nr. 123
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN WIEGMAN-VAN MEPPELEN SCHEPPINK
EN SAMSOM TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 33
Ontvangen 17 november 2009
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Artikel 3.2, onderdeel C, artikel 9e, wordt als volgt gewijzigd:
I
In het eerste lid wordt de zinsnede «ten minste 10» vervangen
door: ten minste 5.
II
Aan het tweede lid, eerste volzin, wordt een zinsnede toegevoegd, luidende:
en de betrokken gemeente een aanvraag van die producent tot vaststelling dan
wel wijziging van een bestemmingplan met betrekking tot de gronden, bedoeld
in het eerste lid, heeft afgewezen.
III
Het vijfde lid wordt vervangen door twee leden, luidende:
5. Provinciale staten kunnen, zo nodig in afwijking van het tweede
lid, besluiten geen toepassing te geven aan het eerste lid indien:
a. in aanmerking genomen de omvang, aard en ligging van een productie-installatie
als bedoeld in het eerste lid, redelijkerwijs niet valt te verwachten dat
toepassing van dit artikel de besluitvorming in betekenende mate zal versnellen
of daaraan anderszins aanmerkelijke voordelen zijn verbonden; en
b. is voldaan aan de voor die provincie gestelde minimum realisatienorm.
6. Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister
wordt per provincie een minimum realisatienorm vastgesteld. De voordracht
voor de algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken
nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Toelichting
Het amendement onder I verlaagt de ondergrens van 10 MW naar 5 MW. Dat
geeft de provincies meer mogelijkheden in het nemen van de regie bij de realisatie
van windmolenparken. De provincie kan hiermee onder andere voorkomen dat er
allemaal heel kleine windparkjes komen.
Het amendement onder III maakt provinciale staten in plaats van Onze Minister
bevoegd om in bepaalde omstandigheden te kunnen afzien van de verplichting
in artikel 9e om voor windparken tussen 5 en 100 MW gronden aan te wijzen
en daarvoor een inpassingsplan vast te stellen. In overeenstemming met de
systematiek van de Wet ruimtelijke ordening dienen provinciale staten in laatste
instantie zelf over de inzet van de provinciale Wro-instrumenten te kunnen
beslissen.
Het amendement onder II verplicht provinciale staten bovendien pas tot
toepassing van deze bevoegdheid gebruik te maken – op grond van het
tweede lid in het geval een producent melding maakt van een voornemen tot
aanleg of uitbreiding van de productiecapaciteit – als de betreffende
gemeente(n) niet bereid is(zijn) hiervoor een bestemmingsplan vast te stellen.
Hiermee wordt niet het in artikel 9e wet bepaalde provinciale belang voor
windparken tussen 5 en 100 MW betwist – de provincies nemen daar de
verantwoordelijkheid voor –, maar worden gemeenten in de gelegenheid
gesteld zelf het bestemmingsplan vast te stellen. Ook deze bestuurlijke verhoudingen
zijn passend in de systematiek van de Wro.
Wiegman-van Meppelen Scheppink
Samsom