32 123 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2010

Nr. 98 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 april 2010

In vervolg op mijn brief van 12 april jongstleden (32 123 VI, nr. 95) aan uw Kamer inzake de vermeende fraude bij de aankoop van Bouwfonds door ABN-Amro heeft de vaste commissie voor Justitie mij gevraagd om aan te geven wanneer ik verwacht uw Kamer te kunnen informeren over de uitkomsten van het onderzoek van het Openbaar Ministerie in bovengenoemde zaak.

Over deze zaak ben ik inmiddels geïnformeerd door het College van procureurs-generaal. Op grond van deze informatie kan ik uw Kamer thans het volgende berichten.

In een op 31 maart jongstleden verschenen artikel berichtte de Volkskrant over fraude bij de aankoop van Bouwfonds door ABN-Amro in het jaar 2000. Er zouden, aldus de Volkskrant, vertrouwelijke documenten met daarin een hoger bod van ING zijn gelekt aan ABN-Amro door een bestuurder van Bouwfonds. Twee weken na dit bod zou Bouwfonds aan ABN-Amro zijn verkocht voor een bedrag dat 75 miljoen gulden lager was dan het bod van ING. Deze berichtgeving was aanleiding voor het lid Jansen (SP) om mij de vraag te stellen of het Openbaar Ministerie destijds onderzoek had ingesteld naar de overname van Bouwfonds, en zo nee, waarom niet.

Zoals in mijn brief van 12 april jl. aangegeven is er in casu sprake van verwevenheid met een lopend onderzoek. In dat kader beschikt het Functioneel Parket over een medio 2009 opgesteld document met informatie inzake de verkoop van Bouwfonds aan de ABN-Amro, waarbij ik opmerk dat hieruit niet blijkt dat het bod van ABN-Amro lager zou zijn geweest dan dat van ING.

Gelet op het tijdstip waarop de feiten waarvan sprake is in het artikel zouden hebben plaatsgevonden, namelijk vóór 1 februari 2000, en het moment waarop deze informatie bij het Functioneel Parket bekend is geworden, is het Functioneel Parket tot de vaststelling gekomen dat de mogelijk naar voren komende strafbare feiten inmiddels zijn verjaard. In dit verband wijs ik erop dat met de Wet herijking strafmaxima voor een aantal delicten de verjaringstermijn per 1 februari 2006 is verlengd zonder overgangsregeling voor toen nog niet verjaarde feiten (Stb. 2006, 11). In het onderhavige geval was er bij inwerkingtreding van deze wet echter reeds sprake van verjaring. Daarom zal het Functioneel Parket naar deze zaak geen nader onderzoek instellen.

Met verwijzing naar mijn brief van 12 april jongstleden waarbij in reactie op het verzoek van het lid Jansen (SP) om uw Kamer ook te informeren over een eventueel onderzoek door de Nederlandse Mededingsautoriteit (NMa) naar de overname van Bouwfonds, bericht ik u bij deze voorts dat het aldaar vermelde voorlopige oordeel van de NMa, te weten dat de in de pers gepresenteerde feiten buiten het bereik van de Mededigingswet vallen, thans als definitief kan worden aangemerkt.

Tenslotte meld ik dat ik deze kwestie inmiddels ook onder de aandacht heb gebracht van de Nederlandse Bank en van de Inspectie voor Volkshuisvesting.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven