32 045 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met een hervorming van de regeling betreffende herziening ten voordele van de gewezen verdachte (Wet hervorming herziening ten voordele)

Nr. 15 AMENDEMENT VAN DE LEDEN VAN DER STEUR EN GESTHUIZEN

Ontvangen 9 december 2011

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In artikel I wordt artikel 462 als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt de zinsnede «Tenzij het verzoek naar zijn oordeel niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is,» vervangen door: Tenzij het verzoek als bedoeld in artikel 461 naar zijn oordeel niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, dan wel voor toewijzing vatbaar is,.

2. In het vierde lid wordt «Minister van Justitie» vervangen door: Minister van Veiligheid en Justitie.

II

In artikel I wordt in artikel 465, vijfde lid, aan het slot toegevoegd: of tot het inwinnen van advies van de in artikel 462 bedoelde commissie.

III

In artikel I komt de eerste volzin van artikel 469, eerste lid, te luiden: Indien de Hoge Raad de noodzakelijkheid daarvan blijkt draagt hij aan de procureur-generaal op een nader onderzoek te verrichten als bedoeld in de artikelen 461 en 463, dan wel advies in te winnen van de in artikel 462 bedoelde commissie.

Toelichting

Onderdelen II en III

Dit amendement heeft in de eerste plaats tot doel om de mogelijkheden voor de gewezen verdachte om op te komen tegen afwijzende beslissingen van de procureur-generaal bij de Hoge Raad in verband met een verzoek tot nader onderzoek, te verruimen en in te passen in de herzieningsprocedure.

Het wetsvoorstel maakt mogelijk dat de gewezen verdachte in het kader van zijn herzieningsaanvraag aan de Hoge Raad kan vragen opdracht te geven tot een nader onderzoek in met name de gevallen waarin de procureur-generaal een eerder gedaan verzoek tot nader onderzoek heeft afwezen. Daarbij moet echter wel het uitgangspunt worden gehanteerd dat de Hoge Raad in het kader van de herzieningsaanvraag van de gewezen verdachte dezelfde mogelijkheden heeft als de procureur-generaal heeft in het kader van het, aan de herzieningsaanvraag voorafgaande, verzoek tot nader onderzoek van de gewezen verdachte. De Hoge Raad moet in volle omvang kunnen oordelen over de afwijzing van verzoeken van de gewezen verdachte. De wijzigingen in de onderdelen II en III strekken ertoe het mogelijk te maken dat de Hoge Raad, alvorens op de herzieningsaanvraag te beslissen, opdracht kan geven advies van de commissie in te winnen. Daardoor kan de Hoge Raad bewerkstelligen dat de commissie wordt ingeschakeld in geval de Hoge Raad van oordeel is dat de procureur-generaal ten onrechte geen advies bij de commissie heeft ingewonnen. Deze wijziging vormt een aanvulling op de, al in het wetsvoorstel voorziene, mogelijkheid voor de Hoge Raad om, alvorens op de herzieningsaanvraag te beslissen, opdracht te geven tot een nader onderzoek. Die al voorziene mogelijkheid is vooral van belang als de Hoge Raad van oordeel is dat de procureur-generaal het verzoek tot nader onderzoek ten onrechte niet heeft gehonoreerd. De hier toegelichte wijzigingen maken het mogelijk dat de Hoge Raad zowel in gevallen waarin hij meent dat de procureur-generaal het verzoek tot nader onderzoek ten onrechte heeft afgewezen als in gevallen waarin hij van oordeel is dat de procureur-generaal ten onrechte niet de commissie heeft ingeschakeld, daartoe alsnog opdracht kan geven. Op deze wijze ontstaat een volwaardige mogelijkheid voor de gewezen verdachte om de beslissingen van de procureur-generaal aan de Hoge Raad voor te leggen, terwijl deze mogelijkheid tegelijk inpasbaar is in de herzieningsprocedure, en het introduceren van een formeel rechtsmiddel – die de regeling zou compliceren – kan worden vermeden. Als de Hoge Raad die opdracht geeft, voorziet het wetsvoorstel erin dat de gewezen verdachte met de gegevens die ter uitvoering van de opdracht van de Hoge Raad worden gegenereerd, een nadere schriftelijke toelichting op de herzieningsaanvraag kan geven (zie de artikelen 466, tweede lid, en 469, zesde lid, Sv).

Onderdeel I, eerste lid

In de tweede plaats heeft dit amendement tot doel de procureur-generaal bij de Hoge Raad niet ertoe te verplichten om aan de commissie advies te vragen wanneer meteen duidelijk is dat het verzoek tot nader onderzoek voor toewijzing vatbaar is. Het zou tijdrovend zijn, en ook niet in het belang van de gewezen verdachte zijn, wanneer de uitvoering van een nader onderzoek in afwachting van het – verplicht te vragen – advies van de commissie zou moeten worden uitgesteld in gevallen waarin op voorhand duidelijk is dat het nader onderzoek moet worden verricht. De in artikel 462, tweede lid, Sv vervatte verplichting om de commissie in te schakelen, heeft alleen toegevoegde waarde wanneer niet meteen duidelijk is of het gevraagde onderzoek moet worden verricht.

Onderdeel I, tweede lid

Dit is een technische wijziging.

Van der Steur

Gesthuizen

Naar boven