklaren van afdeling 7 op de provincie moet namelijk meer geregeld worden dan in het amendement gebeurt. Anders is niet duidelijk hoe deze afdeling in dat geval gelezen en toegepast moet worden.
Indiener(s): D66 en GroenLinks
Oordeel regering: Oordeel Kamer
Toelichting:
Dit amendement voegt projecten waarmee de ecologische hoofdstructuur (EHS) wordt verwezenlijkt, toe aan de lijst van projecten waarvoor de voorgestelde voorzieningen ter versnelling van de besluitvorming van toepassing zijn.
De regering vindt dit een sympathiek amendement. Zij wijst er evenwel op dat de voorgestelde versnellingsvoorzieningen alleen een bijdrage kunnen leveren waar het gaat om de ruimtelijke inbedding van EHS-gebieden. Dus niet waar het gaat om de aankoop van gronden, en het verlenen van subsidies, terwijl dat nu juist voor de realisering van de EHS de belangrijkste instrumenten zijn. In veel gevallen zal dit amendement dan ook naar het oordeel van de regering niet zoveel bijdragen. Bovendien beperkt het amendement zich tot de concentratiegebieden van de Reconstructiewet concentratiegebieden, terwijl een belangrijk deel van de EHS buiten die gebieden is gelegen.
Indiener(s): Samsom en Wiegman-van Meppelen Scheppink (PvdA en CU)
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Dit amendement beperkt het toepassingsbereik van afdeling 6 met zoveel woorden tot projecten binnen bestaand gebouwd gebied. De regering acht het niet wenselijk de reikwijdte van afdeling 6 bij voorbaat al in deze zin te beperken. De regering gaat ervan uit dat gemeenten verstandig met de in afdeling 6 geboden mogelijkheden omgaan. Het amendement is bovendien overbodig omdat afdeling 6 al voorschrijft dat gemeenten de (in voorbereiding zijnde) Amvb Ruimte in acht moeten nemen bij het nemen van een projectuitvoeringsbesluit. In die amvb wordt geregeld dat bij provinciale verordening een motiveringsplicht kan worden opgelegd bij planologische ontwikkelingen buiten bestaand bebouwd gebied. Gemeenten zullen uitdrukkelijk moeten motiveren waarom ze willen bouwen buiten bestaand bebouwd gebied.
Indiener(s): PvdA en CU, onderscheidenlijk PvdD
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Deze amendementen regelen dat de in het wetsvoorstel opgenomen voorzieningen ter versnelling van de besluitvorming, niet van toepassing zijn op de besluitvorming over de verlening van vergunningen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet).
De regering wijst erop dat onder meer de sectoren industrie, landbouw, recreatie, waaronder ook het midden- en kleinbedrijf, en burgers die een vergunning op grond van de Nb-wet nodig hebben, in de praktijk baat kunnen hebben bij toepasselijkheid van afdeling 2 van de voorgestelde Crisis- en herstelwet. De daarin opgenomen voorzieningen ter versnelling van de besluitvorming dragen eraan bij dat de betrokken initiatiefnemers eerder duidelijkheid hebben over de voorwaarden waaronder zij hun activiteiten in het licht van de eisen van de Nb-wet kunnen uitvoeren. Dat is bevorderlijk voor de – locale – economie in balans met natuur en leefomgeving. Daarbij benadrukt de regering dat de inhoudelijke eisen die aan de vergunning worden verbonden ter bescherming van de natuurwaarden, onverkort blijven gelden. Aan de ecologische aspecten wordt dus geen afbreuk gedaan.
De regering hecht er dan ook aan dat onderdeel 7.4 in bijlage I bij het wetsvoorstel blijft gehandhaafd.
Indieners: PvdA, CU
Oordeel regering: Overlaten aan het oordeel van de kamer
Toelichting:
De regering kan instemmen met evaluatie van de tijdelijke bepalingen.
Indiener(s): Wiegman-van Meppelen Scheppink en Samsom (CU/PvdA)
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Dit onderdeel van het amendement regelt dat de ondergrens voor de bevoegdheid van de provincies van 10 MW naar 5 MW wordt verschoven.
Het is aan de kamer, maar m.i. overbodig amendement dat verplichtend teveel werk bij de provincies neerlegt.
a. provincies kunnen al zelf besluiten dat ze hierover willen gaan middels een eigen structuurvisie
b. tot 15MW (nu al verlaagd naar 10MW) is het geen significante bijdrage aan de rijksdoelstelling meer.
Het tweede deel van het amendement regelt dat de provincie pas bevoegd is tot aanwijzen van gronden, etc. voor windparken nadat een initiatief van een producent is afgewezen door de gemeente. Dit onderdeel moet worden ontraden. Een belangrijke drijfveer voor dit onderdeel van de Chw is het versnellen van de ruimtelijke en vergunningprocedures. Dat is nu een belangrijk knelpunt waardoor de voorbereiding van de ontwikkeling van windparken vele jaren duurt. Het voorgestelde onderdeel van het amendement doet de beoogde tijdwinst voor een belangrijk deel te niet. Dit amendement regelt dat niet de minister maar provinciale staten bevoegd is om in bepaalde omstandigheden te kunnen afzien van de verplichting in het voorgestelde artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998 om voor windparken tussen 5 en 100 MW gronden aan te wijzen en daarvoor een inpassingsplan vast te stellen. Die omstandigheden zijn dat redelijkerwijs niet te verwachten valt dat de besluitvorming wordt versneld of aanmerkelijke voordelen zijn verbonden aan de toepassing van het artikel. Voordeel is dat de beslissingsbevoegdheid op het niveau van de provincies wellicht bijdraagt aan het draagvlak voor dit deel van de Chw. Bovendien ontlast dit amendement de minister ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel. Nadeel is dat hiermee zowel het bevoegd orgaan voor het niet toepassen van de procedure als de inhoudelijke afwegingsruimte wijzigt. Over het geheel vormt het een verzwakking van het oorspronkelijke voorstel. De provinciale bijdrage aan de landelijke doelstelling als criterium wordt losgelaten – daardoor kunnen provincies die een goed en ambitieus windbeleid hebben gedwongen worden nog verder uit te breiden op plekken die wellicht voor het Rijk ook onwenselijk zijn. Bovendien biedt dit amendement een ontsnappingsclausule voor provincies zonder windenergie-ambitie. Daarmee vervalt de druk die de wet juist probeert te bewerkstelligen.
Daarom wordt amendement ontraden.
Vervallen.
Indiener(s): D66
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
De regering is van mening dat de citeertitel de lading dekt, omdat de wet bijdraagt aan het bestrijden van de crisis en het economisch herstel stimuleert.
Indiener(s): CDA
Oordeel regering: Overlaten aan het oordeel van de Kamer
Toelichting:
Er zijn door verschillende fracties opmerkingen gemaakt over de lijst projecten in bijlage II bij het wetsvoorstel. De heer Aptroot van de VVD fractie en dhr. Koopmans van de fractie van het CDA hebben hun steun daarvoor uitgesproken. Andere leden laten ook kritische geluiden horen. De heer Vendrik van de fractie van GroenLinks, mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink van de fractie van de Christenunie, en ook dhr. Van der Ham van D66-fractie hebben vragen gesteld. Er is bewust voor gekozen het aantal projecten in bijlage II beperkt te houden.
Een voorbeeld van een opgenomen project is de aanleg van de ontbrekende schakel tussen de A74 bij Venlo en het Duits hoofdwegennet. Daarmee is een investering van 131 miljoen Euro gemoeid. De aanleg van de A74 versterkt de veiligheid en leefbaarheid in Venlo en Tegelen. De verbinding met Trade Port Venlo – daar werken 25 000 mensen – verbetert. En de verbinding met Klavertje Vier – daar komen nog eens 25 000 mensen te werken – verbetert ook. Dit heeft een positieve invloed op de werkgelegenheid en de economie in de regio. De heer Samsom van de fractie van de PvdA heeft gevraagd of voor de projecten op bijlage II alternatieven zijn onderzocht. Bij alle maritieme projecten zijn alternatieven onderzocht. Bij spoorprojecten zijn de geldende planologische procedures vrijwel helemaal doorlopen, daarmee heeft een zorgvuldige belangenafweging plaats gevonden. Voor alle luchthavens zijn alternatieven onderzocht. Ook bij de wegprojecten zijn overal alternatieven onderzocht. Voor de waterprojecten geldt dat in beide gevallen alternatieven zijn onderzocht. De lijst is robuust, de voor- en nadelen alsmede het effect op het herstel van de crisis zijn zorgvuldig gewogen, aan de hand van de al eerder genoemde criteria. De heer Koopmans van de fractie van het CDA heeft een amendement ingediend om nog een aantal projecten aan bijlage II toe te voegen. Zo wordt bijvoorbeeld Nuth genoemd, dit houdt verband met Parkstad en bedrijventerrein Avantis. Dit zijn regionale projecten die op dit moment nog niet voldoen aan de randvoorwaarden voor financiering en een vastgelegde scope. Verkeer en Waterstaat is in overleg met de provincie over de scope en financiering van knooppunt Nuth. Wanneer de genoemde projecten aan de criteria voldoen, is er geen bezwaar.
Indiener(s): SP
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
De doelstelling van dit amendement komt overeen met amendement 81. Zie de toelichting bij amendement 81.
Indiener(s): Wiegman-van Meppelen Scheppink, Samsom en Van der Ham (CU/PvdA/D66)
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
• Het is niet wenselijk ontwikkelingsgebieden te beperken tot bestaand stedelijk gebied. Via aanwijzing bij amvb van gebieden is voldoende sturing mogelijk.
• Wat betreft het schrappen van de mogelijkheid van verlenging van de geldigheidsduur van tien naar vijftien jaar: juist omdat gebiedsontwikkeling een zaak van langere adem kan zijn dan tien jaar, is het noodzakelijk een veiligheidsvoorziening in het systeem te hebben in die zin dat de minister van VROM kan besluiten de termijn met ten hoogste vijf jaar te verlengen.
• De verankering van het gebiedsontwikkelingsplan in het bestemmingsplan en exploitatieplan is bij tweede nota van wijziging geregeld. Bepaald is dat het gebiedsontwikkelingsplan onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan. Ook het exploitatieplan maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan. De toevoeging is derhalve overbodig.
• De regering wil de balans tussen burgers en bewoners enerzijds en economische activiteiten anderzijds niet invullen bij amvb per gebied. De regeling van de ontwikkelingsgebieden is bedoeld om gemeenten te kunnen laten experimenteren met de inzet van de milieugebruiksruimte. Dit kan ook de intensivering van een bedrijventerrein betreffen.
• Wat betreft de monitoring van de uitvoering van het plan. De Chw voorziet erin dat na afloop van de experimenteertermijn weer aan alle milieukwaliteitsnormen wordt voldaan (artikel 2.3, vijfde lid). Ook is voorzien in een wettelijke plicht voor gemeenten om zorg te dragen voor het uitvoeren van de maatregelen of werken binnen een in het plan te noemen termijn (artikel 2.3, tiende lid). Het amendement voorziet in een aanscherping in die zin dat nu ook tussentijds afrekenbare ijkmomenten worden ingebouwd. De regering is ervan overtuigd dat hierover lokaal afspraken worden gemaakt en ontraadt daarom dit amendement.
• In artikel 2.3, tweede lid, is voorzien in de mogelijkheid om in het gebiedsontwikkelingsplan een fasering en koppeling aan te brengen bij de tenuitvoerlegging van projecten, maatregelen en werken.
• Het is niet wenselijk bij amvb regels te kunnen stellen over maximale afwijking van milieukwaliteitsnormen omdat in elk gebied door het verantwoordelijke lokale bestuur maatwerk moet kunnen worden geleverd.
Indiener: CDA
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Het amendement beoogt alle tijdelijke wijzigingen van het bestuursprocesrecht meteen permanent te maken. Dit zou tot gevolg hebben dat deze wijzigingen na 2014 voor het gehele bestuursrecht zouden gaan gelden. Voor een aantal van de betrokken wijzigingen (bijvoorbeeld de verruimde mogelijkheid tot het passeren van gebreken (art. 1.5 Chw) zou dat niet zo bezwaarlijk zijn, maar voor andere wel. De beslistermijn van zes maanden is voor het Chw-terrein haalbaar door voorrang te geven aan Chw-zaken. Als de termijn voor alle bestuursrechtelijke zaken zou gelden, kan er geen voorrang meer worden gegeven en wordt de termijn onhaalbaar. Voor andere wijzigingen, zoals de beperking van het beroepsrecht van decentrale overheden, het relativiteitsvereiste en de vergewisplicht, geldt dat de regering daarmee eerst op een beperkt terrein ervaring wil opdoen alvorens invoering op een breder terrein te overwegen.
Indiener(s): VVD
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Het amendement heeft tot strekking de ontkoppeling van de planologische procedures en de onteigeningsprocedures te schrappen. De regering ontraadt dit amendement omdat de ontkoppeling van procedures kan bijdrage aan versnelling van de realisatie van werken en projecten. Er kan tijdwinst worden geboekt doordat bepaalde voorbereidende handelingen al kunnen worden verricht. Voorbeelden daarvan zijn het afgraven van gronden, het storten van zand op plaatsen waar gebouwd moet worden, het inrichten van bouwterreinen en het verleggen van kabels en leidingen. Dit zijn werkzaamheden waar weken tot maanden mee gemoeid kunnen zijn. De ontkoppeling vergroot de slagkracht van bestuursorganen en draagt daarmee bij aan de doelstellingen van de Crisis- en herstelwet. De ervaring leert dat de kans klein is dat een onteigening achteraf gezien onterecht was. Planologische procedures houden in de praktijk uiteindelijk doorgaans stand. Het biedt een faciliteit voor onteigenaars. Er ontstaat geen verplichting of vanzelfsprekendheid om meteen al te onteigenen. Gelet op de versnelling die de ontkoppeling enerzijds kan bieden en het geringe risico op onterechte onteigeningen anderzijds, acht de regering deze wijziging alleszins verantwoord.
Indiener: VVD
Oordeel regering: Ontraden
Het amendement heeft tot gevolg dat alle tijdelijke wijzigingen van het bestuursprocesrecht ook na 2014 van toepassing blijven op alle Chw-projecten, terwijl na 2014 ook nog nieuwe projecten aan de bijlagen kunnen worden toegevoegd. Voor een aantal van de betrokken wijzigingen (bijvoorbeeld de verruimde mogelijkheid tot het passeren van gebreken (art. 1.5 Chw) zou dat niet zo bezwaarlijk zijn, maar voor andere wel. De beslistermijn van zes maanden is voor een tijdelijke periode aanvaardbaar. Voor andere wijzigingen, zoals de beperking van het beroepsrecht van decentrale overheden, het relativiteitsvereiste en de vergewisplicht, geldt dat de regering daarmee eerst op een beperkt terrein ervaring wil opdoen alvorens invoering op een breder terrein te overwegen.
Indiener(s): GroenLinks
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Het amendement houdt in een pleidooi voor het behoud van het alternatievenonderzoek bij de projectmer en behoud van de advisering commissie mer. Schrappen zou contraproductief zijn en schrappen van het alternatievenonderzoek bij het planmer zou in strijd zijn met de EU-regelgeving. De regering ontraadt dit amendement. Het gaat hier om twee koppen op de merrichtlijn voor projecten. Dezelfde lijn is gevolgd als bij de Spoedwet wegverbreding geen verplichting alternatieven en commissie mer. Na inwerkingtreding van de wet tot modernisering van de mer (ligt thans bij de Eerste Kamer) wordt de commissie mer altijd ingeschakeld bij een planmer (thans is dat alleen nog in habitatgebieden waarbij sprake is van een passende beoordeling). Er zal dus een verschuiving plaatsvinden naar het accent op planniveau. In het kader van de Crisis- en herstelwet vindt de regering het verantwoord om voor projecten van bijlage II te bepalen dat het bij een projectmer niet verplicht is om alternatieven te onderzoeken en de commissie mer om advies te vragen. Op planmerniveau gaat het om locatiekeuzen. Op projectniveau gaat het doorgaans om inrichtingsalternatieven. Het gaat om een nee...tenzij bepaling. De initiatiefnemer kan vrijwillig kiezen voor een alternatievenonderzoek en advisering commissie mer. De regeling is in overeenstemming met de merrichtlijn voor projecten; deze eist geen alternatievenonderzoek. De regeling heeft dus uitdrukkelijk geen betrekking op de planmer; daar blijven alternatievenonderzoeken bestaan. Bij nota van wijziging was dit al verduidelijkt.
De regeling is ook in overeenstemming met het advies van de commissie Elverding. Deze commissie gaat uit van een alternatievenonderzoek in een vroeg stadium, dus op planniveau. In de visie van Elverding moet een nadere uitwerking van het voorkeursalternatief niet belast worden met een herhaling van zetten. Er is dus sprake van een trechtering. Het voorstel om op projectniveau af te zien van alternatieven is dan ook in lijn met het advies van de commissie Elverding.
Indiener(s): VVD
Oordeel regering: Oordeel Kamer
Toelichting:
Dit amendement voorziet in het vervallen van de voorgestelde bepaling inzake salderingsbanken (artikel 19kf van de Nb-wet).
De regering merkt op dat de voorgestelde bepaling over de salderingsbank is bedoeld ter verduidelijking van de bestaande juridische mogelijkheden: de provincies kunnen saldering via een salderingsbank als voorwaarde stellen voor vergunningverlening. Elke provincie moet voor zichzelf de afweging maken of zij dit instrument – dat onder meer in de provincie Noord-Brabant zal worden gebruikt – al dan niet wil toepassen. Het wetsvoorstel voorziet uitdrukkelijk niet in een verplichting terzake.
Indiener(s): VVD
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Dit amendement regelt dat het beschermingsregime van de Nb-wet alleen nog van toepassing is op projecten, en niet langer op andere handelingen.
De regering wijst erop dat bij doorvoering van de voorgestelde wijziging de Nb-wet geen volledig instrumentarium meer bevat om de Habitatrichtlijn uit te voeren. Artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn schrijft voor dat de overheid instandhoudingsmaatregelen en passende maatregelen treft. Wanneer nodig, kan dat met zich brengen dat moet worden onderzocht wat de gevolgen van een activiteit zijn voor de natuurwaarden, en eventueel dat die activiteit aan beperkingen moet worden onderworpen als zij niet bijdraagt aan de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied of daaraan zelfs schade toebrengt. Een dergelijke activiteit kan een project zijn, maar evengoed een handeling die niet als zodanig kan worden aangemerkt, bijvoorbeeld een meerdaags evenement. Juist daarom zijn de bepalingen van de Nb-wet ook van toepassing op andere handelingen dan projecten. Dit klemt temeer waar Nederland eerder door het Europese Hof van Justitie is veroordeeld wegens een inadequate omzetting van de Habitatrichtlijn in de nationale wetgeving (HvJ 14 april 2005, zaak nr. C-441/03), waarop – per 1 oktober 2005– onder meer het onderhavige regime voor andere handelingen in de Natuurbeschermingswet 1998 is opgenomen. Het amendement leidt tot een gebrek in de implementatie door Nederland van de Habitatrichtlijn.
Vervallen.
Indiener: Roemer (SP)
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
De lijst van projecten is robuust; de voor- en nadelen alsmede het effect op herstel van de crisis zijn zorgvuldig gewogen.
De regering heeft daarbij een aantal criteria gehanteerd:
– Een urgent ruimtelijk project
– Bijdrage aan werkgelegenheid, duurzaamheid en/of versterking van de economische structuur
– Uitvoering moet voor 2014 kunnen starten
– De financiering mag geen probleem vormen
Het geheel aan projecten in bijlage II is de resultante van een zorgvuldige toetsing van deze criteria. Genoemde projecten (Greenport Aalsmeer, Oude Rijn zone en Zuidplaspolder) voldoen aan deze criteria. De regering ziet derhalve geen aanleiding deze projecten te schrappen. Wat de Zuidplaspolder en Greenport Aalsmeer betreft: deze projecten zijn NIET gelegen in het Groene Hart. Het amendement levert daarom op dat punt geen enkele bijdrage aan de ontwikkeling van het Groene Hart.
Indiener: Vendrik (SP)
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Om windprojecten van meer dan 10 MW qua verantwoordelijkheid bij gemeenten neer te leggen in plaats van bij de provincies, is volstrekt in strijd met de intentie van het wetsvoorstel deze projecten snel en effectief te kunnen verwezenlijken.
Indiener(s): CU en PvdA
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Dit amendement strekt ertoe de voorgestelde verplichting om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen projecten van nationaal belang op te nemen in het beheerplan, om te zetten in een facultatieve mogelijkheid.
De regering begrijpt de zorgen die bestaan over de mogelijke lasten als gevolg van een verplichte opname, maar benadrukt dat opname van dergelijke projecten in het beheerplan belangrijk is. Daardoor is immers een gebiedsgerichte aanpak met betrekking tot die projecten verzekerd. Met een verplichte opname in het beheerpan kan de regering bovendien uitvoering geven aan de motie van het lid Jacobi van 2 juli 2009 (Kamerstukken II 2008/09, 31 700 XIV, nr. 169), waarin de regering is opgeroepen om alle MIRT-projecten en de bijbehorende compensatiemaatregelen, indien noodzakelijk, op te nemen in de beheerplannen.
Om welke projecten het zal gaan, is een kwestie van maatwerk per beheerplan. Natuurlijk mogen de projecten die worden geselecteerd geen belemmering vormen voor de voortgang van het beheerplanproces. Daar zal de regering rekening mee houden.
Indiener(s): VVD
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Dit amendement voorziet erin dat gebruik dat plaatsvond op 1 januari 2010, als bestaand gebruik aan te merken en vrij te stellen van de vergunningplicht.
De regering wijst erop dat op grond van artikel 4, vijfde lid, van de Habitatrichtlijn vanaf het moment van plaatsing van Natura 2000-gebieden op de lijst van gebieden van communautair belang, aantasting van die gebieden door welk gebruik ook dient te worden tegengegaan. De Nederlandse gebieden staan sinds december 2004 op die lijst, en sinds 1 oktober 2005 is de omzetting van deze Europese regel in Nederlandse wetgeving van kracht geworden. De in het amendement voorgestelde datum van 1 januari 2010 is dus tegen die achtergrond niet te verdedigen.
Indiener: PvdA, CDA, CU
Oordeel regering: Overlaten aan het oordeel van de Kamer
Toelichting:
Tegen het toevoegen van het project voor de partiële uitbreiding van de spoorlijn tussen Leeuwarden en Groningen voor een extra trein bestaan geen bezwaren, gelet op het feit dat scope duidelijk is, de financiering is gedekt, en dat uitvoering is voorzien is in de periode vanaf 2010.
Indiener: SGP
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Het amendement strekt ertoe om de nieuwe procedure voor Titel IV-onteigeningen geheel uit het wetsvoorstel te schrappen. De regering ontraadt dit amendement omdat het de voorgestelde wijziging van de onteigeningswet geheel ongedaan maakt. Met het amendement wordt een grote kans gemist om op korte termijn tijdwinst, versnelling en uniformering van onteigeningen te bereiken.
Indiener(s): PvdA en CU
Oordeel regering: Ondersteuning beleid
Toelichting:
Dit amendement voorziet in een wettelijke basis voor de programmatische aanpak van de reductie van stikstofdepositie.
De regering is voorstander van een programmatische aanpak, en is dan ook verheugd dat zij de Kamer kan melden dat zij met de provincies overeenstemming heeft bereikt over de hoofdlijnen van een effectieve aanpak van de stikstofproblemen in en nabij Natura 2000-gebieden. Rijk en provincies zijn het eens dat daarvoor een forse inzet nodig is zowel rijksniveau, als op provinciaal en gebiedsniveau.
De regering is van oordeel dat dit een constructief amendement is. Het voorziet in een kader voor afspraken tussen betrokken overheden over de reductie van de stikstofdepositie en in een kader voor ontwikkelingsruimte. Deze ontwikkelingsruimte kan worden gebruikt voor diverse activiteiten, in verschillende sectoren zoals industrie, veehouderij, en verkeer. Aan de andere kant wordt de realisering van de ecologische doelen, in relatie tot de stikstofproblematiek, hiermee geborgd. Een en ander is in lijn met het advies van Huys en met de afspraken die de regering heeft gemaakt met de provincies.
De regering benadrukt dat het verder vooral op de invulling van het programma door partijen aankomt. De regering stelt vast dat het amendement voldoende mogelijkheden biedt om afspraken vast te leggen over een goede, evenwichtige en voor partijen acceptabele reductie van depositie van diverse stikstofverbindingen, zoals NH3 en NOx, en over de toedeling van ontwikkelingsruimte die ontstaat door verdergaande reductie van de stikstofdepositie.
Wel zijn er voor de uitwerking nog enkele voorbehouden, waar de minister van LNV maandag mondeling op terugkomt.
Indiener(s): SP onderscheidenlijk PvdD
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Deze amendementen voorzien beide in het vervallen van alle voorgestelde wijzigingen van de Nb-wet.
De regering merkt op dat als gevolg van deze amendementen de realisatie van de bij brief van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit van 30 juni 2009 aangekondigde rek- en ruimtemaatregelen (Kamerstukken II 2008/09, 31 700 XIV, nr. 160) uitblijft. Daardoor blijft bijvoorbeeld de impasse bestaan rond de vergunningverlening op grond van de Nb-wet als gevolg van de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 april 2009. Ook leiden deze amendementen ertoe dat de provincies verstoken blijven van de bevoegdheid, opgenomen in het voorgestelde artikel 19ke, om bij verordening passende maatregelen te nemen met het oog op de reductie van de stikstofdepositie. Gelet op het belang om stappen te zetten om de stikstofdepositie terug te dringen en tegelijk bedrijven ontwikkelingsruimte te geven, acht de regering deze amendementen niet gewenst.
Indiener: CU
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Het amendement heeft tot strekking in de onteigeningswet een bepaling op te nemen op grond waarvan de nieuwe procedures binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet geëvalueerd moeten worden. Voorts voorziet het amendement in een horizonbepaling: vijf jaar na de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet herleven de huidige regelingen, tenzij er voordien een wetsvoorstel tot herziening van het onteigeningsregime wordt ingediend en uiteindelijk ook tot wet wordt verheven. De regering ontraadt dit amendement op het onderdeel van de horizonbepaling. De regering is het geheel eens met het opnemen van een evaluatiebepaling over dit specifieke onderdeel van de Crisis- en herstelwet. Het is zeer wenselijk om na verloop van drie jaar te beoordelen hoe de praktijk werkt met de nieuwe procedures. Het bezwaar van de horizonbepaling is echter dat tevens wordt voorzien in het terugwijzigen van de onteigeningswetgeving naar de stand van zaken zoals die nu luidt, wanneer niet tijdig een wetsvoorstel is ingediend. Het terugwijzigen zou betekenen dat wordt teruggekeerd naar de huidige procedures, terwijl iedereen het erover eens is dat deze procedures ongewenst zijn en aanpassing behoeven. Er wordt dan teruggewijzigd naar een bij voorbaat ongewenste situatie. Een ander bezwaar is de rechtsonzekerheid die kan optreden naar mate de grens van de horizon in zicht komt. Het risico bestaat dat betrokkenen bij onteigeningen ervoor kiezen te wachten of te anticiperen op het opnieuw inwerking treden van de huidige, verouderde regels. Zij kunnen daarop wachten omdat zij weten hoe de situatie zal zijn na afloop van de termijn van vijf jaar. Door te wachten kunnen onteigeningen en bouwprojecten juist vertraging oplopen. De horizonbepaling werkt in dat geval contraproductief. De regering is bereid tot een evaluatie van de nieuwe onteigeningsprocedures binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet. Tevens zegt de regering toe dat na deze evaluatie met voorrang zal worden begonnen met een wetsvoorstel waarmee de onteigeningswet integraal wordt herzien. Bij de voorbereiding van dat wetsvoorstel wordt gebruik gemaakt van de ervaringen met de nieuwe procedure. Hiermee wordt beantwoord aan het achterliggende doel van het amendement.
Indiener(s): PvdD
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Dit amendement regelt dat de in het wetsvoorstel opgenomen voorzieningen ter versnelling van de besluitvorming, niet van toepassing zijn op co-vergistingsinstallaties.
De regering merkt op dat projecten met betrekking tot co-vergistingsinstallaties innovatief zijn, en van belang zijn voor de productie van duurzame energie. De regering acht het wenselijk dat initiatiefnemers voor de oprichting van dergelijke installaties snel duidelijkheid krijgen over de verlening van benodigde vergunningen.
Indiener: Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU)
Oordeel regering: Ontraden in huidige vorm
Toelichting:
De regering staat sympathiek tegenover de gedachte dat ook ontwikkelingsgebieden met een (boven)regionaal schaalniveau kunnen worden aangewezen in het kader van hoofdstuk 2, afdeling 1, van het wetsvoorstel. In dat geval zou de provincie de rol van bevoegd gezag kunnen vervullen.
Echter, alvorens een dergelijke wijziging in het voorstel aan te brengen zou eerst goed moeten worden doordacht welke consequenties dit zou hebben in de bevoegdhedenverdeling tussen provincie en gemeenten. De bepalingen van het wetsvoorstel zouden waarschijnlijk meer wijzigingen moeten ondergaan dan het amendement inhoudt. De regering wil dit amendement dan ook ontraden.
Indiener(s): PvdD
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Er zijn door verschillende leden opmerkingen gemaakt over de lijst in de bijlagen bij het wetsvoorstel. Daaruit kan worden opgemaakt dat er brede steun is voor bijlage I. Naar de mening van mevrouw Ouwehand van de fractie van de Partij voor de Dieren zouden de wegenprojecten daaruit moeten worden geschrapt. Gelet op hetgeen hierboven reeds is vermeld over de bijdrage die ook wegenprojecten leveren aan de doelstelling van dit wetsvoorstel, is de regering van mening dat wegenprojecten zeker thuis horen in dit wetsvoorstel.
Zie nr. 31.
Indiener(s): Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU)
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Dit amendement verklaart de bevoegdheid voor provincie en rijk tot het geven van een (reactieve) aanwijzing op grond van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing op projectuitvoeringsbesluiten uit hoofdstuk 2, afdeling 6, van de Chw. De gebruikelijke instrumenten van schorsing en vernietiging zijn toereikend.
Indiener: PvdD
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Artikel 1.5 kan worden toegepast als het aannemelijk is dat ook indien het kleine gebrek niet aan het besluit zou kleven, hetzelfde besluit zou zijn genomen. De regering verwacht dat bestuursorganen zorgvuldig blijven, ook al omdat de rechter niet verplicht is om gebreken te passeren. Het blijft dus van belang dat bestuursorganen fouten voorkomen. Aannemelijk moet zijn dat belanghebbenden – onder wie derden – niet worden benadeeld door het passeren van een klein gebrek. Of sprake is van benadeling blijkt in beginsel tijdens de behandeling van het bezwaar door het bestuursorgaan of het beroep door de bestuursrechter. Dit blijkt hetzij doordat belanghebbenden het zelf aanvoeren, hetzij doordat de rechter het constateert.
In reactie op de vraag van dhr. Van der Staaij of het wel helemaal evenwichtig is als bestuursorganen wel kleine gebreken mogen passeren, terwijl appellanten geen beroepsgronden mogen aanvullen, merkt de regering op dat dit niet onevenwichtig is. Beide partijen hebben in het bestuursrecht nu eenmaal een verschillende positie. Het is uiteindelijk ook in het belang van de burger dat niet wezenlijke gebreken, niet leiden tot vernietigingen. Immers, als daarna hetzelfde besluit opnieuw wordt genomen, zou de burger blij zijn gemaakt met een dode mus.
Indiener: mw. Ouwehand (PvdD)
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
De doelstelling van dit amendement komt overeen met het amendement van de heer Vendrik onder nummer 45. Met de reactie op dit amendement is dan ook gelijk gereageerd op het amendement van mevrouw Ouwehand.
Indiener: PvdD
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Zie de toelichting bij amendement 32 127, nr. 20.
Indiener(s): Wiegman-van Meppelen Scheppink CU
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Dit amendement maakt het mogelijk een projectuitvoeringsbesluit in fasen te verlenen. De regering heeft problemen met onderdeel I van het amendement. Als een project een dermate grote omvang heeft dat het niet in één keer gerealiseerd kan worden, dan ligt het indienen van kleinere projecten (op elk waarvan dan afdeling 6 kan worden toegepast), veel meer voor de hand. De wet biedt die mogelijkheid al. Daarnaast moeten de wetstechnische consequenties van het amendement nader worden bekeken. Het amendement werkt vermoedelijk dieper door in de structuur van afdeling 6 dan het amendement in zijn huidige vorm doet vermoeden. Zo moet artikel 2.10 waarschijnlijk op meerdere punten aangepast worden om een goede inpassing in het wettelijke systeem te bereiken.
Indiener: Ouwehand (PvdD)
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting
Het amendement houdt in dat de experimentele bepalingen voor de ontwikkelingsgebieden van hoofdstuk 2, afdeling 1 komen te vervallen. Deze afdeling is gebaseerd op het advies van de VROM-raad «Dynamiek in gebiedsgericht milieubeleid». Een gemeente kan in de voorgestelde aanpak een actieve en creatieve rol vervullen om vastgelopen gebiedsontwikkelingen vlot te trekken. Het wetsvoorstel maakt het mogelijk in de aangewezen gebieden de stagnatie weg te nemen waardoor de gewenste ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw en bedrijvigheid kunnen plaatsvinden. De regering wil dit amendement dan ook ontraden.
Indiener(s): PvdD
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Dit amendement strekt ertoe het huidige beschermingsregime voor instandhoudingsdoelen voor Natura 2000-gebieden die niet voortvloeien uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn te handhaven. De regering wijst erop dat het voorgestelde lichtere regime voor nationale doelen, waarbij het gaat om waarden als natuurschoon, weidsheid, stilheid, en donkerheid, in Natura 2000-gebieden waarborgt dat er altijd een evenwichtige afweging kan plaatsvinden tussen natuurbelangen, sociale, economische en culturele belangen. Dat regime zal in de praktijk voor dergelijke vage doelstellingen beter werkbaar zijn dan het huidige op het strenge voorzorgbeginsel gestoelde regime, dat in de praktijk juist problemen oplevert.
Indiener(s): PvdD
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Het amendement voorziet in het vervallen van de voorgestelde voorziening voor de beoordeling van de gevolgen van de stikstofdepositie voor activiteiten die niet bijdragen aan een verdere vergroting van de stikstofdepositie (artikel 19kd).
De regering merkt op dat door dit amendement de impasse blijft bestaan rond de vergunningverlening, als gevolg van de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 april 2009. Het gaat hier om bijna 10 000 agrarische bedrijven.
Indiener: PvdD
Oordeel regering: Ontraden
In veel gevallen, zeker als het om projecten gaat zoals de projecten die onder de Chw vallen, komt een besluit niet «uit de lucht vallen». Ook in de voorfase (uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afd. 3.4 Awb) kunnen en zullen burgers zich al in materie verdiepen om hun belang reeds in die fase optimaal over het voetlicht te brengen.
In antwoord op de vraag van mw. Wiegman voegen wij hieraan toe dat het wel mogelijk blijft om reeds ingediende beroepsgronden na afloop van de beroepstermijn nader uit te werken of te onderbouwen. Alleen het indienen van geheel nieuwe beroepsgronden wordt uitgesloten.
Indiener: PvdD
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Zie toelichting bij amendement 32 127, nr. 70.
Indiener: CU, PvdA, CDA
Oordeel regering: oordeel Kamer
Toelichting:
Leden van de fracties van de ChristenUnie, de PvdA en het CDA hebben een amendement ingediend om mogelijk maken dat in tracébesluiten voor wegenprojecten ruimte wordt gecreëerd voor oplaadpunten voor elektrische auto’s. De regering vindt dit een mooi idee en een ondersteuning van het beleid. Bij tracébesluiten kunnen verzorgingsplaatsen en tankstations mogelijk gemaakt worden als bijkomende infrastructurele voorzieningen. Oplaadpunten voor elektrische auto’s, moeten ook zo worden beschouwd.
Indiener: Ouwehand (PvdD)
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Mevrouw Ouwehand (PvdD) wil de innovatiebepaling (artikel 2.4) schrappen uit de Chw. De regering deelt niet de mening van mevrouw Ouwehand dat deze afdeling de duurzaamheid niet zou bevorderen. Sterker nog, het bevorderen van de duurzaamheid is juist een criterium voor deze afdeling. In de praktijk blijkt soms dat innovatieve ideeën voor milieubesparing stuiten op wettelijke beperkingen. Dat is jammer vanuit een oogpunt van zowel duurzaamheid als economische ontwikkeling.
Indiener: PvdD
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Naar het oordeel van de regering is het amendement niet alleen overbodig maar is er bovendien geen reden om specifiek deze amvb aan de Kamer voor te leggen. Voor het overige verwijst de regering naar de reactie op amendement 32 127, nr. 27.
Zie nr. 56.
Indiener(s): Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU)
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
De clausule dat vergunningen altijd mogen worden verleend als de geluidsbelasting door de vergunning niet toeneemt, maakt op korte termijn vergunningverlening weer mogelijk op de «op-slot-zittende terreinen» voor die bedrijven die niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde voor het hele terrein. Daarom is het belangrijk dat deze clausule in de wet blijft en moet dit deel van het amendement worden ontraden. In de richting van de indieners kan worden aangegeven dat we ervan uitgaan dat er genoeg redenen blijven om een geluidreductieplan voor het hele terrein te maken. Zo’n reden kan zijn dat er ook bedrijven zich willen vestigen of uitbreiden, die wel leiden tot een overschrijding van de grenswaarde voor het hele terrein. Dat plan dient dan zicht te bieden op het in zijn geheel wegnemen van de normoverschrijding. Dit amendement stelt verder voor om in het geluidreductieplan op te nemen wat te doen als de maatregelen niet leiden tot het wegwerken van de normoverschrijding. In het voorafgaande lid (67, 2.b.) is aangegeven dat in het geluidreductieplan «de maatregelen moeten worden aangegeven om de geluidsbelasting voor het hele industrieterrein te verminderen tot beneden de bedoelde grenswaarden». Wanneer dan daarnaast wordt gevraagd om aan te geven wat men gaat doen wanneer dat niet mocht lukken, ondergraaft dat de inzet om in het geluidreductieplan op een 0-overschrijding uit te komen. Daarom ontraadt de regering ook dit deel van het amendement.
Indiener(s): Samsom, Wiegman-van Meppelen Scheppink, Koopmans (PvdA/CU/CDA)
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
De regering staat positief tegenover de bedoeling van dit amendement om oplaadpunten voor electrische auto’s vergunningvrij te maken. Echter, de regring ontraadt het amendement in deze vorm, omdat het doel op eenvoudiger manier kan worden geregeld. De regering is bereid dit punt binnenkort te regelen.
Indiener(s): Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU)
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Met dit amendement wordt beoogd de verplichting in stand te houden om – in geval van een projectbesluit – het bestemmingsplan daarop binnen redelijke termijn aan te passen. Maar dan niet binnen één jaar maar binnen vier jaar.
Ten gevolge van de economische crisis wordt in het bijzonder de bouwsector momenteel zwaar geraakt. In dat verband oordeelt de regering het zeer urgent dat belemmeringen voor de toepassing van het instrument van het projectbesluit zoveel mogelijk worden weggenomen. Naast de legessanctie wordt in het bijzonder de te voeren «dubbele procedure» om een projectbesluit in te passen in een bestemmingsplan als belemmering gezien. Het is juist nu van groot belang dat er een effectief en flexibel inzetbaar instrument voor projectplanologie beschikbaar is. Daarbij garandeert de nieuwe Wro afdoende de actualiteit van bestemmingsplannen via een adequate legessanctie. Elk bestemmingsplan wordt in het ritme van uiterlijk tien jaar geactualiseerd, waarbij ook projectbesluiten ingepast moeten worden. Het vereiste van een elektronische kennisgeving draagt er zorg voor dat een ieder via www.ruimtelijkeplannen.nl zowel het bestemmingsplan kan raadplegen, als kan zien voor welke planologisch strijdige activiteiten een projectbesluit is verleend.
Indiener(s): D66
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Dit amendement ziet op de situatie dat door toepassing van technische maatregelen door ondernemers een vermindering van de stikstofbelasting optreedt die – door het nog ontbreken van provinciale maatregelen – onmiddellijk wordt opgevuld door het houden van meer dieren. Die ondernemers kunnen in later stadium geconfronteerd worden met extra reductiemaatregelen. Volgens de regering is dit risico niet groot. Veel provincies zijn al een eind op streek met een provinciale aanpak, zoals bijvoorbeeld in De Peel. Een verantwoord ondernemer houdt er rekening mee dat ook zijn bedrijf een bijdrage moet leveren aan de terugdringing van de depositie.
Indiener(s): Vendrik (GroenLinks)
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Het amendement beoogt de energieprestatie coëfficiënt (EPC) jaarlijks met 0.05 aan te scherpen waardoor deze in 2014 0,4 zal zijn. Daartoe wordt voorgesteld een artikel 4.3. aan de Crisis- en herstelwet toe te voegen waarin wordt bepaald dat in het Bouwbesluit 2003, bij artikel 5.12, een tabel wordt opgenomen waarin deze jaarlijkse aanscherping wordt weergegeven. Dit beoogde doel spoort met de ambities van de regering met betrekking tot energiebesparing in de gebouwde omgeving, op basis van periodieke aanscherping van de energieprestatie van gebouwen en woningen. In het beleidsprogramma «Schoon en Zuinig» is aangegeven dat per 1/1/2011 een EPC van 0,6 zal gelden en per 2015 een EPC van 0,4. Deze aangescherpte energieprestatie-eisen zullen worden verankerd in het Bouwbesluit. Daarmee kan de vraag of deze ook gelden bij het versnellen van woningbouwprojecten, zoals de Crisis- en herstelwet beoogt, positief worden beantwoord.
Indiener(s): GroenLinks, SP en PvdA
Oordeel regering: Ontraden
Toelichting:
Het amendement strekt er toe artikel 2.7 van de Crisis- en Herstelwet te doen vervallen.
In dit hoofdstuk wordt bepaald dat een voorstel tot renovatie van tien of meer woningen die een bouwkundige eenheid vormen vermoed wordt redelijk te zijn voor zover:
• een energie-investeringsaftrek is toegekend
• de voorgestelde huurverhoging lager is dan de geraamde besparing op de energielasten
• de werkzaamheden per woning ten hoogste drie weken zullen duren.
In zo’n geval vervalt de eis dat de verhuurder eerst de instemming van ten minste 70% van de huurders moet vergaren. Dat betekent tijdwinst waardoor renovatiewerkzaamheden gericht op na-isolatie van bestaande woningen versneld kunnen worden uitgevoerd. Daarmee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de reductie van CO2-uitstoot door gebouwen en woningen.
Indiener(s): Koopmans (CDA)
Oordeel regering: Ondersteuning van beleid
Toelichting:
De regering deelt de visie van de heer Koopmans. Naar aanleiding van recente signalen lijkt het me verstandig om ook de Warmtewet en de Elektriciteitswet toe te voegen aan het wetsvoorstel.
De regering staat positief tegenover het amendement.
2. Antwoorden op gestelde vragen
2.1 Antwoorden op vragen op het terrein van Justitie
Vraag: Waarom is de regering zo luchthartig over het risico dat de Chw juist veel tijdrovende nieuwe jurisprudentie zal oproepen en veel ambtelijke capaciteit voor de uitvoering zal vergen?
Vraagsteller: Wiegman-Van Meppelen Scheppink
Antwoord: Een nieuwe wet roept altijd nieuwe jurisprudentie op en vergt in de beginperiode altijd een extra investering van ambtelijke capaciteit, omdat men de nieuwe wet onder de knie moet krijgen. Maar dat is men in de wereld van het bestuursrecht, met zijn veelvuldige wetswijzigingen, wel gewend. Men is op veel plaatsen al druk bezig met de voorbereiding. De regering verwacht trouwens dat de nieuwe jurisprudentie mede door de korte uitspraaktermijnen relatief snel gevormd zal zijn.
Vraag: Wanneer wordt de Wet aanpassing bestuursprocesrecht ingediend?
Vraagsteller: Koopmans (CDA)
Antwoord: Dit zal in het eerste kwartaal van 2010 zijn. Dit is later dan gepland, doordat de voor dat wetsvoorstel beschikbare wetgevingscapaciteit in belangrijke mate is ingezet voor de Crisis- en herstelwet.
Vraag: Is de Chw wel «Europaproof»? Leidt deze wet niet tot vertraging doordat er prejudiciële vragen moeten worden gesteld?
Vraagsteller: Vendrik (GL), Van der Ham (D66), Ouwehand (PvdD), Roemer (SP)
Antwoord: Het Europese en internationale recht wordt volledig gerespecteerd. De Chw is geen noodwetgeving, die tijdelijk bepaalde fundamentele rechten buiten werking zou stellen. De regering heeft hiernaar zorgvuldig naar gekeken.
Het gaat om de volgende rechten:
• Artikel 6 EVRM: het recht – in geval van een geschil over burgerlijke rechten – op toegang tot de onafhankelijke rechter en behandeling binnen een redelijke termijn. Dit recht geldt volgens jurisprudentie van het EHRM ook bij geschillen over milieu-aangelegenheden.
• Het «beginsel van effectieve rechtsbescherming» erkend door het HvJ EG. Dit beginsel valt grotendeels samen met het recht van art. 6 EVRM en is erop gericht dat burgers hun aan het gemeenschapsrecht ontleende rechten kunnen afdwingen.
• Bescherming van de eigendom (art. 14 Gw en art. 1 Eerste Protocol EVRM).
• Het Verdrag van Århus (1998) dat rechten toekent inzake toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (op dit onderwerp wordt nader ingegaan bij de reactie op amendement nr. 15)
• Bescherming van flora en fauna en natuurgebieden (Vogelen Habitatrichtlijnen).
Vraag: Kunt u de criteria voor de toevoeging van projecten in de wet c.q. de amvb opnemen?
Vraagsteller: Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU)
Antwoord: Zoals gemeld in de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag zijn aan de voorkant als criteria voor de selectie van projecten gehanteerd:
• Het moet gaan om urgente ruimtelijke projecten.
• De projecten moeten bijdragen aan werkgelegenheid, duurzaamheid en/of versterking van de economische structuur, zodat ze bijdragen aan de aanpak van de economische crisis.
• De uitvoering moet voor 2014 kunnen starten.
• De financiering mag geen probleem vormen.
• Het moet om een duidelijk en vastomlijnd project gaan.
• Er moeten juridische belemmeringen spelen, waarvoor de Crisis- en herstelwet een oplossing biedt.
Deze criteria gelden ook voor de eventuele toevoeging van projecten. Het is niet nodig om deze criteria wettelijk vast te leggen. Als het bijvoorbeeld gaat om de start van de uitvoering voor 2014; Alle projecten die met name genoemd worden in de wet kunnen volgens de laatste informatie voor 2014 in uitvoering worden genomen. Honderd procent zekerheid daarover kan echter niemand geven. Mocht een projecten onverhoopt niet voor 1 januari 2014 in uitvoering worden genomen, dan gelden de tijdelijke maatrgelen uit de wet niet meer voor dat project. Voor de financiering geldt mutatis mutandis eenzelfde redenering. Zo is een zekerheid ingebouwd dat wordt bereikt wat mevrouw Wiegman, en overigens ook de regering, wil.
Vraag: Waarom zijn juist deze 58 projecten gekozen?
Vraagsteller: Van der Ham (D66), Ouwehand (PvdD)
Antwoord: Allereerst zij erop gewezen dat de reikwijdte van deze wet breder is dan 58 projecten. De regering heeft gekozen voor een brede benadering:
– bestuursprocesrechtelijke maatregelen tijdelijk breed toegepast in het ruimtelijk domein;
– maatregelen op het gebied van de m.e.r. tijdelijk voor een limitatieve lijst projecten;
– tijdelijke experimenteerbepalingen, en
– structurele maatregelen die generiek van toepassing zijn (natuurbeschermingswet, onteigeningswet).
De 58 projecten vormen dus maar een beperkt deel van de wet. Voor de criteria op basis waarvan deze projecten zijn geselecteerd zij verwezen naar de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag bij dit wetsvoorstel. Kort gezegd gaat het om: bijdragen aan de werkgelegenheid, duurzaamheid, economische structuur, moet de start van een project voor 2014 plaatsvinden en moeten de financiën geregeld zijn.
Vraag: Is artikel 1.10 in strijd met Europees recht?
Vraagsteller: Ouwehand (PvdD)
Antwoord: Naar het oordeel van de regering is artikel 1.10 in overeenstemming met het Europese recht. In hoeverre het nodig is om de allerlaatste gegevens te gebruiken, zal per richtlijn verschillen. In lang niet alle gevallen is het nodig om de allerlaatste gegevens te gebruiken. Uit een oogpunt van hanteerbaarheid van procedures kunnen er goede redenen zijn om gegevens te «bevriezen».
Vraag: Is de regering bereid wijzigingen die zijn aangebracht na het advies van de Raad van State, alsnog aan de Raad van State voor te leggen?
Vraagsteller: Roemer (SP)
Antwoord: Het wetsvoorstel is na het advies van de Raad van State niet zodanig ingrijpend gewijzigd dat hernieuwde advisering door de Raad van State naar het oordeel van de regering nodig is.
Vraag: Wij willen de regering vragen hoe zij de handhaving van termijnen bij beroepsprocedures denkt te kunnen afdwingen of in ieder geval hoe zij er zo veel mogelijk druk op denkt te zetten. Wat vindt de regering van ons voorstel om twee termijnen te hanteren, een termijn van zes maanden en, als er advisering nodig is, een termijn van acht maanden?
Vraagsteller: Aptroot (VVD)
Antwoord: De regering heeft er het volste vertrouwen in dat onze administratieve gerechten dit aankunnen. Zij werken in vergelijking met het buitenland al behoorlijk efficiënt. Wel zal dit voorschrift waarschijnlijk tot aanpassing van de werkwijzen en planning bij de gerechten leiden. De Chw vraagt echter niet alleen extra inspanningen van de rechter. Er staan ook maatregelen tegenover die tot verlichting voor de rechter kunnen leiden (zoals het passeren van kleine gebreken, het niet meer toestaan van pro-forma-beroepen, het stellen van de relativiteitseis en het achterwege laten van het alternatievenonderzoek in het kader van de m.e.r. bij de projecten op bijlage II). Verlenging van de termijn met twee maanden als er advies nodig is, acht de regering derhalve niet nodig. Het is niet goed denkbaar dat er een sanctie wordt gesteld op rechterlijke termijnoverschrijding. Overigens leert de ervaring ook dat de rechtspraak zijn uiterste best doet om wettelijke termijnen te halen, zodat een sanctie ook niet nodig is.
Vraag: Hoe verdraagt het principiële argument van de regering dat overheden niet tegen elkaar behoren te procederen zich met het voorstel om de beperking van het beroepsrecht van decentrale overheden slechts voor het door de Chw bestreken terrein in te voeren?
Vraagsteller: Van der Staaij (SGP)
Antwoord: Dit houdt verband met de wens van de regering om met deze vernieuwing eerst ervaring op te doen alvorens invoering op een breder terrein te overwegen.
Vraag: Is het kabinet van mening dat onteigening al mogelijk moet zijn voordat de planologische procedure is afgerond? Leidt de ontkoppeling van procedures niet tot het risico dat achteraf gezien een onteigening ten onrechte heeft plaatsgevonden? Leidt dit niet juist tot extra kosten voor de overheid?
Vraagstellers: Aptroot (VVD) en Roemer (SP)
Antwoord: Deze vragen zijn grotendeels al beantwoord met de reactie van de regering op het door de VVD ingediende amendement nr. 43. De ervaring leert dat de kans klein is dat een onteigening achteraf gezien onterecht was. De kans op extra kosten als gevolg van achteraf onterechte onteigeningen is dus eveneens klein. Er komt voor onteigenaars geen verplichting om meteen te onteigenen. Als zij van de mogelijkheid tot ontkoppeling gebruik willen maken, moeten zij een afweging maken tussen enerzijds de voordelen van versnelling en anderzijds het risico van kosten, bijvoorbeeld als gevolg van het moeten terugleveren van gronden.
Vraag: Waarom heeft het kabinet geen acht geslagen op de kritiek van de Raad van State dat er met de wijziging van het onteigeningsrecht slechts beperkte versnelling wordt bereikt. Is er daarom geen sprake van symboolwetgeving?
Vraagstellers: Ouwehand (Pvdd) en Roemer (SP)
Antwoord: De regering deelt niet de mening dat met de voorgestelde wijzigingen van het onteigeningsrecht slechts beperkte versnelling wordt bereikt en dat er sprake zou zijn van symboolwetgeving. De wijzigingen bieden juist voor de onteigeningspraktijk belangrijke mogelijkheden tot versnelling geboekt en het realiseren van andere verbeteringen. De nieuwe procedure voor Titel IV-onteigeningen kan een versnelling van in ieder geval vier maanden opleveren. Daarvan wordt drie maanden tijdwinst geboekt omdat de huidige beslistermijn voor een koninklijk besluit tot onteigening wordt teruggebracht van negen maanden tot zes maanden. Ongeveer zes weken tijdwinst wordt geboekt doordat er in de toekomst maar één instantie is (de Kroon) waarbij zienswijzen tegen het onteigeningsbesluit ingebracht kunnen worden. De ontkoppeling van procedures biedt nog extra mogelijkheden tot versnelling. Versnelling is één van de doelstellingen van de voorstellen. Met de wijzigingen worden echter nog meer belangen gediend, namelijk het uniformeren en stroomlijnen van procedures. Bij zoveel mogelijk onteigeningen kunnen in de toekomst telkens dezelfde stappen worden gezet. Daardoor wordt het systeem van rechtsbescherming doorzichtiger en kunnen tempoverschillen bij de realisatie van werken en projecten worden voorkomen.
Vraag: Kan in de onteigeningswet geregeld worden dat de schadeloosstelling bij onteigening in de toekomst de «oorspronkelijke waarde» van de grond bedraagt?
Vraagsteller: Roemer (SP)
Antwoord: Algemeen aanvaard uitgangspunt bij onteigening is volledige schadeloosstelling. De onteigende dient na de onteigening in dezelfde vermogenspositie te verkeren als waarin hij verkeerd zou hebben wanneer er geen onteigening zou hebben plaatsgevonden. De schadeloosstelling bestaat uit verschillende onderdelen. De eerste is vergoeding van de waarde van grond. Voor het bepalen van de waarde van de grond wordt uitgegaan van de marktwaarde, dat wil zeggen de waarde in het vrije economische verkeer. Daarbij wordt uitgegaan van de onteigende als redelijk handelende verkoper en de onteigenaar als redelijk handelende koper. Daarnaast vindt vergoeding plaats van inkomensschade en bijkomende of overige schade.
2.2 Antwoorden op vragen op het terrein van LNV
Vraag: Deelt de regering de mening van de Raad van State om de Natuurbeschermingswet 1998 uit de CHW te laten.
Vraagsteller: GL
Antwoord: De regering heeft kennisgenomen van de kritiek van de Raad van State. Voor een deel heeft deze geleid tot aanpassingen in het wetsvoorstel zoals dat is ingediend bij de Tweede Kamer en gewijzigd bij tweede nota van wijziging. Zo is bijvoorbeeld de voorgestelde stikstofvoorziening verder verstevigd en geldt voor bevoegde gezagen de verplichting passende maatregelen te nemen. Het pakket van maatregelen in de CHW (zoals de aanwijzingsbevoegdheid en passende maatregelen) verzekert, conform de verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn, de afname van stikstofdepositie en de realisatie van de natuurdoelen. De CHW bevordert dat natuur vanaf de eerste fase van projectontwikkeling als volwaardig aspect wordt meegewogen. Dat verstevigt de positie van natuur.
Vraag: Het zou logisch zijn de CHW te benutten om provincies achter de broek te zitten om de kwetsbare natuur te beschermen en te verbeteren en de Ecologische Hoofdstructuur af te maken. De minister van LNV moet druk uitoefenen op niet-presterende provincies.
Vraagsteller: GL
Antwoord: Zie reactie op het amendement van der Ham 29.
Vraag: In de brief van de regering van 28 oktober jl. over de stand van zaken van de beheerplannen wordt ingegaan op hoe om te gaan met de wijzigingsvoorstellen van de provincie. De regering stelt dat wijzigingsvoorstellen worden afgewezen als landelijke doelen in gevaar komen. Deelt de regering de opvatting van de CDA-fractie dat deze procedure niet wenselijk is in die situatie waarin de doelen niet haalbaar en betaalbaar zijn?
Vraagsteller: CDA
Antwoord: Voor de landelijke doelen vloeien voort uit de Vogelen Habitatrichtlijn. Het niet in gevaar brengen van de realisatie hiervan is onderdeel van de gemaakte afspraken met provincies over de omkeerplannen. Echter indien blijkt dat doelen in Nederland in het geheel niet haalbaar zijn, bijvoorbeeld omdat dynamische natuur zich niet makkelijk in statische doelen laat vangen, moet Nederland dat met de Europese Commissie bespreken. Indien die situatie zich voordoet zal de minister van LNV dit op zich nemen.
Vraag: In sommige beheerplannen worden niet alleen de aanwezige dier- of plantensoorten van de A-lijst genoemd, maar ook allerlei wensen opgenomen. Er moet scherper worden gekeken naar wat er is, wat er ingevolge de Vogel- en Habitatrichtlijn nodig is om op te nemen, en wat er zou moeten zijn.
Vraagsteller: CDA
Antwoord: In een aanwijzingsbesluit worden alleen die soorten en habitats opgenomen waarvoor Nederland conform de Europese richtlijnen een beschermingsopgave heeft. In het beheerplanproces kan worden besloten het beheerplan op meer soorten en habitats van toepassing te laten zijn. Dat kan alleen met breed draagvlak in het gebied.
Vraag: Wil de minister van LNV mogelijk maken en bevorderen dat voor meerdere Natura 2000-gebieden één beheerplan kan worden gemaakt? Wat is de rol van het regiebureau bij dit proces?
Antwoord: CDA
Antwoord: Dit is in principe mogelijk, als maar wordt verzekerd dat in elk van de gebieden de doelstellingen worden gerealiseerd en dat daar ook op wordt getoetst. Het voortouw ligt bij de betrokken bevoegde gezagen. Het regiebureau kan dit proces aanjagen en hen hierin ondersteunen. In de Peelvenen, de Rijntakken en de Wieden en de Weerribben worden «gecombineerde» beheerplannen gemaakt. Dit laat zien dat dat prima kan, ook wanneer er meerdere bevoegde gezagen zijn. Dit doet tevens recht aan de bedoeling van de motie Smaling.
Vraag: Ook nadat de CHW van kracht is, duurt het nog enige tijd voordat de beheerplannen, voorzien van een goede stikstofparagraaf, van kracht zijn en boeren op basis van die beheerplannen de benodigde Natuurbeschermingswetvergunningen krijgen. Deelt de regering de opvatting van de CDA-fractie dat veehouderijbedrijven niet mogen worden gekort op inkomenstoeslagen als zij nog niet over een Natuurbeschermingswetvergunning beschikken?
Vraagsteller: CDA
Antwoord: Uitgangspunt is dat een veehouder zich aan de wet- en regelgeving houdt. Als er een vergunningplicht geldt, moet deze ook zijn verleend. Ik wijs erop dat de huidige wetgeving voorziet in een vrijstelling van bestaand gebruik, totdat het beheerplan is vastgesteld. Het wetsvoorstel regelt dat de vrijstelling ook van toepassing blijft als het beheerplan is vastgesteld, maar de activiteit niet in het beheerplan is opgenomen. Bovendien biedt dit wetsvoorstel ook een voorziening voor bestaande bedrijven die geen vergunning hebben als gevolg van de impasse rond de vergunningverlening door de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als aan de voorwaarden van de vrijstelling voor bestaand gebruik wordt voldaan, dan wel aan de voorwaarden van de stikstofvoorziening, geldt er geen vergunningplicht, en vindt er dus ook geen korting plaats.
Vraag: Heeft de minister van LNV signalen dat de referentiedatum van 8 december 2004 in de praktijk een onnodige hobbel kan zijn bij het loskrijgen van bedrijfsontwikkeling? Als dat het geval is, is het dan niet logischer om uit te gaan van de meest recente geldige milieuvergunning?
Vraagsteller: CDA
Antwoord: Nee, de regering heeft geen signalen dat de peildatum onnodige hobbels veroorzaakt. De referentiedatum is overigens noodzakelijk uit Europeesrechtelijk oogpunt.
Vraag: De fractie van D66 heeft grote bezwaren tegen het legaliseren van de stikstofdeposities zoals die bestonden voor 2004. Dat leidt ertoe dat de instandhoudingdoelstellingen voor kwetsbare natuur niet worden gehaald en het belemmert een programmatische aanpak van de stikstofdepositie.
Vraagsteller: D66
Antwoord: Deze veronderstelling is niet juist. De stikstofvoorziening (artikel 19 kd) is erop gericht de impasse rondom vergunningverlening te doorbreken. Dit betekent echter geen vrijwaring van de verplichting om de natuurdoelen te realiseren. Het is ondernemers in overbelaste gebieden duidelijk dat passende maatregelen nodig zijn.
Vraag: Hoe verhouden de doelen van de Natuurbeschermingswet 1998 zich tot de doelen van de Vogel- en Habitatrichtlijn?
Vraagsteller: PvdD
Antwoord: De doelen van de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn ook de doelen van de Natuurbeschermingswet.
Vraag: Op basis waarvan concludeert de minister van LNV dat sprake is van een dalende lijn van stikfstofdepositie?
Vraagsteller: PvdD
Antwoord: Dit wetsvoorstel bevat aanvullende maatregelen, zoals de generieke aanschrijvingsbevoegdheid voor provincies, die juist dienen ter verzekering van de dalende lijn van de stikstofbelasting. De regering hecht daarbij aan een samenhangende programmatische aanpak met waarborgen en concrete resultaten. Ik heb daarover een akkoord met provincies en steun van maatschappelijke organisaties.
Vraag: Hoe zit het met de rechtszekerheid van de beheerplannen?
Vraagsteller: PvdD
Antwoord: De beheerplannen worden door de programmatische aanpak stikstof niet doorkruist, integendeel. De beheerplannen staan juist aan de basis van de programmatische aanpak stikstof en vormen het sluitstuk daarvan. De programmatische aanpak staat er borg voor dat generiek, regionaal en gebiedsgericht beleid in lijn met elkaar zijn en elkaar versterken. Dat biedt rechtszekerheid. De regering deelt de opvatting van de PvdD-fractie dat dit juist ook in het belang van ondernemers, waaronder agrariërs, is.
Vraag: Kan de regering toelichten hoe het zit met het opvullen van de milieugebruiksruimte en de uitbreiding daarvan na 7 december 2004?
Vraagsteller: PvdD
Antwoord: Uitbreiding van bedrijven na 7 december 2004 valt niet onder de definitie van bestaand gebruik. De regering beoordeelt dit gebruik vanuit een samenhangende programmatische aanpak.
Vraag: Kan de minister van LNV duidelijkheid verschaffen over de uitvoeringspraktijk van de Natuurbeschermingswet in relatie tot de doelen?
Vraagsteller: PvdD
Antwoord: De regering heeft hierover geen nadere informatie beschikbaar, anders dan die eerder door de minister van LNV aan de Tweede Kamer is gestuurd.
Vraag: Onderschrijft de regering de stelling dat Nederland op basis van bepalingen van de Habitatrichtlijn, al vanaf 1995 verplicht was passende maatregelen te nemen en passende beoordelingen uit te voeren? Hoe is met deze verplichting omgegaan? Is actief gehandhaafd?
Waarom zijn bedrijven tussen 1995 en 2003 niet aan een vergunningtoets onderworpen?
Vraagsteller: PvdD
Antwoord: Nee, de verplichting voor het nemen van passende maatregelen op grond van artikel 6 lid 2 van de Habitatrichtlijn, geldt ingevolge artikel 4, lid 5 van die richtlijn pas ná plaatsing van de gebieden op de communautaire lijst.
Vraag: Wat is het te verwachten lot van het Kastanjedal in de buurt van Nijmegen nu de provincie heeft besloten het gebied vanwege woningbouw uit de Ecologische Hoofdstructuur te halen?
Vraagsteller: PvdD
Antwoord: De provincie is verantwoordelijk zoals de PvdD-fractie terecht opmerkt. In de Nota Ruimte zijn spelregels over de Ecologische Hoofdstructuur afgesproken en vastgelegd. De regering gaat er vanuit dat de provincie bij het maken van haar afweging conform deze spelregels handelt.
Vraag: Provincie Gelderland geeft aan nog niet te weten hoe invulling moet worden gegeven aan de aanschrijvingsbevoegdheid. Welke concrete maatregelen gaat de minister van LNV nemen?
Vraagsteller: PvdD
Antwoord: Het gaat om een bevoegdheid van provincies. De regering heeft vertrouwen in de wijze waarop provincies deze bevoegdheid gaan gebruiken. Provincies weten namelijk heel goed wat nodig en mogelijk is in een gebied. Dit wordt uitgewerkt in het beheerplan, of in een apart plan zoals dat is gebeurd in Noord-Brabant en Limburg.
Vraag: Kan de minister van LNV uitleg geven over meettechnieken?
Vraagsteller: PvdD
Antwoord: Met de geïntroduceerde bepaling faciliteert de regering aanvragers van vergunningen. Dit draagt bij aan uniformiteit bij bepaling van effecten en biedt duidelijke handvatten.
Vraag: De PvdD-fractie stelt dat niet gepolderd mag worden met de kritische depositiewaarde en vraagt naar de opvatting van de regering hierover?
Vraagsteller: PvdD
Antwoord: In een behoorlijk aantal gebieden zit tussen de huidige stikstofdepositie en de vanuit natuuroogpunt ideaal gewenste depositie een flink gat. Een discussie over het nu in de eerste beheerplanperiode bereiken van deze kritische depositiewaarde is dan ook niet aan de orde. Waar het nu om gaat, juist ook in het belang van de natuur, is het omlaag brengen van de depositiewaarde in stappen. Het is van belang om de natuurdoelen dichterbij te brengen en het uitsluiten van verslechtering.
Vraag: De PvdD is van opvatting dat een passende beoordeling bij bestaand gebruik niet plaatsvindt en vraagt de regering naar haar opvatting hierover?
Vraagsteller: PvdD
Antwoord: De regering neemt afstand van deze conclusie. In de situatie dat bestaand gebruik een project is met mogelijk significante effecten, geldt de vrijstelling van bestaand gebruik niet. In die situatie geldt de vergunningplicht, inclusief de passende beoordeling.
Vraag: Deelt de regering de opvatting van de SP-fractie dat de natuur buiten spel wordt gezet voor economisch herstel?
Vraagsteller: SP
Antwoord: Nee, integendeel. De regering streeft juist naar een evenwicht tussen economie en ecologie. De natuur wordt dus niet buitenspel gezet, maar er wordt gezocht naar intelligente oplossingen waarbij de optelsom meer is dan de som der delen.
Vraag: Waarom komt er geen spoedwet voor de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur?
Vraagsteller: SP
Antwoord: De realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur stuit niet op belemmeringen in wetgeving. Zie voorts de reactie op amendement nummer 29.
Vraag: Wil de minister van LNV aangeven of en hoe de motie-Smaling uit de Eerste Kamer wordt uitgevoerd?
Vraagsteller: SP
Antwoord: De minister van LNV heeft hierover op 3 juli 2009 een brief gestuurd aan de Eerste Kamer (31 038, nr. H).
Vraag: Deelt de regering de opvatting van de CU-fractie dat kennisopbouw gericht op het onderbouwen van vergunningen in het kader van de Natuurbescherminggwet van belang is?
Vraagsteller: CU
Antwoord: De regering deelt deze opvatting van de CU-fractie. Het Regiebureau Natura 2000 faciliteert dan ook bij deze kennisopbouw. Momenteel loopt ook een ecologisch onderzoek naar de onderbouwing van de stikstofdoelen in het kader van de stikstofaanpak. Dit biedt zowel handvatten voor de beheerplannen als voor de vergunningverlening.
Vraag: De nieuwe natuurwet is een uitgelezen kans om de definitie van «bestaand» gebruik nog eens goed tegen het licht te houden.
Vraagsteller: CU
Antwoord: Bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel is nadrukkelijk gekeken naar het aangrijpingspunt voor bestaand gebruik. Daarin is geen aanleiding gezien om de definitie te herzien. Zie voorts de reactie op amendement 52.
Vraag: Voor de CU-fractie is rechtszekerheid voor ondernemers belangrijk Kan de regering aangeven hoe deze rechtszekerheid zich verhoudt met de situatie waarbij eerst via de stikstofvoorziening stikstof uitgehoekt wordt van vergunningverlening, waarbij tegelijkertijd een aanschrijvingsbevoegdheid wordt geïntroduceerd?
Vraagsteller: CU
Antwoord: De stikstofvoorziening (artikel 19 kd) is erop gericht de impasse rondom vergunningverlening te doorbreken. Dit betekent echter geen vrijwaring van de verplichting om de natuurdoelen te realiseren. Het is ondernemers in overbelaste gebieden duidelijk dat passende maatregelen nodig zijn.
Vraag: Is het kabinet bereid in het wetsvoorstel het feitelijk gebruik op de referentiedatum te vervangen door het vergunde rechtmatige gebruik, zoals ook door de commissie-Huys is voorgesteld?
Vraagsteller: SGP
Antwoord: De regering is niet voornemens om dit te doen. De Habitatrichtlijn grijpt aan bij de feitelijkheid: het gaat om de feitelijke effecten van het feitelijk gebruik.
Vraag: Is het kabinet bereid, in het wetsvoorstel vast te leggen dat ook ondernemers die tot 1 januari 2009 of minimaal 1 januari 2008 met milieu- en bouwvergunningen hun bedrijfsvoering hebben aangepast, niet achteraf opgezadeld worden met een vergunningplicht in het kader van de Natuurbeschermingswet?
Vraagsteller: SGP
Antwoord: Dit is niet mogelijk. Er moeten via vergunningverlening dan wel aanschrijvingsbevoegdheid indien nodig beperkingen worden opgelegd aan bedrijven als dat noodzakelijk is voor de realisatie van vastgestelde natuurdoelen.
Vraag: Welke onderbouwing heeft het kabinet voor de veronderstelling dat saldering voor 90% van de knelgevallen een oplossing kan bieden?
Vraagsteller: SGP
Antwoord: De 90% waaraan de SGP-fractie refereert uit het verslag van de Tweede Kamer heeft betrekking op de situatie in de Peelvenen, en heeft geen betrekking op geheel Nederland. In de Peelvenen pakt saldering voor agrarische bedrijven gunstig uit omdat deze gekoppeld is aan een akkoord tussen alle partijen waarbij afspraken gemaakt zijn over het nemen van vergaande technische maatregelen door de agrarische sector en het werken met tussendoelen.
Vraag: Hoe gaat het kabinet bij wetgeving of uitvoeringsregelgeving werk maken van het afzwakken van de focus op de stikstofdeposito, zoals door Trojan en Huys is bepleit? Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat Brussel geen roet in het eten gooit?
Vraagsteller: SGP
Antwoord: Bij de uitwerking van de stikstofaanpak wordt voortgeborduurd op de lijn die ingezet is door de Taskforce Trojan en de adviesgroep Huys. De ruimte wordt gezocht in een fasering in de tijd van het realiseren van natuurdoelen en het betrekken van andere factoren (bijvoorbeeld water) die van invloed zijn op het bereiken van de instandhoudingsdoelen bij het formuleren van een haalbare en betaalbare behoud- of herstelstrategie, waarbij het uitsluiten van een duurzame verslechtering uitgangspunt is. Dit betekent niet dat het stikstofprobleem kleiner wordt. In de uitwerking van Natura 2000 is dit vooralsnog een van de grootste problemen. De regering stuurt dan ook op een dalende lijn van de stikstofdepositie en wil tegelijkertijd ontwikkelingsmogelijkheden voor sectoren optimaliseren.
Vraag: Is met Brussel al overleg gepleegd over de invulling van het begrip «significant» en over onze problemen met het voorzorgsprincipe?
Vraagsteller: SGP
Antwoord: Met diensten van de Europese Commissie is hierover op ambtelijk niveau gesproken. Onder meer in het kader van de totstandkoming van dit wetsvoorstel. Zoals u weet, wordt het begrip significantie verder begrensd door artikel 19kd in samenhang met artikel 19ke van het voorliggende wetsvoorstel.
Vraag: Wil de regering de Tweede Kamer nader informeren over de afspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt over de programmatische aanpak van de stikstofproblematiek rond Natura 2000-gebieden. Hoe zijn deze afspraken gekoppeld aan de beheerplannen en hoe wordt een en ander juridische geborgd?
Vraagsteller: SGP
Antwoord: De afspraken waar de SGP-fractie op doelt zijn de afspraken die de minister van LNV op 11 november 2009 gemaakt heeft in een bestuurlijk overleg met provincies. Het betreft afspraken over de aanpak van de stikstofproblematiek. Het rijk en de provincies zetten tezamen de schouders onder de ontwikkeling van het stikstofprogramma. Hierbij wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de mogelijkheden voor maatwerk, juridische borging en haalbare en betaalbare doelen.
Nadat de aanpak in de ministerraad is vastgesteld wordt de Tweede Kamer nader geïnformeerd.
2.3 Antwoorden op vragen op het terrein van VROM, WWI en EZ
Afdeling 1: Experimentele ontwikkelingsgebieden
Het voorstel voor de ontwikkelingsgebieden biedt de gemeente nieuwe mogelijkheden om vastgelopen situaties los te trekken. De ontwikkeling in tal van gebieden in Nederland stagneert, bijvoorbeeld in herstructureringsgebieden en gebieden waar transitie plaatsvindt tussen wonen en werken. De aanleg van woonwijken en bedrijventerreinen verloopt door milieuregels moeizaam en blijkt soms zelfs onmogelijk. Met het wetsvoorstel kan de gemeente in dat soort situaties een actieve en creatieve rol vervullen.
Vraag: Hoe blijven de ontwikkelingsgebieden binnen EU-regelgeving, onder andere voor fijnstof?
Vraagsteller: Ouwehand (PvdD)
Antwoord:
In artikel 2.3, vijfde lid, wordt geregeld dat burgemeester en wethouders EU-besluiten in acht moeten nemen. Eveneens is in dit artikel geregeld dat burgemeester en wethouder het NSL in acht moet nemen.
Vraag: Wat is de relatie tussen bestemmingsplan en beroep?
Vraagsteller: Wiegman-van Meppelen Scheppink en Ouwehand (CU/PvdD)
Antwoord:
De gedachte is dat het gebiedsontwikkelingsplan de uitvoering van het bestemmingsplan ondersteunt. Daarom kan het gebiedsontwikkelingsplan dat niet strijdig is met het geldende bestemmingsplan los van het bestemmingsplan vastgesteld worden. Na de vaststelling maakt het dan deel uit van het bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan wèl wijziging behoeft, vindt die wijziging gelijktijdig plaats met de vaststelling van het gebiedsontwikkelingsplan. Het beroep kan dan alleen betrekking hebben op de wijziging van het bestemmingsplan, en uiteraard op het gebiedsontwikkelingsplan.
Vraag: Vindt u het niet onaanvaardbaar dat zo’n tien jaar van geluidsnormen kan worden afgeweken?
Vraagsteller: Roemer (SP)
Antwoord:
De regering begrijpt de zorg, maar het wetsvoorstel bevat tal van waarborgen om te voorkomen dat er te lang ongewenste situaties zullen bestaan.
• Het gaat om experimenteergebieden die we bij amvb zullen aanwijzen. Aan de voorkant is er dus al overleg met de betrokken gemeenten en zal er al inzicht bestaan over het aan te wijzen gebied.
• Omdat het om experimenten gaat zal het ministerie van VROM de ontwikkelingen goed volgen. Over ongewenste situaties zal zeker op bestuurlijk niveau overleg plaatsvinden.
• Een derde waarborg is gelegen in ons vertrouwen in het lokaal bestuur en in de lokale afwegingen.
• Het gebiedsontwikkelingsplan vormt de kern van het wetsvoorstel. Dat plan komt met brede betrokkenheid van bewoners en bedrijven tot stand en wordt vastgesteld door de gemeenteraad.
• Tegen het vastgestelde gebiedsontwikkelingsplan staat beroep open bij de rechter.
• Ook in de uitvoering van het plan zijn er procedures, die zonodig door de rechter kunnen worden getoetst. Bij provinciale betrokkenheid bij bepaalde vergunningen moet ook de provincie meewerken.
Vraag: Kan ik er vanuit gaan dat de minister per geval zal motiveren hoe lang het experiment duurt en dat dit dus niet automatisch tien jaar zal zijn?
Vraagsteller: Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU)
Antwoord:
Nee. De regering wil niet door het stellen van een andere termijn dan tien jaar het gebiedsontwikkelingsproces blokkeren. Het lokale bestuur is hiervoor verantwoordelijk. De praktijk zal laten zien dat sommige experimenten minder dan tien jaar nodig hebben.
Vraag: Op welke wijze is saldering mogelijk?
Vraagsteller: Wiegman-van Meppelen Scheppink en Aptroot (CU/VVD)
Antwoord:
Saldering betekent dat de milieugebruiksruimte in een gebied optimaal wordt gebruikt. Dit kan voor een milieuvergunninghouder betekenen dat een deel van de voor hem beschikbare milieuruimte beschikbaar wordt gesteld ten behoeve van een andere activiteit in hetzelfde ontwikkelingsgebied.
Bij intensivering van een bedrijventerrein betekent dit dat bijvoorbeeld een deel van de geluidsruimte van een bedrijf beschikbaar kan worden gesteld voor een ander bedrijf dat zich in het gebied wil vestigen.
Een andere mogelijkheid is dat dichter bij een bedrijf woningen worden gerealiseerd omdat het bedrijf minder geluid mag produceren.
Afdeling 2: Experimentele innovatieve projecten
In de praktijk blijken wettelijke regels wel eens in de weg te staan aan innovatie op het terrein van de duurzaamheid. Dat is jammer, zowel vanuit een oogpunt van zowel duurzaamheid als van economische ontwikkeling. De experimentenregeling voor innovatieve projecten wil hierin voorzien.
Vraag: Aan wat voor experpimenten denkt u? Kunt u voorbeelden geven?
Vraagsteller: Van der Ham (D66)
Antwoord:
De ons toegezonden ideeën behoeven nog nadere bestudering, maar enkele voorbeelden kunnen wel worden genoemd: In een energiefabriek wordt organisch afval vergist tot (aard)gas. De hoeveelheid grondstof kan uitgebreid worden met dierlijke mest uit de veehouderij. Dit laatste is echter wettelijk niet mogelijk. Een ander voorbeeld uit de bio-energie: de fosfaatmarkt waarbij afval een grondstof en daarmee handelswaar wordt, loopt aan tegen de wettelijke belemmering dat uit bepaald afval geen grondstof geproduceerd mag worden. Een derde voorbeeld uit een andere hoek: de herinrichting van de oude Roermeanders. Een uniek project, met grote natuurwaarden. Door creatief met de Wet bodembescherming om te gaan kan het project betaalbaar blijven. Anders gaat het misschien niet door.
Afdeling 6: Versnelde uitvoering bouwprojecten
Het wetsvoorstel bevat in afdeling 6 een slagvaardige en efficiënte procedure voor bouwprojecten. Belangrijke kenmerken zijn: één bevoegd gezag (de gemeente), één overkoepelend besluit en één instantie in beroep (de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State).
Vraag: Wat is de betekenis en meerwaarde van afdeling 6?
Vraagsteller: meerdere leden
Antwoord:
In reactie op door verschillende leden gestelde vragen en de door sommige leden geuite twijfel over de meerwaarde van afdeling 6 zet de regering hieronder nog eens uiteen waarom deze afdeling in het wetsvoorstel is opgenomen. Afdeling 6 bevat een uiterst slagvaardige procedure voor kleine en middelgrote bouwprojecten, waardoor met behoud van zorgvuldigheid binnen zeer korte termijn besluitvorming kan plaatsvinden. Deze afdeling is in het wetsvoorstel opgenomen naar aanleiding van het advies van de Raad van State om een procedure op te nemen naar analogie van de Deltawet grote rivieren. De bouwwereld heeft de regering uitdrukkelijk verzocht bij het wetsvoorstel ook aandacht te hebben voor kleine bouwprojecten. Afdeling 6 komt bewust aan die wens tegemoet. Afdeling 6 is dus niet beperkt tot een aantal grote projecten. Overal in het land kunnen gemeenten direct met de nieuwe procedure aan de slag. De betekenis van afdeling 6 voor de werkgelegenheid en de economie kan zeer groot zijn. Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel heeft het kabinet het verzoek gekregen om deze procedure niet alleen voor woningen toepasbaar te laten zijn, maar ook voor projecten voor maatschappelijk vastgoed: zorginstellingen, ziekenhuizen, scholen. Ook in die besluitvorming is veel tijdwinst te halen. Ook het IPO onderkent het belang en de betekenis van afdeling 6. Bij de eerste nota van wijziging is de afdeling op verzoek van het IPO uitgebreid tot provinciale projecten. De provincie kan dus zelf ook een projectuitvoeringsbesluit vaststellen. In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de regering reeds uiteengezet dat afdeling 6 een duidelijke meerwaarde heeft vergeleken met bestaande procedures voor versnelling en coördinatie van besluitvorming. Kortheidshalve verwijst de regering daarnaar.
Vraag: Waarom is in afdeling 6 een ondergrens van 20 woningen gekozen?
Vraagsteller: Van der Ham (D66)
Antwoord:
De ondergrens van 20 woningen is allereerst gekozen omdat dit aantal aansluit bij de ondergrens die is gekozen in bijlage I bij het wetsvoorstel. Het zal verder duidelijk zijn dat bouwprojecten van 20 of meer woningen samen een significant effect hebben op de werkgelegenheid. Dit is een belangrijk uitgangspunt geweest bij het bepalen van de reikwijdte van afdeling 6. Ook kleine projecten van 20 of meer woningen zijn op lokaal niveau van groot belang. Per woning betekent dat al gauw 1,5 tot 2 fte. Al die kleine en middelgrote bouwprojecten bij elkaar zijn voor heel Nederland van grote maatschappelijke en economische betekenis.
Afdeling 7: Versnelde uitvoering projecten met nationale betekenis
Afdeling 7 is bij eerste nota van wijziging toegevoegd aan het wetsvoorstel. Deze afdeling is de wettelijke vertaling van het VNG-voorstel Tempo maken, dat eind september aan de minister-president is aangeboden bij zijn werkbezoek aan Utrecht. De kern van het voorstel is dat de gemeente voor de aangewezen projecten een procedure volgt die grotendeels bestaat uit bestaande wettelijke elementen, die voor die projecten verplicht worden gesteld. Het gaat daarbij om de structuurvisie en de coördinatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening. Dit past ook goed binnen het gedachtengoed van de commissie Elverding. De selectie van projecten zal in goed overleg met VNG, IPO en individuele gemeenten tot stand komen
Vraag: Waarom wordt de coördinatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening zo weinig benut?
Vraagsteller: Van der Ham (D66)
Antwoord:
De coördinatieregeling wordt door de praktijk steeds meer ontdekt. De Wet ruimtelijke ordening wordt momenteel geëvalueerd door het PBL. De eerste gegevens komen begin volgend jaar binnen. Dit wetsvoorstel voegt ten opzichte van de bestaande situatie toe dat de toepassing van de coördinatieregeling verplicht wordt voor lokale projecten met nationale betekenis.
Artikel 1.11: Milieu effectrapportage
Vraag: Waarom geen ja .... mits in plaats van een nee...tenzij bepaling. Vraagsteller: Roemer (SP)
Antwoord:
Een nee...tenzij bepaling gaat primair uit van het niet onderzoeken van alternatieven en advisering door de commissie mer. Een ja ... mits zou teveel een automatisme worden om de huidige procedure te handhaven. Het niet onderzoeken van alternatieven en niet laten adviseren door de commissie mer zou dan steeds moeten worden gemotiveerd.
Vraag: Graag reactie op de uitspraak van het Europese Hof van Justitie dat Nederland niet voldoet aan de regels voor milieubeoordeling.
Vraagsteller: Vendrik (GroenLinks)
Antwoord:
Volgens het Hof van Justitie heeft Nederland bij de drempelwaarden voor de milieubeoordeling alleen gekeken naar het criterium omvang en niet naar criteria als gevoelig gebied en cumulatie. Het Besluit mer zal hierop worden aangepast. De uitspraak heeft geen gevolgen voor de 58 projecten van bijlage II van de Chw. Bij die projecten geldt dat de twee nationale koppen van de mer-regelgeving die er na de modernisering van de mer nog zijn (alternatieven-onderzoek en advisering commissie mer) voor de project-mer niet verplicht zijn.
Vraag: Voor welke projecten zijn alternatieven onderzocht?
Vraagsteller: Samsom (PvdA). Een vergelijkbare vraag stelde mevrouw Wiegman.
Antwoord:
Inderdaad zijn soms op planniveau alternatieven onderzocht en soms heeft dit ook al plaatsgevonden op projectniveau. Echter ook als de mer-procedure al is afgerond heeft plaatsing op bijlage II nog zin, onder andere omdat ook afdeling 2 (passeren gebreken e.d.) nog geldt voor die projecten. Bij de lijst beperk ik mij tot de 12 projecten waar het de heer Samsom om te doen lijkt te zijn:
– Greenports Zuid-Holland, Limburg, Deurne: ja
Greenports zijn planologisch reeds geregeld, mer procedure doorlopen
– Nieuwe Hollandse Waterlinie
Nee, er is geen alternatievenonderzoek uitgevoerd; zo’n onderzoek is niet relevant, want er is geen alternatieve locatie voor de ontwikkeling van Nieuwe Hollandse Waterlinie.Binnen de NHW is er op dit moment alleen sprake van een MER voor de Diefdijk. Hier wordt op dit moment al het voorkeursalternatief ontwikkeld, dus is al ver in de procedure en wellicht niet meer interessant voor CHW. Voor de andere projecten is er geen MER plicht.
– Nieuw Reijerswaard/Westelijke Dordtse Oever
In het kader van alternatieve locaties voor de Hoekse Waard is er een alternatieven-onderzoek gedaan. Dit betreft echter geen officiele mer alternatieven-onderzoek. In het kader van de bestemmingsplanprocedure zal deze echter nog doorlopen worden.
– Westelijke Veenweiden: nee
Geen plan-mer uitgevoerd, zal wel voor projecten Mer procedure in het kader van de bestemmingplanprocedure worden doorlopen.
– Mooi en Vitaal Delfland: nee
Geen plan-mer uitgevoerd, zal wel voor projecten Mer procedure in het kader van de bestemmingplanprocedure worden doorlopen.
– Almere Weerwaterzone
In het kader van wegverbreding Schiphol-Amsterdam-Almere is er voor de A6 Almere Weerwater een alternatieven-onderzoek gedaan. Maaiveldligging loopt mee in de eindfase van de tracéeprocedure SAA en die is inmiddels in de OTB-fase beland. Voor de gebiedsontwikkeling Almere Weerwaterzone zal de gemeente Almere een alternatievenonderzoek starten.
– Westflank Haarlemmermeer: nog niet gedaan
Alternatieven-onderzoek plan-mer zal worden uitgevoerd.
– Luchthaven Eindhoven
Nee, er is geen alternatievenonderzoek uitgevoerd; zo’n onderzoek is niet relevant, want er is geen alternatieve locatie voor de ontwikkeling van luchthaven Eindhoven. Ten behoeve van het aanwijzingsbesluit van de luchthaven is er wel een mer uitgevoerd, in dit mer zijn verschillende gebruiksvarianten onderzocht, met daarbij onder meer het aantal vliegbewegingen en de gevolgen daarvan.
– A27/A1 gebieden: nog niet
De Planstudie A27/A1 Utrecht–knooppunt Eemnes–Amersfoort volgt de korte procedure van de Tracéwet. Dat betekent dat bij het publiceren van het ontwerp tracébesluit op basis van een bestuurlijk voorkeursalternatief een m.e.r. wordt uitgebracht met hierin een aantal onderscheiden alternatieven en/of varianten.
– A2 traverse Maastricht: ja
Voor de A2 passage Maastricht is in 2006 de 1e fase Alternatieven m.e.r. uitgevoerd. Hierover heeft de commissie voor de m.e.r. op 14 april 2006 advies uitgebracht.
– Verbreding/verdieping Lekkanaal/Beatrixkanaal: nog niet.
De Verruiming Lekkanaal/3e kolk Beatrixsluis volgt de verkorte procedure van de Tracéwet. Bij de publicatie van het ontwerp tracébesluit wordt tevens een m.e.r. uitgebracht met hierin een aantal onderscheiden alternatieven en/of varianten.
– Overnachtingshaven Lobith: gebeurt momenteel
In 1999 is er op basis van een alternatievenonderzoek reeds een voorkeursbesluit door de staatssecretaris van VenW genomen. Echter, hier is tot op heden geen uitvoering aan gegeven. Afgelopen zomer is de planstudie weer hervat. Besloten is – gelet op de lange tussenperiode – om een nieuw alternatievenonderzoek te gaan doen. Dit onderzoek zal in april/mei 2010 naar verwachting worden afgerond.
– Overnachtingshaven Weurt: gebeurt momenteel
Voor de overnachtingshaven Weurt wordt momenteel in het kader van de planstudie een alternatievenonderzoek verricht.
Vraag: Een aantal projecten lijkt over gebiedsontwikkeling te gaan. Is dan een planmer verplicht? Vraagsteller: Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU)
Antwoord:
Uitgangspunt is dat zowel op planniveau als op projectniveau een mer plaatsvindt. Het hangt dus af van het stadium van ontwikkeling welke soort mer plaatsvindt. Op het niveau van structuurvisies is dit het planmer. Op vergunningenniveau is sprake van een projectmer.
Vraag: Kan de regering een onderzoek laten doen naar de houdbaarheidstermijn van onderzoeken in de ruimtelijke sfeer, zoals bij bestemmingsplannen?
Vraagsteller: Koopmans (CDA)
Antwoord:
De regering is bereid het onderzoek naar de houdbaarheidsdatum van onderzoeken te doen, conform uw voorstel.
Vraag: Welke definitie hanteert de regering t.a.v. duurzaamheid?
Vraagsteller: Ouwehand (PvdD)
Antwoord:
De regering gebruikt de definitie van de VN-commissie Brundtland: duurzame ontwikkeling is ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen.
Vraag: kunnen we niet beter alle windmolens uit de CHW halen?
Vraagsteller: De Mos (PVV)
Antwoord:
Voor de regering is het onderdeel rond windenergie juist een belangrijk element in de CHW.
De regering verwacht met de CHW-maatregelen sneller te kunnen voldoen aan de beleidsdoelen voor windenergie.
Vraag: Wat is de relatie tussen wetsvoorstel Swung I met CHW?
Vraagsteller: Koopmans (CDA)
Antwoord:
Het wetsvoorstel Swung I heeft vooral de bedoeling om de naleving van de geluidafspraken op bestaande rijkswegen/spoorwegen te verbeteren. De CHW richt zich met name op een voorspoedige voorbereiding van (spoor)wegenprojecten. Dat bijt elkaar dus niet.
Het systeem van geluidproductieplafonds is wel behulpzaam bij het beoordelen of een eenmaal aangelegde rijksweg/spoorweg akoestisch goed is ingepast in de omgeving. Dus hier versterken beide wetsvoorstellen elkaar.
Vraag: Wat vindt de regering van het idee om actieve ondersteuning te organiseren ten behoeve van gemeenten door middel van crisisteams?
Vraagsteller: Samsom (PvdA)
Antwoord:
De regering staat positief tegenover dit idee.
In overleg met VNG en IPO zal de regering bekijken op welke wijze wij de decentrale overheden kunnen helpen bij de implementatie en uitvoering van de CHW. In dit verband kan worden opgemerkt dat met VNG en IPO al wordt samengewerkt om te komen tot een selectie van gebieden en projecten als bedoeld in de afdelingen 1 en 7 van hoofdstuk 2.
Vraag: Is een inschatting te geven van de hoeveelheid windprojecten die met afdeling 3 (radar) uit het regelmoeras wordt getrokken?
Vraagsteller: (PvdA)
Antwoord:
Een inschatting van de hoeveelheid projecten is niet te geven, maar wel van het aantal MW waarvoor afdeling 3 van de Chw zorgt voor versnelling: 467 MW.
Dit geldt voor mogelijk nog eens 449 MW aan windenergieprojecten, maar deze projecten kennen naast radarproblematiek ook andere knelpunten.
Vraag: Is de Chw niet in strijd met de duurzaamheid?
Vraagsteller: Ouwehand (PvdD)
Antwoord:
De CHW bevat tal van maatregelen die juist in het belang van de duurzaamheid zijn. Genoemd kunnen worden de maatregelen voor windenergie, die met de CHW flink wordt gestimuleerd.
Ook de regeling voor warmte-koude-opslag in het wetsvoorstel zal deze vorm van duurzame energie flink stimuleren. Daarnaast staan alle duurzame energrieprojecten als categorie in bijlage I, zodat deze projecten de komende vier jaar baat kunnen hebben van de versnellende maatregelen van hoofdstuk 1. Tot slot kan in dit verband de experimentele innovatiebepaling worden genoemd. Die is uitsluitend van toepassing op innovatieve projecten die bijdragen aan de duurzaamheid.
De regering deel de opvatting dat het wetsvoorstel in strijd zou zijn met de duurzaamheid dan ook beslist niet.
Vraag: kunnen we omwille van de zorgvuldigheid bij de selectie van projecten het bedrijfsleven en de decentrale overheden nu niet uitnodigen om te komen met suggesties voor projecten, die dan in januari 2010 bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden toegevoegd?
Vraagsteller: Aptroot (VVD)
Antwoord:
De regering staat positief tegenover dit voorstel. Het past in haar beeld dat, omwille van de zorgvuldigheid, nu niet overhaast tot het toevoegen van projecten zou moeten worden besloten.
In dit verband is het van belang op te merken dat al met VNG en IPO overleg plaats vindt over andere onderdelen van het wetsvoorstel die bij algemene maatregel van bestuur geregeld gaan worden. Gedoeld wordt op de aan te wijzen gebieden en projecten van de afdelingen 1 en 7 van hoofdstuk 2.
In dat overleg kan eveneens aan de orde komen of er projecten zijn die aan bijlage II van het wetsvoorstel toegevoegd zouden moeten worden. Ook het bedrijfsleven, waarmee bij de totstandkoming van het wetsvoorstel en de bijlagen al overleg gevoerd is, zou die vraag voorgelegd kunnen krijgen.
Tot slot merkt de regering op dat zij na de eerste algemene maatregel van bestuur van januari 2010, telkens jaarlijks in mei of juni met een wijziging van die algemene maatregel van bestuur wil komen. Daarin kunnen nieuwe projecten, indien zij aan de criteria voldoen, worden opgenomen. Op deze wijze kan telkens op een zorgvuldige wijze worden bezien of aangeleverde projecten inderdaad in aanmerking komen voor opname in de bijlage van de CHW.
Vraag: Aanbevelingen van de Commissie Elverding ook onverkort in andere ruimtelijke wetgeving opnemen, zoals de Wro?
Vraagsteller: Samsom (PvdA)
Antwoord:
Het advies Elverding is inderdaad niet alleen een kwestie van wetgeving; er wordt dan ook meer ondernomen dan de wijziging van de Tracéwet die in voorbereiding is.
De acties die zijn ingezet voor een verbetering van de werkwijze in de ambtelijke voorbereiding en de bestuurscultuur reiken bovendien verder dan alleen de Tracéwetprojecten.
Wat de wetgeving betreft: het is belangrijk om het gedachtengoed van Elverding niet te juridiseren. De werkwijze van Sneller en Beter kan niet simpelweg verplicht worden gesteld.
Een verbreding van die aanbevelingen voor elke vorm van ruimtelijke besluiten moet daarom heel goed worden doordacht. De Wro ziet niet alleen maar op grote projecten. Een zeer groot deel van de ruimtelijke besluitvorming wordt ook in gang gezet door burgers (dikwijls ook in het kader van een heel concreet bouwwerk).
Daar is dikwijls geen sprake van grote maatschappelijke opgaven of weerstand, daarvoor behoeven geen alternatieven te worden onderzocht en zijn dikwijls geen andere overheden bij betrokken.
Dat neemt niet weg dat er voor projecten onder de Wro mogelijk op onderdelen winst valt te behalen. De regering zegt toe na te gaan voor welke soorten van ruimtelijke besluitvorming in de Wro het gedachtegoed van Sneller en Beter kan leiden tot specifieke aanpassingen in de Wet ruimtelijke ordening. Uiteraard zal dit niet leiden tot vertraging in de voorbereiding zijnde aanpassing van de Tracéwet.
2.4 Gestelde vragen op het terrein van EZ
Vraag: Hoe zit het met wind op zee en wind op land?
Vraagsteller: Vendrik (GroenLinks)
Antwoord:
De heer Vendrik refereerde aan het debat dat hij gisteren met de minister van VROM en EZ heeft gevoerd over wind op zee. Hier is uitvoerig gesproken over het nieuwe uitgiftestelsel. Hierover was gisteren brede instemming. De minister van EZ heeft aangegeven wanneer u het wetsvoorstel tegemoet kunt zien. Het is onnodig om dit in de CHW op te nemen. Indiening van concessiestelsel is ook afhankelijk van besluitvorming over het net op zee. Toegezegd is dat zal worden gekeken of er in de CHW elementen zitten die kunnen worden gebruikt in het wetsvoorstel voor wind op zee. Wat wind op land betreft, in het voorliggende wetsvoorstel is opgenomen dat voor windprojecten van 10 tot 100 MW de provinciale coördinatieregeling automatisch van toepassing is. Provincies kunnen hier alleen van afwijken als daarvoor toestemming wordt gegeven door de minister van EZ.
Voor projecten boven de 100 MW is sinds 1 maart van dit jaar de rijkscoördinatie automatisch van toepassing. Dit betekent een aanzienlijke versnelling van de procedures zonder dat de zorgvuldigheid is het geding is.
Vraag: Kan de SDE (financiering uit opslag energietarief + geen plafonds) worden aangepast?
Vraagsteller: Vendrik (GroenLinks)
Antwoord:
U heeft een aantal zaken gezegd ten aanzien avn de SDE. De minister van EZ heeft toegezegd de kamer voor het einde van het jaar te informeren hoe zij de afspraken over de financiering van de SDE, zoals verwoord in het beleidsakkoord, zal nakomen. Die toezegging zal zij gestand doen.
Deze kabinetsperiode zijn voldoende middelen gereserveerd om de met uw kamer afgesproken MW te kunnen committeren, dus het is niet zo dat er een accuut probleem is. Is niet nodig om dit zo in de CHW te regelen.
Vraag: Wat betekent de CHW voor energieprojecten?
Vraagsteller: Koopmans (CDA)
Antwoord:
Op energieprojecten van nationaal belang zijn de Chw-bepalingen van toepassing omdat deze zijn benoemd in bijlage I onder punt 2.1. Dit zijn verbindingen in het netwerk waarop de rijkscoördinatieregeling van toepassing is. Sinds 1 maart van dit jaar is de rijkscoördinatieregeling automatisch van toepassing op energieprojecten van nationaal belang. Dit betekent ook dat voor de realisatie van hoogspanningsverbindingen van 220 kV een aanzienlijk versnelling en vereenvoudiging van de procedures aan de orde is. Het gaat dan om de grotere verbindingen in ons land. Voorbeeld hiervan is de hoogspanningsverbinding Randstad 380 kV. Dit zou bijvoorbeeld ook kunnen gelden voor de door u genoemde COBRA verbindingen. We hebben er uitdrukkelijk voor gekozen om niet de lagere netten onder de rijkscoördinatieregeling te brengen.
Overigens aansluitingen van centrales en windparken op land vallen al automatische onder de rijkscoördinatie regeling, ook als het om 110 en 150 kV gaar. Dit is voldoende als het gaat om de goede realisatie van een project. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling om alle lagere netten als zodanig op te nemen in de lijst.
Vraag: Kan de automatische toepassing van de Rijkscoördinatieregeling op gevoelige mijnbouwprojecten (gaswinning) geschrapt worden (concept amendement)?
Vraagsteller: Roemer (SP)
Antwoord:
Rijkscoördinatieregeling is sinds 1 maart jl. automatisch van toepassing op energieprojecten van nationaal belang. Dit heeft geleid tot een aanpassing van onder meer de Mijnbouwwet.
De rijkscoördinatieregeling maakt het mogelijk voor dit soort projecten een zorgvuldige integrale afweging te maken, ook voor gaswinning onder gevoelige gebieden. Zowel de Tweede als de Eerste Kamer hebben hier uitdrukkelijk mee ingestemd. De kleine aanpassingen van de Mijnbouwwet zoals die nu worden meegenomen in de CHW hebben betrekking op technische aanpassing i.v.m. de in de CHW voorgestelde wijziging van de Wro
2.5 Antwoorden op vragen op het terrein van Verkeer en Waterstaat
Algemeen inleidend: wetsvoorstel en projecten VenW
Verschillende leden hebben opmerkingen gemaakt en amendementen ingediend over het wetsvoorstel in relatie tot de projecten in de portefeuille van Verkeer en Waterstaat. Het onderhavige wetsvoorstel levert een bijdrage aan duurzaamheid, versterking van de economische infrastructuur, en stijging van de werkgelegenheid in de grond-, weg-, en waterbouwsector. De Kamer heeft dat herbevestigd gekregen in rondetafelgesprekken met onder andere de SER, Bouwend Nederland, VNO-NCW, ANWB, de Nationale Havenraad, en TLN/EVO/KNV. De essentie van het wetsvoorstel is dat een daadwerkelijke versnelling in de projecten kan worden gerealiseerd, én dat procedures stabieler en voorspelbaarder worden, waardoor het risicoprofiel vermindert. Alle MIRT-projecten – dus niet alleen de wegprojecten, maar ook bijvoorbeeld de spoorprojecten en waterprojecten – hebben baat bij de generieke regels van dit wetsvoorstel. Deze betreffen onder andere de verandering van de onteigeningswet, en de regelingen voor Natura 2000. Vrijwel alle MIRT-projecten profiteren ook van de regelingen omtrent de beroepsprocedures. Een selecte groep projecten – zoals opgenomen in Bijlage II – kent nog een aantal extra regelingen. Voor deze projecten hoeft in het milieueffectrapport geen onderzoek van alternatieven plaats te vinden en hoeft geen advies gevraagd te worden bij de Commissie voor de milieueffectrapportage.
De tijdwinst die kan worden behaald verschilt uiteraard per project. Ter illustratie kan wel een indicatie worden gegeven. Voor alle wegenprojecten uit bijlage I geldt ten eerste, dat de bestuursrechter binnen 6 maanden moet beslissen op het beroep, dat levert zes maanden tijdwinst op. Ten tweede kan onteigening eerder gestart worden, dat levert ook naar verwachting zes maanden tijdwinst op. Voor projecten uit bijlage II geldt bovendien dat de merprocedure met ongeveer zes maanden kan worden verkort.
De projectenlijst van het wetsvoorstel berust op een politiek-bestuurlijke afweging. Daarbij wordt gewerkt met de volgende, heldere criteria. Mevrouw Wiegman-Van Meppelen Scheppink en andere leden hebben daar ook om gevraagd.
• Het moet gaan om urgente ruimtelijke projecten. Daar komt het maatschappelijk belang tot snelle realisering van het project bij, samen met de wens om de economie een impuls te geven.
• De projecten moeten bijdragen aan werkgelegenheid, duurzaamheid en/of versterking van de economische structuur, zodat ze bijdragen aan de aanpak van de economische crisis. Dit criterium spreekt voor zichzelf.
• De uitvoering moet voor 2014 kunnen starten. De regering gaat ervan uit dat de crisis in 2014 voorbij is.
• De financiering mag geen probleem vormen: er moet geld beschikbaar zijn als we gaan bouwen. Er is geen nieuw geld voor de projecten beschikbaar, dus moet de financiering geregeld zijn.
Wat de projecten in de portefeuille van Verkeer en Waterstaat betreft, kan opgemerkt worden dat wordt bijgedragen aan een stijging van de werkgelegenheid in de grond-, weg-, en waterbouwsector met 31 projecten in Bijlage II van het wetsvoorstel. Een precies getal is lastig te geven, maar het komt ongeveer overeen met 8–10 000 fte’s per jaar voor de duur van de Crisis- en herstelwet. Met de projecten op terrein van Verkeer en Waterstaat wordt ook bijgedragen aan de werkgelegenheid door de andere projecten die in de categorieën van Bijlage I vallen. Bovendien zijn de generieke wetswijzigingen van toepassing op de projecten uit de portefeuille van Verkeer en Waterstaat. Behalve tot een versnelling, leidt dit alles er toe dat het werkpakket van de sector stabieler wordt en dat zodoende de markt beter kan anticiperen. Het kabinet zet zich in voor een zo snel mogelijke en goede besluitvorming en realisatie voor alle projecten in het MIRT-programma. De projecten in de bijlage II van het wetsvoorstel en de spoedaanpak zijn in de MIRT-programma opgenomen en in de planning daarvan meegenomen. De voortgangsrapportage over de tracé- en spoedwetprojecten leert dat de ingezette versnellingstrajecten geen structurele vertraging van andere projecten in het MIRT-programma met zich meebrengt. Mevrouw Wiegman-Van Meppelen Scheppink van de fractie van de Christenunie vroeg hiernaar. Hier ontstaat aldus geen bottleneck als gevolg van het wetsvoorstel.
Beantwoording vragen omtrent samenhang, o.a. met Sneller en Beter
Het wetsvoorstel zorgt voor een versnelling van investeringen, maakt de realisatie van projecten robuuster en daarmee ook sneller. Het wetsvoorstel staat niet op zichzelf. Zij is een aanvullend instrument om te komen tot de noodzakelijke versnelling en verbetering van besluitvorming en projectrealisering. Het wetsvoorstel heeft samenhang met de Spoedaanpak, de wijziging van de Tracéwet en het bredere programma Sneller & Beter. De kracht van het wetsvoorstel zit onder meer in snellere maar zorgvuldige onteigeningsprocedures, soepelere beroepsprocedures en vermindering van de last van eindeloze onderzoeken naar milieu- en geluidseffecten, doordat er eindelijk duidelijkheid komt over meetmethodes en meetgebieden. De Tracéwet en de Spoedwet wegverbreding blijven de primaire wettelijke kaders voor wegaanleg of wegverbreding. Daarnaast zijn en blijven andere wetten van toepassing, zoals bijvoorbeeld de Natuurbeschermingswet 1998 en de Wet ruimtelijke ordening. Het wetsvoorstel past bij het advies van de Commissie versnelling besluitvorming infrastructurele projecten onder leiding van dhr. Elverding. Door dhr. Van der Ham, dhr. Aptroot, dhr. Roemer zijn daarover vragen gesteld. Dhr. Vendrik acht dit wetsvoorstel bovendien in strijd met het gedachtegoed van Elverding.
De regering is ervan overtuigd dat met de aanpak van Sneller en Beter een brede afweging en discussie in de beginfase tot een goed draagvlak kan zorgen. Sneller en Beter is vooral een zorgvuldige manier van werken op basis waarvan je sneller en beter besluiten kunt nemen. Om deze werkwijze juridisch te verankeren voor projecten zoals bijvoorbeeld de Ring Utrecht wordt gewerkt aan de voorbereiding van het wetsvoorstel om een brede verkenning als procedure voor dit soort projecten vast te leggen in de vernieuwde Tracéwet. De Tracéwet zal worden gewijzigd om vorm te geven aan de adviezen van de Commissie Elverding. Leden van verschillende fracties vroegen naar de stand van zaken daaromtrent. De wetswijziging verloopt volgens planning. Verschillende leden gaven terecht aan dat dit wetsvoorstel geen vertraging mag oplopen. De verwachting is dat het wetsvoorstel tot wijziging van de Tracéwet nog voor het kerstreces voor advies naar de Raad van State kan worden gestuurd, zodat het daarna begin 2010 bij uw Kamer kan worden ingediend.
Daarbij gaan we niet over een nacht ijs. Het gedachtegoed van Elverding moet vanzelfsprekend niet worden gejuridiseerd. Bovendien omvat ook Sneller en Beter meer dan wetgeving, veel leden hebben daarop gewezen. De sneller en beter werkwijze geldt nu als uitgangspunt bij alle projecten. Het belangrijkste is dat bestuurders na een gedegen proces hun rug recht houden, niet lichtvaardig terugkomen op een genomen besluit en bereid zijn hun doorzettingsmacht te gebruiken. Daarvoor is een cultuurverandering nodig. Bestuursakkoorden kunnen daarbij van dienst zijn. Met het opnemen van wettelijke verplichtingen om bestuursovereenkomsten te sluiten moet echter heel terughoudend worden omgegaan, dhr. Van der Staaij van de fractie van de SGP stelde hier een vraag over. Het gaat hier om bestuurlijke processen en die moeten we niet juridisch dichtregelen, maar bestuurders moeten de rug recht houden en bestuurlijke lef tonen. We zijn dan ook met onder meer Sneller en Beter en Randstad Urgent bezig om die bestuurlijke cultuur te veranderen. We zijn goed op weg. De nieuwe opzet van verkenningen aan de hand van het procesontwerp van Sneller & Beter wordt al in een aantal gevallen toegepast zoals de verkenning Haaglanden en Holland Rijnland. Aan lopende projecten worden waar mogelijk elementen van Sneller & Beter toegevoegd. Maar er kan nog veel verbeterd worden. En daar moeten we elke dag aan werken. Dit is werk in uitvoering.
Goede voorbeelden van dit werk aan de verbetering van de ambtelijke en bestuurlijke werkwijze zijn Randstad Urgent, het MIRT en het project Sneller & Beter. De regering deelt de mening van dhr. Roemer dat het om die werkwijze gaat. Door het project Sneller & Beter zijn al concrete verbeteringen doorgevoerd. Veel is ook geleerd van de Spoedaanpak, vooral als het gaat om werkattitude. Om een paar voorbeelden te noemen. Er zijn werkafspraken gemaakt tussen VROM en VenW om tijdig de te nemen besluiten te plannen. Door extra inspanning en nieuwe procesinrichting binnen RWS is versnelling mogelijk gemaakt in kwaliteitstoetsing en voorbereiding. In de afgelopen maanden heeft dat geleid tot een aanmerkelijke versnelling van de laatste fase van besluitvorming: van eind november vorig jaar tot eind juni, heeft de minister van Verkeer en Waterstaat samen met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in totaal 21 besluiten kunnen nemen over diverse wegenprojecten, bestaande uit ontwerp-tracébesluiten, geluidsplannen, trajectnota’s/MER, startnotities, en tracébesluiten.
Naast alle veranderingen bij de weginfrastructuur, is inmiddels ook het Deltaprogramma conform de aanpak en werkwijze van Sneller & Beter gestart, evenals projecten zoals de verkenning Afsluitdijk. We zijn dus ook Sneller & Beter buiten het wegendomein. Van deze verbeteringen zal bij de uitwerking van de het wetsvoorstel voor de Crisis- en herstelwet al gebruik worden gemaakt.
Vragen over de voorgenomen invoering van de kilometerprijs
Dhr. Vendrik van de fractie van GroenLinks en dhr. Van der Ham van de D66-fractie hebben vragen gesteld over de kilometerprijs in relatie tot de wegenprojecten op de bijlage. Voorop gesteld moet worden dat het nut en de noodzaak van de in de bijlage bij het wetsvoorstel opgenomen wegenprojecten niet ter discussie staat. Ook staat vast dat de wetgeving over de invoering van de kilometerprijs niet in het kader van dit wetsvoorstel wordt besproken, nu het hier om de Crisis- en herstelwet gaat. De regering zet in op beprijzen, in aanvulling op bouwen en benutten, maar wil in het kader van het onderhavige wetsvoorstel niet het debat vermengen met de kilometerprijs. Het wetsvoorstel voor de invoering van de kilometerprijs komt naar de kamer. Ook zal de kamer worden geïnformeerd over de gevolgen die dat heeft voor planstudies.
Vraag van het lid Roemer (SP) over vaarwegen
Ook vaarwegen kunnen profiteren van het wetsvoorstel. De heer Roemer van de fractie van de SP vroeg naar de bijdrage aan vaarwegen. Bij het Aanvullend Beleidsakkoord is deze zomer nog 200 miljoen euro ter beschikking gesteld voor het verhogen van de quick win regeling voor binnenhavens, extra ligplaatsen en het versneld wegwerken van achterstallig onderhoud.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32127-84.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.