32 126 Homogene Groep Internationale Samenwerking 2009 (HGIS-nota 2009)

Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 8 juni 2011

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken over de brief van 16 mei 2011 inzake het HGIS-jaarverslag 2010 (Kamerstuk 32 126, nr. 5).

De minister en de staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 7 juni 2011. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Pechtold

De griffier van de commissie,

Van Toor

1

Kunt u t.a.v. beleidsthema 8 toelichten waarom de culturele samenwerking met ontwikkelingslanden steeds belangrijker wordt?

Er wordt in de internationale kunst steeds meer belang gehecht aan kunst uit niet-Westerse landen, en ook in Nederland, zie bijvoorbeeld de programmering van het Holland Festival en het Internationaal Film Festival Rotterdam. Nederland ondersteunt met een bescheiden bijdrage via enkele NGO’s, zoals het Prins Claus Fonds en HIVOS cultuur in ontwikkelingslanden en is mede daardoor goed aangesloten bij internationale netwerken.

2

Kunt u t.a.v. beleidsthema 8 toelichten op welke wijze ons buitenlands beleid wordt versterkt door cultureel erfgoed te verbinden aan politiek en ontwikkelingssamenwerking?

Er is veel cultureel erfgoed door Nederlanders gebouwd of achtergelaten in de wereld (forten, huizen, scheepswrakken, archieven enz.). Sinds de jaren negentig is er een actief beleid (met name in een aantal ontwikkelingslanden) om met buitenlandse overheden samen te werken dit erfgoed te bewaren en te ontsluiten. Het gaat daarbij vooral om kennisoverdracht. Erfgoedprojecten worden vaak op politiek niveau behandeld; voorbeeld daarvan is de overdracht van VOC-vondsten in Australie aan de Australische minister van cultuur in 2010.

3

Kunt u t.a.v. beleidsthema 8 aangeven waarom er vele miljoenen worden besteed aan de post «Draagvlak Nederlands buitenlands beleid»? Kunt u precies aangeven hoe de Nederlandse burger daar naar uw mening beter van zou worden?

De Nederlandse publieke opinie over het buitenlands beleid is van invloed op de keuzes die we maken. Betrokkenheid van bijvoorbeeld burgers, maatschappelijke organisaties, de academische wereld en media zorgt ervoor dat het buitenlands beleid beter wordt, dat burgers weten wat het kabinetsbeleid met betrekking tot buitenlandse zaken is en op welke manier daar door het ministerie invulling aan gegeven wordt.

Veel zaken die een direct Nederlands belang raken, hebben een internationale dimensie. De overheid investeert daarom in de bevordering van het bewustzijn over relevante internationale ontwikkelingen en het belang voor Nederland. Daarbij hoort een geïnformeerd publiek debat over relevante vraagstukken en over beleidskeuzes die ermee samenhangen.

Buitenlandse Zaken beseft dat het louter informeren van de burger niet volstaat en kiest dan ook voor strategische beleidscommunicatie in alle fases van het beleidsproces. Dat betekent de dialoog aangaan met belangrijke belanghebbenden in de fase waarin beleid wordt ontwikkeld, het doen van onderzoek om agenda’s helder te krijgen en ter toetsing, maar ook het afleggen van verantwoording over staand beleid.

4

Op basis waarvan is besloten de uitgestelde betaling van begrotingssteun voor 2009 alsnog uit te keren aan Burundi? Wat is er veranderd ten opzichte van de situatie in 2009 dat een dergelijk besluit rechtvaardigde? Kunt u aangeven wanneer en op welke wijze hier expliciet melding van is gemaakt aan de Tweede Kamer? Bent u van mening dat committment ten aanzien van politieke vrijheid, vrijheid van meningsuiting en mensenrechten ook onderdeel moeten uitmaken van het besluit al dan niet begrotingssteun te geven aan Burundi? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven welke vooruitgang de Burundese regering op dit gebied heeft geboekt? Waar was de begrotingssteun precies voor bedoeld? Kunt u garanderen dat de begrotingssteun aan Burundi (indirect) niet gebruikt wordt voor mensenrechtenschendingen?

  • De begrotingssteun voor Burundi voor het jaar 2009 is in december 2010

  • uitbetaald. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd in onder andere de Kamerbrief inzake Burundi van 14 december 2010. Beoordeling van de mensenrechtensituatie in Burundi heeft altijd deel uitgemaakt van de besluitvorming over het al of niet uitkeren van begrotingssteun. De genoemde brief gaat in op de laatste ontwikkelingen op dit vlak.

  • Het besluit om tot betaling voor het jaar 2009 over te gaan, is genomen na de politieke consultaties met Burundi die op 3 februari 2010 plaatsvonden. Daadwerkelijke uitbetaling heeft plaatsgevonden na de verkiezingen in 2010, die volgens onder andere EU-waarnemers aan de internationale standaarden voldeden.

  • Het primaire doel van de begrotingssteun aan Burundi was economische wederopbouw en het bijdragen aan de stabiliteit van het land. Zonder middelen om ambtenaren te betalen en het overheidsapparaat draaiende te houden in de cruciale eerste jaren na de beëindiging van het conflict, was het risico op stagnatie van het vredesproces aanzienlijk geweest. Via resultaatsafspraken over financieel beheer, justitionele en institutionele kaders en het ondernemingsklimaat is verder ingezet op verbeterde voorwaarden voor economische ontwikkeling.

  • De vierde en laatste toegezegde betaling aan Burundi, voor het jaar 2010/2011, heeft nog niet plaatsgevonden. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 14 december 2010 heb ik besloten om deze bijdrage niet langer als algemene begrotingssteun uit te keren.

  • Omdat de stabiliteit in Burundi nog altijd fragiel is, zal Nederland deze bijdrage uitkeren als stabiliteitssteun in de vorm van betaling van achterstallige overheidssalarissen. Dat zal gebeuren op basis van een accountantscontrole in opdracht van de Wereldbank van de betalingen aan ambtenaren die de Burundese overheid verricht.

  • Met deze vorm van stabiliteitssteun heb ik voldoende vertrouwen dat de fondsen terechtkomen waar zij zijn bedoeld. Het gaat daarbij concreet om leraren en ambtenaren van de ministeries; niet om leger en politie. Ik zie dan ook geen reëel risico dat deze middelen zullen bijdragen aan eventuele mensenrechtenschendingen.

5

Indien u stelt dat de resultaten van het Global Fund in 2010 de verwachtingen hebben overtroffen, waarom wilt u dan toch korten op deze organisatie? Vindt u dat logisch in het kader van effectieve hulp?

Nederland blijft bijdragen aan het Global Fund, zij het op een lager niveau dan voorheen. Deze korting is mede gebaseerd op budgettaire overwegingen. Zoals u weet ligt de focus van mijn beleid op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten inclusief HIV/Aids en ligt de grootste Nederlandse meerwaarde op het terrein van preventie en mensenrechten. Op basis daarvan maak ik een afweging van de verdeling van de financiële bijdragen aan de verschillende organisaties.

7

Kunt u de kasschuif van EUR 50 mln die naar voren is gehaald nader specificeren.

In het kader van het meerjarige rijksbrede budgettaire beeld heeft het vorig kabinet in augustus 2010 besloten om via een kasschuif EUR 50 mln aan ODA-uitgaven van 2011 naar 2010 te halen. Dit teneinde het budgettaire beeld voor 2011 te ontlasten. Door deze kasschuif zijn in 2010 extra ODA-uitgaven gerealiseerd, waardoor de ODA-prestatie op 0,81% BNP uitkwam. Deze kasschuif is in de tweede suppletoire begroting van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2010 opgenomen.

8

Hoe is de verlaagde contributie aan de VN te verklaren?

De hoogte van de jaarlijkse contributie aan de VN is afhankelijk van de in de Algemene Vergadering goedgekeurde begroting, eventuele additionele aanslagen en de wisselkoers. De raming voor de bijdrage 2010 was gebaseerd op de bijdrage in 2009. In deze 2009-bijdrage was een (incidenteel) aandeel in additionele aanslagen als gevolg van resoluties van de Mensenrechten Raad opgenomen. Daarnaast is voor 2010 een gewijzigde contributieschaal aangehouden en kon een gunstige wisselkoers worden toegepast. Een en ander leidde uiteindelijk tot een lagere bijdrage (in Euro) aan de VN.

9

Hoe verhoudt de afronding van de bilaterale bijdragen voor de vernietiging van chemische wapens in Rusland zich tot het gegeven dat Rusland de deadline voor de vernietiging van zijn voorraad chemische wapens heeft opgeschoven met drie jaar? Hoe verhoudt die afronding zich tot het gegeven dat de Russische autoriteiten hebben laten weten dat de genoemde vertraging onder meer wordt veroorzaakt door begrotingsproblemen?

Er is geen relatie tussen de afronding van de bilaterale bijdragen en het feit dat Rusland de vernietigingsdeadline niet zal halen. Evenmin is er een relatie tussen die afronding en het feit dat de vertraging door begrotingsproblemen wordt veroorzaakt. De bijdragen waren immers bedoeld voor de vernietiging van een beperkt deel van de totale voorraad van chemische wapens. Om een indicatie te geven: de door alle westerse landen gezamenlijk toegezegde fondsen voor vernietiging van chemische wapens in Rusland dekken circa 10% van de totale kosten die Rusland heeft begroot voor de vernietiging van al zijn voorraden.

10 + 11

Hoe is te verklaren dat in 2011 geen ruimte is voor nieuwe samenwerkingsprojecten binnen MATRA, in het licht van het geld dat daarvoor op de begroting is vrijgemaakt?

Wat kan thans worden gezegd over de verdere herziening van het MATRA-programma die in 2010 werd begonnen?

In 2011 werd de begroting voor het Matra-programma door aanvaarding van het amendement Ormel c.s. (32 500 V, Nr. 74) met EUR 7 mln. verhoogd. Deze verhoging wordt conform de toelichting op het amendement in 2011 ingezet voor projecten gefinancierd door de Nederlandse ambassades in Matra-landen en voor ondersteuning van samenwerking tussen politieke partijen. Voor wat betreft de meerjarige invulling van het programma ontvangt u binnenkort een brief.

12

Heeft de toename van het aantal exportkredietverzekeringen geleid tot een overschrijding? Zo ja, hoe groot was deze?

De financiële resultaten van de exportkredietverzekering en investeringsgaranties zijn verantwoord in het jaarverslag van hoofdstuk IXB van de Rijksbegroting. Uit artikel 4.5 blijkt dat de aangegane verplichtingen onder de vastgestelde garantieplafonds zijn gebleven. De schade-uitkeringen vielen bovendien aanzienlijk lager uit dan geraamd. Op kasbasis heeft de faciliteit een positief resultaat geboekt van circa € 65 miljoen. Van een overschrijding van de uitgaven is dan ook geen sprake.

13

Kunt u aangeven aan welke bruikbare voorstellen Nederland binnen de EU en binnen de OESO heeft gewerkt, die gericht zijn op het tegengaan van belastingontduiking en op het bevorderen van transparantie en informatie-uitwisseling, verrekenprijzenmethodieken en capaciteitsontwikkeling in ontwikkelingslanden? Vallen hier ook voorstellen in het kader van belastingontduiking en belastingontwijking door multinationals in ontwikkelingslanden onder? Kunt u een schatting geven van het verlies aan inkomsten door belastingontduiking, en -ontwijking door burgers en bedrijven in ontwikkelingslanden versus het verlies aan inkomsten door belastingontduiking, en -ontwijking door multinationale ondernemingen in ontwikkelingslanden?

De Europese Raad heeft op 14 juni 2010 conclusies aangenomen op het onderwerp Belastingen en Ontwikkeling. Hierbij staan doelmatige en eerlijke belastingstelsels centraal met aandacht voor kapitaalvlucht en belastingontwijking. De Europese Commissie zal als vervolg hierop in het najaar van 2011 met voorstellen komen die erop gericht zijn de transparantie in de rapportages door multinationale ondernemingen te verbeteren.

Binnen de OESO werkt de informele Taskforce Tax and Development, bestaande uit overheden, de EU, internationale organisaties (o.a. VN, Wereldbank, IMF), non-gouvernementele organisaties en internationaal bedrijfsleven aan voorstellen en maatregelen om belastingontduiking door burgers en bedrijven tegen te gaan. Op het gebied van capaciteitsversterking wordt gewerkt aan een diagnostisch instrument voor belastingdiensten waarmee de behoeften en prioriteiten per land beter in kaart kunnen worden gebracht. Tevens wordt een mapping studie uitgevoerd met daarin per land en type ondersteuning een overzicht van internationale aanbieders van technische assistentie. Tot slot wordt in het kader van capaciteitsontwikkeling gewerkt aan een set donorprincipes voor het verlenen van hulp gericht op het versterken van belastingstelsels. Op het gebied van de verrekenprijzenmethodieken (hierna transfer pricing) wordt een instrument ontwikkeld waarmee ontwikkelingslanden risico’s op dit gebied beter kunnen inschatten en nationale wetgeving kunnen verbeteren. Andere voorstellen die door de Taskforce worden uitgewerkt zijn het aan ontwikkelingslanden verschaffen van toegang tot transfer pricing databases, het oprichten van een internationaal transfer pricing panel of experts en steun verlenen aan ontwikkelingslanden bij het aannemen en implementeren van transfer pricing richtlijnen.

Om belastingontduiking tegen te gaan worden ontwikkelingslanden gestimuleerd zich aan te sluiten bij het Global Forum on Transparency and Exchange of Information. Steun zal daarbij worden verleend aan ontwikkelingslanden die modellen willen ontwikkelen die verder gaan dan informatie-uitwisseling op verzoek en aan landen die een regionale benadering op het gebied van informatie-uitwisseling nastreven. Om de transparantie in financiële rapportages door multinationale ondernemingen te verbeteren worden bestaande initiatieven op dit gebied (EITI, Publish What you Pay, EU voorstellen, etc) gemonitord en kosten-baten analyses van verschillende voorstellen gemaakt.

Een betrouwbare schatting van het verlies aan inkomsten door belastingontduiking- en ontwijking in ontwikkelingslanden kan niet worden gegeven vanwege de vele data- en definitieproblemen. Bovendien is het lastig omdat de problematiek ook samenhangt met gebrekkige capaciteit van belastingdiensten en uitvoering van de belastingwetgeving in ontwikkelingslanden. Hierdoor wordt niet altijd belasting geheven, terwijl dat wel zou dienen te gebeuren. Er circuleren wel schattingen van internationale NGO’s, zoals die van Global Financial Integrity, die aangeeft dat het totaal aan illegale financiële stromen uit ontwikkelingslanden ongeveer 800 miljard US dollar per jaar zou bedragen. Hieronder bevinden zich zowel uitgaande stromen door personen als door (multinationale) bedrijven. Iets meer dan de helft van het totaal geschatte bedrag wordt in deze berekeningen toebedeeld aan belastingontduiking door commerciële organisaties, vooral door transfer mispricing.

14

Kunt u ingaan op de ontwikkelingen bij ORET die leidden tot een lagere uitkering?

Het ORET-programma, zoals in het Jaarverslag vermeld, heeft in 2010 een onderbesteding vertoond.

ORET voorziet in publieke infrastructuur zoals drinkwatervoorziening, gezondheidszorg, weg- en waterbouw, haven- en transportontwikkeling. Dit zijn grootschalige infrastructuurprojecten met een lange doorlooptijd van planning tot uitvoering. Ontwikkelingen in de projectenportefeuille kunnen worden veroorzaakt door bijvoorbeeld vertragingen en uitval van geplande infrastructuurprojecten in ontwikkelingslanden door lokale politieke of economische omstandigheden. Zo leidde negatieve politieke ontwikkelingen in Niger en Madagaskar tot vertraging respectievelijk annulering van infrastructurele werken in deze landen. Ook heeft de financiële crisis invloed gehad op de mogelijkheden van ontwikkelingslanden om de juiste financiering van de infrastructuur rond te krijgen. Deze ontwikkelingen waren onvoorzien.

Naast bovenstaande ontwikkelingen in de projectenportefeuille bestond in 2010 ook de mogelijkheid om restanten van programmavoorschotten uit voorgaande jaren te benutten. Dit leidde tot een afname in de liquiditeitsbehoefte van de uitvoerder van het ORET programma. Omdat het ORET-programma in 2007 is gesloten voor nieuwe aanvragen, kunnen neerwaartse bijstellingen in 2010 niet binnen het ORET programma gecompenseerd worden.

15

Wat kan thans worden gemeld over de resultaten van de inspanningen ten behoeve van de voedselverwerkende industrie in India met behulp van het bedrijfsleven?

Voedselverwerking en het terugdringen van de verliezen in deze keten zijn centrale onderwerpen in de landbouw samenwerking tussen India en Nederland. Onderdeel van de reis van staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is de ondertekening van de samenwerking tussen Nederlands bedrijfsleven in de vleesverwerkende industrie en hun Indiase counterparts, een ondertekening van een samenwerking tussen Wageningen Universiteit en het Nationaal Instituut voor Voedselverwerking, ondernemerschap & management (NIFTEM) en het Indian Institute for Crop Production Technology (IICPT). Ook is er een «overheid tot overheid» samenwerking tussen de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit en de Food Safety Standard Authority in India tot stand gekomen. Tijdens de reis zullen ook verschillende contracten van de Nederlandse voedselverwerkende industrie met zakenpartners uit India worden getekend. Tevens sluit Greenport Nederland International een strategische alliantie met de deelstaat regering van Karnataka via een Memorandum of Understanding om bij te dragen aan de realisatie van de voedselzekerheid in die staat.

Daarnaast loopt er via 2G@there het Food Tech Holland programma (met 15 bedrijven in de keten).

Dat de inspanningen van het bedrijfsleven en de overheid tot resultaten leiden, blijkt onder meer uit de positie van het Nederlands bedrijfsleven in deze keten. 80% van alle industriële pluimvee slachtingen in India wordt met behulp van Nederlandse kennis en kunde geslacht en meer dan de helft van alle industriële frietverwerking voor de grote fast-food keten van bijvoorbeeld McDonalds in India wordt op basis van Nederlandse technologie verwerkt.

16

Waaraan moet de overschrijding op artikel 04.02 (armoedevermindering) worden toegeschreven (uit de toelichting wordt niet duidelijk wat de oorzaak is van deze aanzienlijke overschrijding)?

Artikelonderdeel 4.2 betreft enerzijds uitgaven die samenhangen met het verbeteren van het algemene kader voor armoedebestrijding in ontwikkelingslanden. Het gaat hierbij onder meer om schuldverlichting, begrotingssteun, het Wereldbank Partnerschapsprogramma (BNPP) en bijdragen aan VN-organisaties zoals UNDP. Opwaartse mutaties in 2010 betreffen onder meer een versnelde uitgave van de Verdragsmiddelen in Suriname als gevolg van een voortvarende uitvoering van infrastructurele programma’s, de bijdrage aan de IFAD en de uitgaven voor het Wereldbank Partnerschapsprogramma (BNPP). Neergaande mutaties in 2010 betreffen onder meer bijstellingen op begrotingssteun bij landen als Senegal, Burkina Faso en Tanzania, het budget voor schuldverlichting en lagere uitgaven op het budget voor diverse multilaterale activiteiten. Anderzijds worden op artikelonderdeel 4.2 de begrotingsgelden die samenhangen met de mutaties van het ODA-budget (zowel positief als negatief) verwerkt. Het totale beschikbare ODA-budget is namelijk – ook gedurende het jaar – aan soms forse veranderingen onderhevig; deze worden zoals gebruikelijk op dit artikel opgevangen. Het gaat hierbij onder meer om aangepaste ramingen van het BNP als ook om bepaalde toerekeningen zoals de EKI-schuldverlichting en de eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen

17

Kunt u concreet ingaan op de uitvoering van het amendement Ferrier (32 123, V, 10) en het resultaat dat hiermee is bereikt?

Amendement 32 123, V, 10 is op 17 november 2009 gewijzigd in amendement 32 123, V, 24. Dit amendement is aangenomen en uitgevoerd door de bijdrage aan UNAIDS met EUR 4.5 miljoen te verhogen.

De totale bijdrage aan UNAIDS werd in 2010 EUR 31.5 mln. De Nederlandse bijdrage aan UNAIDS is niet geoormerkt. UNAIDS heeft in 2010 haar strategie vernieuwd op basis van de tweede onafhankelijke evaluatie (Second Independent Evaluation (SIE) die in 2009 werd afgerond. De grondslag van de nieuwe UNAIDS visie is Zero new infections, Zero Aids related deaths and Zero discrimination. UNAIDS committeert zich in haar nieuwe strategie voor 2011–2015 ondermeer aan de «preventie revolutie», voldoende aandacht voor key populations en het respecteren van mensenrechten. Ook wordt de SIE benut om de effectiviteit van de bestuursorganen van UNAIDS, evenals de effectiviteit van UNAIDS op landenniveau te vergroten.

18

Kan de forse toename van het aantal kinderen dat in Afrika naar school gaat worden geduid (gekwantificeerd)? Betekent dit ook procentueel een toename van het aantal kinderen dat naar school gaat (de bevolkingsgroei blijft immers ook substantieel)?

Volgens de officiële gegevens van UNESCO is het aantal kinderen dat naar school gaat in Sub-Sahara Afrika binnen tien jaar met een derde toegenomen. In 1999 namen 82 miljoen kinderen deel aan basisonderwijs, in 2008 128 miljoen, een groei van meer dan 40 miljoen kinderen. Ook in relatieve termen is de groei sterk. De scholingsgraad, dat wil zeggen het percentage kinderen op school van alle kinderen in de schoolleeftijd, is in Sub-Sahara Afrika gestegen van 58% in 1999 naar 76% in 2008. (Bron: Education for All Global Monitoring Report 2011).

19

Welk vervolg zal worden gegeven aan de verkennende missies op het gebied van Water Mondiaal in Egypte en Bangladesh?

Als vervolg op de Water Mondiaal pre-identificatie missie brengt een brede Nederlandse waterdelegatie van 25–29 juni a.s. een bezoek aan Egypte onder leiding van DG BEB. Dit bezoek valt samen met de Egyptian Dutch Water Week, waarvoor het initiatief in Caïro is genomen. Tijdens deze week worden drie workshops gehouden met de Egyptische ministeries van Water Resources and Irrigation, Agriculture and Land Reclamation en Housing en Utilities and Urban Planning (verantwoordelijk voor drink- en afvalwater). De workshops zijn een volgende stap om de watersamenwerking tussen de Nederlandse overheid, kennisinstellingen, bedrijven en NGO’s enerzijds en de Egyptische watersector anderzijds verder vorm te geven. Momenteel wordt een marktstudie uitgevoerd door Occidental Oriental Consult (OOC) om de kansen op de Egyptische markt inzichtelijk te maken. Meer dan 300 bedrijven uit de Egyptische watersector zijn inmiddels geconsulteerd.

In Bangladesh zal via een kwartiermakersteam het fundament worden gelegd voor de ontwikkeling van een integrale langjarige deltavisie met expliciete aandacht voor water en klimaatadaptatie. Daarmee wordt enerzijds voldaan aan het nadrukkelijke verzoek hiertoe van de Bangladeshi overheid, anderzijds wordt voortgebouwd op elders (in Nederland en Vietnam) opgedane ervaring t.a.v. deltaproblematiek. De visie is instrumenteel voor het strategisch vormgeven van de bilaterale relatie met Bangladesh en de wens van Nederland een bijdrage te leveren aan mondiale adaptatie-inspanningen. Opvolging wordt verder gegeven aan extra inspanningen op het gebied van drinkwater en sanitatie (ruraal en urbaan), het realiseren van aansluiting bij inspanningen van internationale organisaties werkzaam in de watersector, het adresseren van vragen en kansen op het gebied van water- en klimaatinformatie, en het faciliteren van aansluiting bij initiatieven gericht op het verbeteren van voedselzekerheid, o.a. via de FAO.

20

Kunt u aangeven waarom de versterking van de Nederlandse exportpositie (al dan niet via Partners voor Water) een doel an sich is, wanneer het gaat om duurzaam waterbeheer en in het bijzonder een hoger percentage mensen dat duurzame toegang heeft tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen?

Het beleid van het huidige kabinet is gericht op een Nederlandse internationale inspanning op onderwerpen en thema’s waarop Nederland naast een financiële ook wezenlijke inhoudelijke meerwaarde heeft. Die meerwaarde komt uit de binnen de bredere watersector (NGO’s, kennisinstellingen, bedrijfsleven, overheden) besloten kennis en ervaring. Ontwikkelingslanden vragen naar de inzet van deze kennis en ervaring. Verwacht wordt dat de Nederlandse kennis en kunde over de volle breedte leidt tot meer impact op het terrein van economische verzelfstandiging en armoedebestrijding. Dat geldt zowel voor het waterbeheer als drinkwater- en sanitaire voorzieningen.

21

Kunt u aangeven hoeveel extra (arme) mensen duurzame toegang hebben tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen door de activiteiten die in 2010 door de Nederlandse regering zijn ontplooid en waarvan u melding maakt op p. 18 en 19?

In 2009–2010 hebben door Nederlandse hulp 3 103 000 mensen toegang gekregen tot schoon drinkwater en 8 657 000 mensen tot verbeterde sanitaire voorzieningen. Definitieve cijfers voor 2010 zijn voor een groot deel afhankelijk van nog te ontvangen rapportages, waardoor de hierboven genoemde cijfers vooral betrekking hebben op bereikte resultaten uit 2009.

22

Wat betekent de reductie van het aantal begunstigde OS-landen voor de «Water mondiaal»-samenwerking met Egypte?

Na de beëindiging van de OS-relatie met Egypte wordt de samenwerking in het kader van Water Mondiaal, gefinancierd uit de HGIS non-ODA, gewoon voortgezet. De afgelopen maanden heeft het WM-team in overleg met de ambassade de programmering voor de komende tijd uitgewerkt met als eerste belangrijke activiteit de organisatie van de in vraag 19 beschreven waterweek en bedrijvenmissie. Op basis van de workshops (tijdens de waterweek) en al bestaande contacten zullen samenwerkingsmogelijkheden verder worden uitgewerkt, in het bijzonder op het gebied van kennisuitwisseling en tussen bedrijven. De financiële middelen die onder het Water Mondiaal programma zijn gereserveerd, zullen bij de verdere ontwikkeling van de samenwerking worden ingezet.


X Noot
1
Naar boven