32 044 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een regeling betreffende herziening ten nadele van de gewezen verdachte (Wet herziening ten nadele)

H VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 oktober 2023

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid1 brengt bijgaand verslag uit van een schriftelijk overleg naar aanleiding van een brief van 22 mei 20232 van de Minister van J&V waarin zij ingaat op de toezegging aan de Eerste Kamer Toezegging Evaluatie wetsvoorstel over vijf jaar (32 044).3 naar aanleiding van deze toezegging.

De Minister voor Rechtsbescherming heeft op 6 oktober 2023 gereageerd op de commissiebrief van 11 juli 2023.

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Minister voor Rechtsbescherming

Den Haag, 11 juli 2023

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid hebben in haar commissievergadering van 27 juni 2023 beraadslaagd over de brief van 22 mei 20234 van de Minister van J&V waarin zij ingaat op de toezegging aan de Eerste Kamer Toezegging Evaluatie wetsvoorstel over vijf jaar (32 044).5 In de vergadering van 27 juni jl. is besloten de status van de toezegging als voldaan aan te merken en de leden gelegenheid te bieden tot het leveren van inbreng voor schriftelijk overleg naar aanleiding van deze toezegging. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben van de geboden mogelijkheid gebruik gemaakt. De leden van de fracties van D66, SP en OPNL sluiten zich aan bij deze vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben begrepen dat het wegens het ontbreken van de toepassing van de regeling Herziening ten nadele, er niet geëvalueerd kan worden.

Aanleiding voor het onderhavige wetsvoorstel was – zo begrijpen de leden uit de memorie van toelichting – de Schiedamse parkmoord en het aandringen van leden van de Tweede Kamer. Uit de behandeling van dit wetsvoorstel hebben de leden begrepen dat de noodzaak van de onderhavige regeling nadrukkelijk onderwerp van gesprek is geweest. De toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie heeft tijdens die behandeling aangegeven dat er volgens informatie van het OM op dat moment enkele, maar nog geen tiental strafzaken waren die voor herziening ten nadele in aanmerking zouden komen.

Thans wordt geconstateerd dat er gedurende de periode van evaluatie niet één zaak in aanmerking is gekomen voor herziening ten nadele. De leden van GroenLinks-PvdA vragen u wat dit zegt over de noodzaak van deze regeling. En zijn er – los van de periode van evaluatie – sinds de inwerkingtreding op 1 oktober 2013 zaken geweest die voor herziening ten nadele in aanmerking zijn gekomen?

Bent u met de leden eens dat – met de kennis van nu – vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de noodzaak van deze regeling, nu deze in de praktijk in ieder geval gedurende vijf jaar niet is toegepast en mogelijk zelfs gedurende een periode van bijna tien jaar niet is toegepast? Deze leden verzoeken u te reflecteren op de vraag hoe u thans oordeelt over de noodzaak van deze regeling, en daarbij tevens te reflecteren op het feit dat er vanuit de wetenschap veel kritiek was op deze regeling en dit wetsvoorstel destijds is aangenomen met 36 stemmen voor en 35 stemmen tegen?

Is hiermee sprake geweest van een effectieve inzet van wetgevingscapaciteit? Op welke manier betrekt u de verwachte reikwijdte van voorgenomen wetgeving (waar onder begrepen het verwachte aantal keer dat wetgeving zal worden gebruikt) bij de prioriteitstelling voor de schaarse wetgevingscapaciteit? Op welke manier wordt voorkomen dat sprake is van incidentwetgeving? Kunt u een inschatting maken wat deze wet heeft gekost in financiële zin, daarin meegenomen het aantal arbeidsuren?

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien uw reactie – bij voorkeur tegen eind augustus 2023 – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, B.O. Dittrich

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 oktober 2023

In oktober 2013 is de Wet herziening ten nadele in werking getreden. Deze wet introduceerde de wettelijke mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen onherroepelijke uitspraken van de strafrechter in geval van ernstige misdrijven ten nadele van de gewezen verdachte te kunnen herzien. Bij brief van 22 mei 2023 heb ik uw Kamer bericht dat het niet mogelijk is deze wet te evalueren omdat de daarin opgenomen herzieningsregeling ten nadele in de praktijk niet is toegepast (Kamerstukken I 2022/23 36 200 VI, F).

In reactie op uw brief van 11 juli 2023 beantwoord ik graag de vragen die hierover door de fractie van GroenLinks-PvdA zijn gesteld en waarbij de fracties van D66, SP en OPNL zich hebben aangesloten.

Sinds de inwerkingtreding van de wet in oktober 2013 zijn er, zo beantwoord ik de vraag daarover van de fractie van GroenLinks-PvdA, geen gevallen waarin een onherroepelijke rechterlijke uitspraak op grond van deze regeling door de Hoge Raad is herzien. Het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie heeft één keer een herzieningsaanvraag ten nadele bij de Hoge Raad ingediend. Deze zaak betrof een roofoverval op een supermarkt in 2001, die ook wel bekend is geworden als de «Vivaldi-zaak». In zijn arrest van 8 november 2016 heeft de Hoge Raad de herzieningsaanvraag afgewezen (HR 8 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2520). Sindsdien zijn geen nieuwe zaken aan de HR voorgelegd. Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven op dit moment in een aantal afgesloten strafzaken te onderzoeken of een vordering tot herziening ten nadele kan worden ingesteld. Dit betreffen complexe en langlopende onderzoekstrajecten, waarbij het Openbaar Ministerie met grote zorgvuldigheid beziet of die zaken voldoen aan de wettelijke criteria voor herziening ten nadele en de uitleg die de Hoge Raad in het eerder aangehaalde arrest aan het novumbegrip heeft gegeven.

In reactie op de vraag van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wat het voorgaande zegt over de noodzaak van deze regeling, merk ik het volgende op. De mogelijkheid van herziening ten nadele betreft een buitengewoon rechtsmiddel dat slechts in uitzonderlijke gevallen voor toepassing in aanmerking komt. Het gaat immers om een procedure waarmee een onherroepelijke vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging in het nadeel van de verdachte kan worden herzien. De regeling kan daarmee worden beschouwd als een noodventiel binnen het Nederlandse strafrechtelijk bestel. De herzieningsprocedure heeft naar zijn aard als buitengewoon rechtsmiddel een uitzonderlijk karakter. Het enkele feit dat tot op heden nog geen herzieningsaanvraag ten nadele door de Hoge Raad gegrond is verklaard, biedt op zichzelf geen aanleiding om de wenselijkheid van de wettelijke regeling te heroverwegen.De frequentie waarmee de regeling wordt toegepast, doet niet af aan het belang van het bestaan van een zorgvuldige procedure op grond waarvan een onherroepelijke uitspraak in het nadeel van de gewezen verdachte kan worden herzien. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie dat een verdachte van een ernstig levensdelict onherroepelijk is vrijgesproken maar er nadien zeer belastend bewijsmateriaal ten aanzien van die verdachte aan het licht is gekomen, de situatie dat de onherroepelijke vrijspraak van de verdachte gebaseerd is op valse (bewijs)stukken of de situatie dat vast is komen te staan dat de gewezen verdachte zich met betrekking tot zijn strafzaak schuldig heeft gemaakt aan omkoping van bij die strafzaak betrokken personen (zoals de officier van justitie of de rechter). Dat deze wettelijke voorziening naar zijn aard slechts sporadisch zou worden toegepast, doet niet af aan de waarde van de regeling als zodanig. Gelet op het voorgaande, zie ik geen aanleiding de herzieningsregeling ten nadele te heroverwegen. De door de leden van GroenLinks-PvdA aangehaalde kritiek uit de wetenschap en de stemverhouding bij de aanvaarding van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer maken dit niet anders.

Bij de inzet van ambtelijke capaciteit voor de voorbereiding van nieuwe wetgeving worden verschillende criteria in acht genomen, zo beantwoord ik de vragen hierover. Omdat deze capaciteit bijna altijd schaars is, moeten hierin voortdurend keuzes worden gemaakt. Bij deze afweging worden uiteraard ook het nut en de bruikbaarheid van de wetswijziging voor de praktijk in ogenschouw genomen. De inzet van ambtelijke wetgevingscapaciteit is van veel factoren afhankelijk. De verwachte frequentie waarmee nieuwe wetgeving in de praktijk wordt toegepast, is daarbij niet doorslaggevend. Tot slot vragen deze leden mij om een inschatting van de totale kosten van de Wet herziening ten nadele, inclusief de kosten van het aantal arbeidsuren. Een dergelijke inschatting kan niet worden gegeven, omdat er geen specifieke registratie plaatsvindt van het aantal (ambtelijke) arbeidsuren dat per wetgevingstraject wordt besteed.

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind


X Noot
1

Samenstelling:

Croll (BBB) (ondervoorzitter), Marquart Scholtz (BBB), Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Veldhoen (GroenLinks-PvdA), Recourt (GroenLinks-PvdA), Kluit (GroenLinks-PvdA), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Martens (GroenLinks-PvdA), Vogels (VVD), Van den Berg (VVD), Meijer (VVD), Doornhof (CDA), Van Toorenburg (CDA), Dittrich (D66) (voorzitter), Belhirch (D66), Bezaan (PVV), Nicolaï (PvdD), Van Bijsterveld (Ja21), Janssen (SP), Talsma (CU), Van den Oetelaar (FVD), Van Dijk (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL).

X Noot
2

Kamerstukken I 2022/23, 36 200 VI, F (reactie op het toezeggingenrappel).

X Noot
3

T01696.

X Noot
4

Kamerstukken I 2022/23, 36 200 VI, F (reactie op het toezeggingenrappel).

X Noot
5

T01696.

Naar boven