Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 32127 nr. 55 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 32127 nr. 55 |
Ontvangen 12 november 2009
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Artikel 3.8 wordt als volgt gewijzigd:
In onderdeel Ia wordt § 2a als volgt gewijzigd:
a. De artikelen 19kd tot en met 19kf worden vervat in een onderparagraaf met als opschrift: § 2a.1. Regels met betrekking tot de vergunningplicht en de aan-schrijvingsbevoegdheid.
b. Na artikel 19kf wordt de volgende onderparagraaf ingevoegd:
§ 2a.2. Programmatische aanpak vermindering stikstofdepositie
1. Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer stellen in overeenstemming met Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Economische Zaken, een programma vast ter vermindering van de stikstofdepositie in de in het programma opgenomen Natura 2000-gebieden, met het oog op de realisatie van de instandhoudingsdoelstelling, bedoeld in artikel 10a, tweede lid.
2. Ingeval het beheerplan voor een Natura 2000-gebied als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld door gedeputeerde staten, vindt de opname, bedoeld in dat lid niet plaats dan op voordracht van desbetreffende gedeputeerde staten. Het programma, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld in overeenstemming met desbetreffende gedeputeerde staten.
3. Indien een Natura 2000-gebied wordt opgenomen in het programma, bedoeld in het tweede lid, zal in het beheerplan een doelstelling ten aanzien van stikstofdepositie worden opgenomen die strekt tot een ambitieuze en realistische daling, in een gelijkmatige reductie per beheerplanperiode, van de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied met het oog op de realisatie binnen afzienbare termijn van de instandhoudingsdoelstelling in dat gebied.
4. Het programma wordt ten minste eenmaal in de zes jaar en voor de eerste keer uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet vastgesteld. Na het verstrijken van de eerste drie jaar van de geldingsduur kan naar aanleiding van een beoordeling van de in die periode opgedane ervaringen het plan door Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in overeenstemming met de provincies, worden aangepast.
1. In een programma als bedoeld in artikel 19kg is voor de betrokken Natura 2000-gebieden in elk geval beschreven of genoemd:
a. de omvang van de stikstofdepositie aan het begin van het tijdvak van het programma, onderscheiden naar:
1°. depositie, veroorzaakt door factoren in de gebieden;
2°. depositie, veroorzaakt door factoren buiten de gebieden;
b. de verwachte autonome ontwikkelingen ten aanzien van de stikstofemissie door de factoren, bedoeld in onderdeel a, en de effecten daarvan op de omvang van stikstofdepositie in de gebieden;
c. de getroffen of te treffen maatregelen die bijdragen aan een vermindering van de stikstofdepositie, en de verwachte effecten van die maatregelen op de omvang van de depositie in de gebieden;
d. de sociaal-economische evaluatie en weging van haalbaarheid en betaalbaarheid van maatregelen als bedoeld in onderdeel c;
e. de doelstellingen ten aanzien van de omvang van de stikstofdepositie, al dan niet met tussendoelstellingen, of de indicatoren waaruit kan worden afgeleid of een doelstelling al dan niet is behaald welke noodzakelijk zijn met het oog op het bereiken van een goede staat van instandhouding;
f. de wijze waarop en frequentie waarmee de rapportage plaatsvindt over de voortgang en uitvoering van de getroffen of te treffen in het programma beschreven en genoemde maatregelen en de effecten daarvan op de depositie.
2. Tot de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, behoren in elk geval:
a. generieke maatregelen van bestuursorganen van het Rijk;
b. gebiedsgerichte of effectgerichte maatregelen van bestuurorganen van het Rijk, provincies, gemeenten, of waterschappen.
Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer stellen in overeenstemming met de provincies, wijzigen of vervangen op verzoek van een bestuursorgaan dat het aangaat, in het programma opgenomen maatregelen als bedoeld in artikel 19kh, eerste lid, onderdeel c, indien het desbetreffende bestuursorgaan ten genoegen van Onze voornoemde Ministers in overeenstemming met de provincies heeft aangetoond dat die wijziging of de vervangende maatregel per saldo een vergelijkbaar of positiever effect zal hebben op de vermindering van de stikstofdepositie.
1. De daartoe bevoegde bestuursorganen dragen zorg voor een tijdige uitvoering van de in het programma beschreven of genoemde maatregelen, bedoeld in artikel 19kh, eerste lid, onderdeel c.
2. Ingeval Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in overeenstemming met de provincies van oordeel zijn dat een in het programma benoemde of beschreven maatregel niet meer nodig is, nemen zij het besluit dat het eerste lid niet meer van toepassing is op de desbetreffende maatregel.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de inpassing van onderdelen van het programma, bedoeld in artikel 19kg, die betrekking hebben op, of van belang zijn voor een in het programma, bedoeld in artikel 19kg, eerste lid, opgenomen Natura 2000-gebied, in het desbetreffende beheerplan.
1. Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer stellen in overeenstemming met Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Economische Zaken, uiterlijk vier maanden na inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet een voorlopig programma vast ter vermindering van de stikstofdepositie.
2.In het voorlopige programma, bedoeld in het eerste lid, worden in elk geval beschreven of genoemd de maatregelen en effecten, bedoeld in artikel 19kh, eerste lid, onderdeel c, in samenhang met het tweede lid, onderdeel a.
3.Het voorlopige programma vervalt op het moment dat een eerste programma als bedoeld in artikel 19kg, eerste lid, wordt vastgesteld.
4.De artikelen 19kh, eerste lid, onderdeel f, 19ki en 19kj zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Het bevoegd gezag dat het beheerplan, bedoeld in artikel 19a, vaststelt kan de ontwikkelingsruimte, die als gevolg van de maatregelen, bedoeld in artikel 19kh, eerste lid, onderdeel c, ontstaat voor in het programma als bedoeld in artikel 19kg, eerste lid, opgenomen Natura 2000-gebieden ten behoeve van handelingen die stikstofdepositie veroorzaken in dat Natura 2000-gebied, voor het gebied vaststellen.
2. Het bevoegd gezag deelt de overeenkomstig het eerste lid vastgestelde ruimte uitsluitend toe aan handelingen in het gebied en daarbuiten die in het beheerplan zijn of worden opgenomen.
3. Een hoeveelheid van ten minste 10% van de ontwikkelingsruimte mag uitsluitend worden toebedeeld aan handelingen die eerst aanvangen in de tweede helft van het tijdvak waarvoor het beheerplan is vastgesteld.
4. De toedeling, bedoeld in het derde lid, vindt plaats nadat blijkt dat de reductiedoelstellingen gehaald worden.
5. Het bevoegd gezag dat het beheerplan vaststelt, draagt er zorg voor dat de handelingen waaraan ontwikkelingsruimte is toegedeeld, en de eventueel daarbij aangegeven voorwaarden en beperkingen, worden opgenomen in het beheerplan.
Na onderdeel Ia wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
In artikel 21, vierde lid, wordt na «waarvoor het gebied is aangewezen» ingevoegd: , dan wel indien het beheerplan, bedoeld in artikel19a, voorziet in het treffen van de maatregelen met het oog op de realisatie van de instandhoudingsdoelstelling voor het desbetreffende gebied.
Onderdeel J wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «wordt een lid» vervangen door: worden twee leden.
2. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inzake een programma als bedoeld in de artikel 19kg.
De hoge stikstofdepositie is een belangrijk probleem bij de implementatie van Natura 2000. Het gaat daarbij om de stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige natuur door activiteiten in en buiten Natura 2000-gebieden (landbouw, verkeer, industrie).
Tussen het huidige niveau van stikstofdepositie en het gewenste niveau zit een groot verschil. De depositie zal moeten worden verminderd, om de natuurdoelen te realiseren en ruimte te bieden voor economisch en cultureel relevante activiteiten.
In het kader van een programmatische aanpak, zoals aanbevolen door de Adviesgroep Huys van juni 2009 (Kamerstukken II 2008/09, 31 700 XIV, nr. 160), kunnen de betrokken overheden afspraken maken over de inzet van instrumenten om de noodzakelijke reductie van stikstofdepositie te verwezenlijken, en om te waarborgen dat die reductie ook daadwerkelijk plaatsvindt. Daarbij wordt in beeld gebracht welke bijdragen de verschillende niveaus (generiek, provinciaal, gebiedsgericht) en de verschillende sectoren (landbouw, verkeer, industrie) kunnen leveren aan de vermindering van de stikstofdepositie.
Voorop moet worden gesteld dat het beheerplan centraal blijft staan als instrument om op gebiedsniveau aan te geven hoe en in welk tijdsbestek de instandhoudingsdoelstelling voor de Natura 2000-gebieden worden gerealiseerd. In het beheerplan moet immers worden bepaald welke reductieopgave nodig is voor de in het gebied liggende natuurdoelen. Duidelijk moet worden welke effectgerichte maatregelen worden genomen, in combinatie met maatregelen die leiden tot een verlaging van de stikstofdepositie.
Een programmatische aanpak voegt hieraan toe dat de effecten van andere maatregelen, niet opgenomen in het beheerplan, die wel bijdragen aan de reductie van de stikstofdepositie, bij de realisering van de instandhoudingsdoelstelling worden betrokken. Te denken valt aan generieke brongerichte maatregelen op Rijksniveau, gebiedsgerichte en effectgerichte maatregelen op provinciaal niveau. Die maatregelen zullen in onderlinge samenhang in hoge mate de daling van de stikstofdepositie moeten bewerkstelligen. In het kader van een programmatische aanpak zullen de effecten van die maatregelen op de specifieke Natura 2000-gebieden moeten worden aangegeven. Die effecten zullen vervolgens ook weer opgenomen moeten worden in het beheerplan.
Tegen die achtergrond vormt het beheerplan het starten het sluitstuk van de programmatische aanpak. Zonder beheerplan is het niet mogelijk een reductieopgave te formuleren. De gemaakte afspraken in het programma zullen uiteindelijk weer in het beheerplan terechtkomen. Het is dus belangrijk dat beheerplannen daar expliciet op kunnen aanhaken
Wijzigingen in artikel 3.8, onderdeel Ia
Het voorgestelde artikel 19kg voorziet in de hoofdregels ten aanzien van de totstandkoming van het programma vermindering stikstofdepositie.
Het eerste lid regelt dat het programma op rijksniveau wordt vastgesteld, door de meest betrokken ministers in overeenstemming met de provincies. De afspraken in het programma hebben alleen betrekking op de specifiek in het programma aangewezen Natura 2000-gebieden.
Het is aan gedeputeerde staten die het bevoegd gezag zijn voor het vaststellen van het beheerplan voor het desbetreffende Natura 2000-gebied, om hier het initiatief te nemen. Zij moeten een voordracht doen voor aanwijzing van het Natura 2000-gebied (tweede lid). Voor zover het bevoegd gezag een tot het Rijk behorend bestuursorgaan is, is een dergelijke voordracht niet nodig, gelet op het feit dat het programma en de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden in dat programma, al op rijksniveau plaatsvinden.
Indien een Natura 2000 gebied in het programma wordt opgenomen, wordt in het beheerplan een ambitie opgenomen ten aanzien van het halen van de noodzakelijke depositiedaling om het kritische depositieniveau te behalen, waarmee op een gegeven moment de goede staat van instandhouding gehaald wordt. Er moet een termijn worden opgenomen waarop dit doel bereikt zal zijn. De te realiseren daling van de depositie zal over de beheerplanperiodes gelijkmatig worden verdeeld.
Om snel stappen te zetten, is het zaak dat het programma binnen 2 jaar na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel wordt vastgesteld. Eventueel kan het programma naderhand nog door middel van een wijziging worden aangevuld. Na drie jaar (mid-term) kunnen verbeteringen worden doorgevoerd op basis van de opgedane ervaringen. Iedere zes jaar wordt een nieuw programma vastgesteld.
Deze bepaling regelt de minimumvereisten aan de inhoud van het programma, voor de Natura 2000-gebieden waarop het programma van toepassing is (de «betrokken gebieden»). Er kan voor worden gekozen om in het kader van dit programma een aantal Natura 2000-gebieden in dezelfde regio met dezelfde problematiek, als één groep van gebieden te behandelen.
Vereist in het programma zijn:
– een beschrijving van de huidige toestand;
– een beschrijving van de autonome ontwikkelingen en de effecten daarvan, positief of negatief, op de stikstofdepositie;
– de te realiseren doelstelling ten aanzien van de stikstofdepositie. Eventueel kan daarbij worden gewerkt met tussendoelstellingen. Bij de totstandkoming van het programma zal moeten worden bezien hoe de doelstelling moet worden geformuleerd: in de hoeveelheid gemeten mollen per hectaren per stikstof gevoelig habitattype, of door te werken met andere indicatoren die een betrouwbaar beeld geven van het herstel van de natuur en de staat van instandhouding.
In het eerste lid, onderdeel d, en het tweede lid, zijn de door de bestuursorganen te treffen reductiemaatregelen opgenomen. Ook is erin voorzien dat ten aanzien van de te nemen maatregelen tevoren de sociaal economische gevolgen zijn onderzocht en worden gewogen op haalbaarheid en betaalbaarheid in overeenstemming met het bepaalde in de Natuurbeschermingswet.
Deze bepaling maakt het mogelijk dat een in het programma opgenomen reductiemaatregel, op verzoek van het verantwoordelijke bestuursorgaan, kan worden vervangen door andere maatregelen. De ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu in overeenstemming met de provincies gaan alleen met vervanging akkoord als de alternatieve maatregelen ten minste het zelfde effect op de stikstofreductie hebben.
Dit artikel bevat de verplichting van alle betrokken bestuursorganen om de reductiemaatregelen waarvoor zij verantwoordelijk zijn, uit te voeren (eerste lid). Dat impliceert dat het betrokken bestuurorgaan ook moet voorzien in een effectief toezicht op de naleving van de voorschriften door de ondernemers en andere normadressaten. Bestuursorganen hebben onder meer de dwingende instrumenten uit artikel 19ke tot hun beschikking om uitvoering af te dwingen. Het tweede lid maakt het mogelijk een bestuurorgaan van zijn verplichtingen te ontslaan, wanneer de maatregel niet meer nodig is.
Het beheerplan is en blijft het centrale instrument. Met het oog op de inpassing van resultaten uit het programma in het beheerplan, kan het wenselijk zijn hierover nadere regels te stellen. Artikel 19kk verschaft die bevoegdheid.
Het voorlopige programma is een samenvatting van bestaand beleid en bevat de eerste snel te treffen nieuwe maatregelen. Zodoende ligt er een basis waarmee men in de gebieden snel aan de slag kan gaan.
Door de te realiseren reductie van de stikstofdepositie kan in een gebied ruimte ontstaan om stikstofveroorzakende activiteiten toe te staan, die zonder deze programmatische aanpak niet mogelijk waren. Of dat mogelijk is, hangt van de concrete omstandigheden af, en zal op basis van een passende beoordeling moeten worden vastgesteld (artikel 6, derde lid, Habitatrichtlijn).
Deze ontwikkelingsruimte zal alleen gelden voor Natura 2000-gebieden die in het programma zijn opgenomen (artikel 19kg, eerste lid).
Het bevoegd gezag dat het beheerplan vaststelt, bepaalt voor het Natura 2000-gebied de ontwikkelingsruimte (tweede lid), en deelt dit toe aan activiteiten en ontwikkelingen die in het beheerplan zijn of worden opgenomen (tweede en derde lid). Wil een activiteit in aanmerking komen voor deze ruimte, dan zal zij dus in het beheerplan moeten worden opgenomen.
Om te voorkomen dat als halverwege de planperiode blijkt dat de doelstellingen niet gehaald worden ontwikkelingsruimte moet worden gekort op reeds gerealiseerde ontwikkelingen wordt een reserve van minimaal 10% gereserveerd om in de tweede helft van de beheerplanperiode toe te kunnen delen. Halverwege de beheerplanperiode zou ook kunnen blijken dat het tussendoel ruimschoots wordt bereikt, hetgeen meer ontwikkelingsruimte oplevert.
Artikel 3.8, onderdeel Ib (nieuw)
Eén van de maatregelen ter reductie van de stikstofdepositie zijn de effectgerichte maatregelen. Deze feitelijke handelingen kunnen worden opgenomen in het beheerplan, en worden door eigenaren of gebruikers van het betreffende gebied uitgevoerd.
De voorgestelde wijziging van artikel 21, vierde lid, van de Nbwet voorziet erin dat het bevoegd gezag zelf deze effectgerichte maatregelen kan laten uitvoeren, wanneer de eigenaren of gebruikers dit niet doen.
Wijzigingen in artikel 3.8, onderdeel J Het besluit inzake de vaststelling van een programma wordt uitgezonderd van beroep bij de bestuursrechter. Voor zover er activiteiten worden toegestaan op basis van de zogenoemde ontwikkelingsruimte, zal dat zijn beslag krijgen in het beheerplan. Tegen dat onderdeel van het beheerplan kan wel in beroep worden gegaan.
Samsom
Koopmans
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32127-55.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.