32 123 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2010

Nr. 67 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 september 2010

Met deze brief informeer ik u over een aantal ontwikkelingen in het kader van het vangnet-Ziektewet (ZW). Ten behoeve van de overzichtelijkheid en de onderlinge samenhang, doe ik dit in één brief. Achtereenvolgens ga ik in op:

  • 1. de uitkomsten van het IWI-onderzoek naar de uitvoering van het vangnet-ZW;

  • 2. de uitkomsten van het onderzoek naar aanleiding van de motie-Vermeij c.s. (II, 32 123 XV, nr. 28), inclusief de mogelijkheden tot wijziging van het ZW-begrip.

Mijn hoofdconclusie is dat het nodig is de activerende werking van het vangnet-ZW verder te versterken.

1. Uitkomsten van het IWI-onderzoek naar de uitvoering van het vangnet-ZW

Bij separate brief van heden heb ik u de rapportage «Dienstverlening op maat» van de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) aangeboden (kamerstuk 26 448, nr. 441). In deze rapportage gaat de Inspectie onder meer uitgebreid in op de uitvoering door UWV van de ZW voor langdurig zieke vangnetters. In deze brief geef ik de uitkomsten van dit onderdeel van de rapportage weer. Voorts ga ik in op het «Plan van aanpak verbetering ZW-arborol», dat UWV heeft opgesteld en geef ik hierover mijn oordeel.

UWV heeft als wettelijke taak het vangnet-ZW uit te voeren voor zieke werknemers voor wie de werkgever geen loondoorbetalingsplicht (meer) heeft. Het betreft hierbij onder meer zieke WW-gerechtigden, zieke uitzendkrachten en zieke werknemers met een tijdelijk dienstverband. Zij worden in deze brief met de verzamelterm zieke vangnetters aangeduid.

De IWI wijst er onder andere op dat het UWV nog niet gelukt is het ZW/proces te demedicaliseren, dat een goed registratiesysteem nog ontbreekt, dat de expertise van het Werkbedrijf onvoldoende wordt benut, en dat de kans groot is dat hierdoor re-integratiekansen worden gemist. Probleemanalyses en plannen van aanpak komen in veel gevallen enkele maanden te laat tot stand.

UWV herkent de door IWI gesignaleerde administratieve tekortkomingen in het activeringsproces voor langdurig zieke vangnetters en deelt de IWI-conclusie dat de kwaliteit van het activeringsproces de laatste jaren onvoldoende verbeterd is. Overigens wijst UWV op goede resultaten ten aanzien van het kortdurende verzuim. Zo herstelt door de goede samenwerking met de uitzendsector circa 80% van de zieke uitzendkrachten binnen twee weken.

Mede gezien de relatief hoge instroom van vangnetters in de WIA dient de kwaliteit van de re-integratie van langdurig zieke werklozen van UWV op korte termijn substantieel verbeterd te worden. Ik heb UWV hiertoe dan ook opdracht gegeven. UWV heeft inmiddels een plan van aanpak opgesteld. Dit «Plan van Aanpak verbetering ZW-arborol» doe ik u hierbij toekomen (bijlage 1).1

In het plan benoemt UWV een groot aantal maatregelen om zowel op korte termijn als op de langere termijn uitstroom uit de ZW en participatie met (gedeeltelijk) behoud van de ZW-uitkering, te bevorderen. UWV treft met uitvoering van het plan van aanpak maatregelen op alle door IWI benoemde knelpunten.

UWV streeft naar een stijging van het aantal hersteldverklaringen en het aantal werkenden van ruim 40%. Voor 2013 betekent dit bij gelijkblijvend aantal ziekmeldingen een extra uitstroom van 5 000 personen uit de ZW en een verhoging van het aantal werkenden met een ZW-uitkering met ongeveer 8 000 personen.

Verder gaat UWV de uitvoering van de ZW-arborol verbeteren. Hierbij zijn de sleutelwoorden: «risicoselectie», «demedicalisering» en «participatie». UWV neemt onder meer maatregelen om het gebruik van stuur- en verantwoordingsinformatie en rapportage-instrumenten te borgen. Om deze nieuwe werkwijze verder te kunnen ontwikkelen start UWV binnenkort met zeven ontwikkelkantoren. Kern van de werkwijze die UWV op de ontwikkelkantoren gaat volgen is het sterker positioneren van de re-integratiebegeleider als degene die de regie voert in het ZW-arboproces. Verder gaat UWV bezien of het, om te beginnen voor zieke WW’ers, mogelijk en wenselijk is het werkbedrijf en de werkpleinen een grotere rol bij de re-integratie te laten spelen. Het aantal overdrachtsmomenten wordt hierdoor verminderd, en de dienstverlening van het werkbedrijf wordt voor de zieke vangnetters ingezet.

Ik heb er vertrouwen in dat UWV er in zal slagen dit verbeterplan en de noodzakelijke moderniseringen tijdig uit te voeren, en dat de dan genomen maatregelen tot een meer voortvarende en succesvolle re-integratie van langdurig zieke werklozen zal leiden.

Hierbij moet echter wel bedacht worden dat zieke vangnetters, vaker dan zieken met een werkgever, met multiproblematiek te maken hebben, en met een slechtere positie op de arbeidsmarkt. Verder werkt het ontbreken van de mogelijkheid van re-integratie bij de eigen werkgever belemmerend.

UWV zal in de tussentijdse rapportages en de jaarverslagen verslag doen van de uitvoering van het verbeterplan, de bereikte mijlpalen en de resultaten van de verbeteringen. Verder zal in het UWV-jaarplan 2012 een prestatie-indicator inzake de re-integratie van langdurig zieke werklozen opgenomen worden.

Ik zal de IWI vragen komende jaren vervolgonderzoek te doen naar de re-integratie van langdurig zieke werklozen en de resultaten van het verbeterplan.

2. De uitkomsten van het onderzoek naar aanleiding van de motie-Vermeij c.s. en mogelijkheden tot wijziging van het ZW-begrip

Wat betreft de positie van zieke vangnetters is ook de motie-Vermeij c.s. van belang. De motie Vermeij c.s. (II, 32 123, XV, nr. 28) verzocht de regering te onderzoeken of er meer instrumenten ingezet kunnen worden die erop gericht zijn om meer zieke vangnetters aan het werk te helpen bij een nieuwe werkgever.

Ik heb dit onderzoek toegezegd. Met deze brief doe ik mijn toezegging gestand.

Een ambtelijke werkgroep van SZW en UWV heeft hiertoe de volgende vragen uitgewerkt:

  • a. Wat is de kern van de problematiek in het vangnet-ZW?;

  • b. Wat zijn de mogelijkheden om de arbeidsdeelname van zieke vangnetters te vergroten?

Daarnaast heeft de werkgroep verkend welke alternatieven er zijn voor het huidige ZW-begrip. Deze verkenning is ingegeven door het knelpunt dat IWI en UWV signaleren, namelijk dat het huidige ZW-begrip re-integratie van zieke vangnetters kan belemmeren.

De belangrijkste uitkomsten van de werkgroep zijn in bijlage 2 samengevat.1 Ik geef hierna mijn beleidsconclusies.

De ambtelijke werkgroep stelt vast dat langdurig zieke vangnetters een heterogene en moeilijk bemiddelbare groep vormen. Zij hebben geen werkgever, doen vaker een beroep op de sociale zekerheid, hebben een slechte gezondheid en een zwakke plek op de arbeidsmarkt. Het zoeken van een nieuwe werkgever is hierdoor niet eenvoudig.

Daarnaast concludeert de werkgroep dat het vangnet-ZW nu nog te weinig activerend werkt. Er is sprake van een relatief hoog langdurig verzuim en relatief hoge instroom in de WIA. Alhoewel het vangnet-ZW gekenmerkt wordt door een complexere problematiek dan die bij gewone werknemers, wijst dit erop dat de prikkels voor zieke vangnetters, werkgevers en uitvoering minder krachtig zijn dan die bij werknemers met een vast dienstverband.

Tot slot stelt de werkgroep vast dat het huidige ZW-begrip verouderd is en onvoldoende activerend werkt. Modernisering van het ZW-begrip is daarom gewenst.

Ik onderschrijf alle bovenstaande conclusies. Dit leidt naar mijn oordeel tot de volgende te nemen maatregelen.

Allereerst is uitwerking van een activerender ZW-begrip gewenst. Daartoe verken ik momenteel de mogelijkheden om het huidige ZW-begrip dat gerelateerd is aan ongeschiktheid tot het verrichten van «zijn arbeid», te vervangen door een begrip wat toetst aan ongeschiktheid tot het verrichten van «passende arbeid». Hiermee wordt een betere balans bereikt tussen inkomensbescherming en activering. Hiervoor is wetswijziging vereist. Voorbereidingen hiertoe heb ik reeds in gang gezet.

Genoemde wetswijziging moet worden ingebed in een bredere modernisering van het vangnet-ZW. Doel hiervan is de arbeidsmogelijkheden van zieke vangnetters verder te vergroten. Ik acht het gelet op de conclusies van de werkgroep aangewezen de noodzaak hiervan te benoemen.

Verder acht ik het dringend gewenst dat verbeteringen worden doorgevoerd in de uitvoeringspraktijk. Het reeds genoemde plan van aanpak van UWV, gericht op verbeteringen in de uitvoering, dient daarom voortvarend ter hand te worden genomen. Ik zal nauwgezet toezien op de uitvoering van de aangekondigde maatregelen door UWV.

Tevens acht ik het op basis van het verrichte onderzoek gewenst de werkgeversdienstverlening te versterken, omdat werkgevers een cruciale rol vervullen bij de re-integratie van zieke vangnetters. Ik denk daarbij aan het volgende:

  • 1. Het benutten van de werkgeversservicepunten om werkgevers administratieve handelingen uit handen te nemen bij het in dienst nemen van zieke vangnetters.

  • 2. Het beter benutten van elders beschikbare expertise bij de re-integratie van zieke vangnetters naar werk. Hierbij kan gedacht worden aan de inzet van het Werkbedrijf UWV en van de werkpleinen. Een andere mogelijkheid betreft de benutting van expertise van externe arbodiensten. UWV is hierop in zijn verbeterplan naar aanleiding van de IWI-rapportage ook ingegaan.

  • 3. Beter benutten van de mogelijkheid om zieke vangnetters met arbeidsmogelijkheden te detacheren bij een re-integratiebedrijf of een SW-bedrijf dat werk maakt van het ontwikkelen van arbeidsmogelijkheden van mensen met arbeidsbeperkingen.

  • 4. Verbreden van de afspraken die UWV met re-integratiebedrijven maakt. Het gaat dan om afspraken gericht op het bieden van nazorg en het uitwisselen van vacatures om duurzame plaatsing te bevorderen en uitval uit werk te voorkomen. Uiteraard geldt daarbij steeds het uitgangspunt van een selectieve inzet van re-integratiemiddelen.

Deze maatregelen acht ik noodzakelijk in het licht van het IWI-onderzoek en het verrichte onderzoek naar aanleiding van de motie-Vermeij c.s.. Ik zie thans geen aanleiding voor extra wettelijke re-integratie-instrumenten naar aanleiding van de motie-Vermeij c.s., omdat uit het onderzoek is gebleken dat niet vaststaat dat deze toegevoegde waarde hebben en selectief kunnen worden toegepast. Wel wijs ik erop dat UWV een dossieronderzoek zal verrichten naar kenmerken en re-integratiemogelijkheden van zieke werklozen. Een dergelijk onderzoek kan meer inzicht bieden in de mate waarin deze doelgroep nog re-integratiemogelijkheden heeft en de gewenste richting van interventies door UWV.

3. Tot slot

Hiervoor heb ik aangegeven dat modernisering van de ZW gewenst is. Voor de volledigheid meld ik u dat het kabinet reeds een eerste stap heeft gezet om de ZW te moderniseren, met het regeringsvoornemen om meer prikkels in de Ziektewet in te bouwen. Het daartoe strekkende wetsvoorstel (Wet anticumulatie Ziektewet en Werkloosheidswet) is recent bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt. Invoering van het wetsvoorstel is voorzien in 2011.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven