32 044
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een regeling betreffende herziening ten nadele van de gewezen verdachte (Wet herziening ten nadele)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 2 december 2009

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

Algemeen2
1.Inleiding2
2.Hoofdlijnen van de regeling3
3.Buitenlands recht6
4.Constitutionele en verdragsrechtelijke aspecten6
5.Gronden voor herziening6
6.De uitspraken die voor herziening vatbaar zijn8
7.Het soort strafbare feiten waarbij herziening te nadele mogelijk wordt9
8.Het vereiste dat herziening in het belang is van een goede rechtsbedeling; particuliere opsporing9
9.Verjaarde strafbare feiten10
10.Kring van personen die herziening ten nadele kunnen aanvragen10
11.Procedure en rechtsbijstand11
12.Het bewaren van gegevens en voorwerpen12
13.Overgangsrecht (artikel II)12
   
Artikelsgewijs13

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij complimenteren de regering met haar heldere uiteenzetting van onderhavige complexe juridische materie. De lezer van de memorie van toelichting wordt stevig bij de hand genomen en geleid door het doel van de wet, de belangenafweging, de hoofdlijnen van de wet, het (internationale) juridische kader en de constitutionele en verdragsrechtelijke aspecten waarna uitvoerig op de diverse (deel)aspecten wordt ingegaan.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel herziening ten nadele. Zij hebben daarover een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en hebben hierover een aantal opmerkingen en vragen. Daar waar deze leden spreken over «het rondetafelgesprek», wordt verwezen naar het door de vaste Kamercommissie voor Justitie georganiseerde rondetafelgesprek over dit wetsvoorstel op 29 oktober 2009.

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voornemen van de regering om, ondanks daaraan verbonden nadelen, toch te komen tot de invoering van de mogelijkheid om onherroepelijke uitspraken in geval van ernstige misdrijven ten nadele van de gewezen verdachte te kunnen herzien. Met de regering delen deze leden de constatering dat het openstellen van de mogelijkheid van herziening ten nadele recht doet aan het gevoelen in de samenleving en binnen het recht dat sommige misstanden moeten kunnen worden gecorrigeerd.

De leden van de VVD-fractie hechten eraan nu reeds op te merken dat het hun voorkeur verdient om een wetsvoorstel betreffende herziening ten voordele en een wetsvoorstel betreffende herziening ten nadele gelijktijdig te behandelen in beide Kamers, omdat de regeling van de herziening ten nadele voortbouwt op de regeling van herziening ten voordele, zoals deze wordt gepresenteerd. De leden van de VVD-fractie onderkennen een direct verband tussen beide regelingen, zowel in procedurele als in inhoudelijke zin.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel, hetgeen voorziet in de invoering van een regeling betreffende herziening ten nadele van de gewezen verdachte.

De leden van de SGP-fractie hebben met bijzondere belangstelling van het wetsvoorstel kennis genomen.

Naar deze leden hebben begrepen, is de aanvankelijke bedoeling van de regering geweest om zowel de herziening ten nadele als de herziening ten voordele in één wetsvoorstel (Wet hervorming herzieningsregeling) te doen opnemen. Tevens begrijpen zij dat het advies van de Raad van State aanleiding heeft gegeven om het oorspronkelijke wetsvoorstel te splitsen in twee afzonderlijke voorstellen. Uit de identieke adviezen van de Raad van State bij het onderhavige wetvoorstel en het wetsvoorstel hervorming herziening ten voordele (Kamerstuk 32 045) hebben deze leden dat niet op kunnen maken. Voor zover deze leden hebben kunnen vaststellen, heeft de Raad van State slechts de mogelijkheid van splitsing van het oorspronkelijke wetsvoorstel genoemd, zonder dat deze suggestie wordt beargumenteerd. Vandaar de vraag van deze leden of de Raad van State overwegingen heeft aangereikt ten gunste van splitsing. In elk geval willen zij graag van de regering vernemen welke overwegingen haar tot splitsing hebben doen besluiten.

In de memorie van toelichting geeft de regering vervolgens te kennen dat het haar voorkeur geniet om de beide wetsvoorstellen gezamenlijk te behandelen. Deze leden vragen om een toelichting op deze wens van de regering. Moet gezamenlijke behandeling worden verstaan in procedurele zin? Is, afgezien van inhoudelijke overeenkomsten en verschillen, sprake van onderlinge afhankelijkheid van beide voorstellen in de zin dat het ongewenst geacht moet worden dat het ene voorstel wel en het andere niet zou worden aanvaard?

2. Hoofdlijnen van de regeling

2.1 Wenselijkheid van de herziening ten nadele

De stelling «vrijspraken die ten onrechte zijn gegeven stichten geen vrede» is naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie in casu een treffende. Het is beslist onverteerbaar wanneer iemand die naar alle waarschijnlijkheid een zeer ernstig delict op zijn geweten heeft, er zonder meer mee wegkomt omdat bepaald bewijs eerder niet voorhanden was/leek te zijn. De techniek schrijdt voort en daardoor kan nieuw bewijs beschikbaar komen dat in bepaalde gevallen, onder strikte voorwaarden, alsnog moet kunnen worden meegewogen. Dat de regering er daarom voor heeft gekozen een voorstel in te dienen tot herziening ten nadele kunnen de leden van de CDA-fractie goed begrijpen. Net als de regering zijn zij geneigd de voordelen van een herziening ten nadele te laten prevaleren boven de nadelen. Toch hebben genoemde leden nog enkele zwaarwegende punten van zorg. Die moeten eerst worden weggenomen alvorens zij met het voorstel kunnen instemmen. Daarnaast hebben zij nog vragen ten aanzien van bepaalde uitwerkingspunten.

Een belangrijk punt van zorg is gelegen in het feit dat het steeds vaker voorkomt dat individuen (journalisten, onderzoekers etc.) zich niets ontziend vastbijten in een afgedane strafzaak en niet meer loslaten. Hoewel niet miskend mag worden dat daarmee in een incidenteel geval ernstig onrecht is hersteld, kleven hier ook risico’s aan. Hoe gaat de regering nu voorkomen dat vrijgesproken verdachten straks te pas en te onpas ten prooi vallen aan mensen die simpelweg niet kunnen berusten in een rechterlijke uitspraak en alles uit de kast halen om alsnog belastend materiaal te vinden, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Genoemde leden zijn hier zeer ongerust over.

De belangrijkste aarzeling die de leden van de PvdA-fractie voelen bij het wetsvoorstel herziening ten nadele is gelegen in de vraag naar de noodzaak van het wetsvoorstel. Ogenschijnlijk lijken er geen juridische belemmeringen tegen dit wetsvoorstel te zijn. Herziening wordt bijvoorbeeld niet als een nieuw strafproces gezien maar als heropening van een eerder proces. Bovendien is Nederland wat betreft het ne bis in idem-beginsel niet aan het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) gehouden. Ook de voortschrijdende techniek waaronder DNA-onderzoek maakt herziening beter mogelijk. Echter, zo menen de leden van de PvdA-fractie, hoewel herziening ten nadele wellicht in juridische of technische zin mogelijk is, maakt dit nog niet duidelijk waarom het ook wenselijk is. In het verleden werd hier in Nederland anders tegen aan gekeken. zo lezen deze leden ook in de brief d.d. 5 november 2001 van de minister van Justitie aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 27 419, nr. 5). In deze brief wordt erop gewezen dat herziening ten nadele steeds uitgesloten is gebleven. Welke overwegingen precies, anders dan de voortschrijdende techniek in forensisch onderzoek, hebben er toe geleid om dit wetsvoorstel nu in te dienen? De argumenten dat herziening in het belang kan zijn van de materiële waarheid en dat slachtoffers daar behoefte aan hebben zijn niet nieuw. Aangezien deze leden herziening ten nadele als een zeer ingrijpend rechtsmiddel zien, zouden zij graag nog een nadere motivering willen hebben waarom het als een noodzakelijk middel wordt gezien.

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat er zeer hoge drempels worden voorgesteld om te voorkomen dat een dergelijk ingrijpend rechtsmiddel lichtvaardig kan worden gebruikt. Maar zijn de voorgestelde drempels niet zo hoog dat het rechtsmiddel niet gebruikt zal worden? Zo vragen deze leden of er een inschatting kan worden gegeven hoeveel zaken van herziening ten nadele er jaarlijks te verwachten zijn als het voorliggende wetsvoorstel, met de daarin voorziene drempels, van kracht zou zijn?

De leden van de PvdA-fractie vragen welke problemen de regering ziet in het na lange tijd heropenen van een strafzaak met betrekking tot de bewijsvoering. Is de kans niet groot dat zaken die ten nadele worden herzien, ook in tweede aanleg niet tot een veroordeling zullen komen? Heeft dit niet juist een averechts effect op het belang dat slachtoffers aan de mogelijkheid van herziening ten nadele mogen toekennen?

De leden van de SP-fractie hebben begrip voor de aandacht die wederom is gewekt voor een mogelijke herziening ten nadele. Technische ontwikkelingen gaan snel en de opsporing maakt daarvan gebruik. De leden onderschrijven de gedachte dat waarheidsvinding voorop moet staan en dat het voor slachtoffers en nabestaanden onverteerbaar is dat na een vrijspraak aan ernstig nieuw belastend bewijs geen rechtsgevolg meer kan worden gegeven.

Deze leden willen desondanks een aantal kanttekeningen plaatsen bij het instellen van een herziening ten nadele omdat grote zorgvuldigheid is vereist, ook ter bescherming van slachtoffers en nabestaanden. Het risico bestaat dat met de invoering van een herziening te nadele iedere vrijspraak wordt gezien als een voorlopige vrijspraak in afwachting van nieuwe ontwikkelingen in de opsporing. Voorkomen moet worden dat niet alleen het Openbaar Ministerie (OM), zoals de regering terecht opmerkt, maar ook slachtoffers en nabestaanden de herziening ten nadele als herkansing gaan beschouwen. Het risico bestaat dat slachtoffers en nabestaanden het niet instellen van een herziening ten nadele juist extra geschaad zullen worden in hun rechtsgevoel en dat er daardoor aanvullend leed wordt toegebracht. De leden van de SP-fractie wijzen in dat verband ook op de waarschuwing van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) dat de herziening ten nadele een hellend vlak kan zijn. Ook in het rondetafelgesprek werd door deskundigen gewezen op het risico dat het na verloop van tijd moeilijk zal worden om een zaak nog bewezen verklaard te krijgen en dat daarmee juist het gezag van het recht kan worden ondermijnd. De leden onderschrijven de mening die breed in de hoorzitting werd geuit dat uiterste terughoudendheid geboden is.

Terecht werd in het rondetafelgesprek ook gewezen op het feit dat herzieningen vooral ook voorkomen moeten worden door een betere motivering van vonnissen en dan met name het opnemen van bewijsmiddelenverklaringen in vonnissen. De leden onderschrijven dit punt van aandacht en vragen een reactie van de regering. Nu reeds wordt door de rechterlijke macht aangegeven dat de werkdruk er voor zorgt dat er onvoldoende kan worden gemotiveerd. Erkent de minister dat hier een probleem ligt dat een voortvarende aanpak vereist?

De leden van de SP-fractie stellen vast dat de invoering van de herziening ten nadele een grote drastische stap is in het strafprocesrecht. Invoering maakt ook aanpassing naderhand mogelijk. Hoe streng ook de eisen en voorwaarden die nu bij introductie worden voorgesteld, dit is slechts een momentopname. Deze leden pleiten daarom voor een zorgvuldige formulering die de bedoelingen van het wetsvoorstel duidelijk begrensd weergeeft.

De leden van de VVD-fractie zeggen met enige verbazing ervan kennis te hebben genomen dat de regering het standpunt van de wetenschap deelt dat als ernstig bezwaar kan worden genoemd het voortdurend in onzekerheid laten van een niet-veroordeelde verdachte. Deze leden vragen of bij niet opgeloste misdrijven de onzekerheid van slachtoffers en nabestaanden van slachtoffers niet zwaarder moet wegen. Met de regering zijn zij van mening dat de noodzaak van een zorgvuldige en goede voorbereiding en behandeling van de strafzaak altijd voorop moet staan en dat er geen sprake moet zijn van een herkansing die aan de praktijk van opsporing en vervolging te gemakkelijk wordt gegund. Naar het oordeel van de leden van de VVD-fractie hecht de regering er echter te zeer aan dat zaken door de mogelijkheid van herziening ten nadele niet te veel ter discussie zouden moeten staan. Zien zij dat goed? Is het juist niet zo dat de belangen van slachtoffers, nabestaanden van slachtoffers en de samenleving als geheel bij kapitale delicten zo groot zijn dat de discussie in een groter aantal gevallen dan het wetsvoorstel thans beoogt ter discussie worden gesteld?

Met verbazing hebben de leden van de VVD-fractie kennisgenomen van het standpunt van de Raad van Hoofdcommissarissen en het Korpsbeheerdersberaad om af te zien van de mogelijkheid om te adviseren over het wetsvoorstel tot herziening ten nadele, omdat het wetsvoorstel «geen beheersmatige consequenties bevat». Deze leden betwijfelen dat ten zeerste en vragen of de regering hun oordeel deelt. Juist als het voorgenomen wetsvoorstel door amendering terugwerkende kracht zou krijgen, zijn er aanzienlijke beheersmatige consequenties te voorzien, met name waar het betreft de inzet van de korpsen op het terrein van het opnieuw rechercheren van kapitale delicten, zoals moord. Deelt de regering die constatering van de leden van de VVD-fractie en is zij voornemens de Raad van Hoofdcommissarissen en Korpsbeheerders alsnog te verzoeken om een advies?

De leden van de fractie van de ChristenUnie herkennen het spanningsveld dat de regering in de memorie van toelichting schetst met betrekking tot de argumenten voor en bezwaren tegen een herziening ten nadele van een verdachte. Deze leden hebben dan ook nog een aantal vragen betreffende de voorstellen daartoe.

De regering stelt in de memorie van toelichting dat door de mogelijkheid van herziening ten nadele verwachtingen worden gewekt bij slachtoffers en nabestaanden die niet of alleen bij uitzondering waargemaakt kunnen worden. De aan het woord zijnde leden verzoeken de regering nader toe te lichten op welke wijze het wetsvoorstel aan dit probleem tegemoet komt en daarbij mede in te gaan op het risico dat bij oude zaken een zaak wel ter discussie wordt gesteld, maar door het tijdsverloop niet meer zal kunnen worden ingevuld.

De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat het wetsvoorstel ten doel heeft de correctie van juridische missslagen en foute beslissingen. Deze leden onderschrijven deze principiële keuze. Dat geldt eveneens wat betreft het voornemen om herziening ten nadele niet te beperken tot alleen ernstige strafbare feiten, maar deze ook mogelijk te maken in geval van falsa, ongeacht de ernst van het strafbare feit waarvoor de gewezen verdachte oorspronkelijk was berecht, zij het dat dit een uitzondering is op de hoofdregel. Deze leden stellen nog wel de vraag of een herzieningsmogelijkheid (ten voordele of ten nadele) mede afhankelijk is van de vraag of beroep en eventueel cassatie is gevraagd van een door de (een) lagere rechter uitgesproken, onherroepelijk geworden vonnis.

3. Buitenlands recht

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in de memorie van toelichting een overzicht wordt gegeven van buitenlands recht. Kan de regering aangeven in hoeveel gevallen in die landen die een vorm van herziening ten nadele van de gewezen verdachte kennen, daadwerkelijk tot een herziening ten nadele is gekomen sinds die mogelijkheid in dat land bestaat?

4. Constitutionele en verdragsrechtelijke aspecten

4.1. De Grondwet en het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden

De leden van de PvdA-fractie vragen op grond waarvan precies wordt aangenomen dat er met herziening van een strafproces het niet om een nieuwe behandeling van een strafzaak gaat, maar om een heropening van een bestaande strafzaak. Waarom wordt dan een uitspraak die tot eventueel een derde uitspraak (in cassatie) wordt gedaan «onherroepelijk» genoemd?

4.2. Het EVRM

Begrijpen de leden van de PvdA-fractie uit de woorden, zoals die op blz. 9 van de memorie van toelichting staan, dat een klacht over schending van het ne bis in idem-beginsel tegen Nederland door het Europees Hof tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EHRM) niet ontvankelijk zou worden verklaard, dat het ne bis in idem-beginsel niet kan worden afgedwongen? Op welke wijze is Nederland dan wel gehouden aan het ne bis in idem-beginsel, te meer artikel 68 Wetboek van Starfrecht zelf expliciet de mogelijkheid tot herziening openlaat? Wordt de betekenis van dit beginsel niet teveel uitgehold als herziening in geen enkel geval daaronder zou vallen? Is Nederland voornemens dit protocol op (korte) termijn te ratificeren?

De leden van de PvdA-fractie zijn erkentelijk voor de toelichting bij het ne bis in idem-beginsel in relatie tot het EVRM. Maar als het waar is dat Nederland niet gehouden is aan de het EVRM-protocol waarin dit beginsel is vastgelegd, waarom wordt dan ingegaan op de jurisprudentie ten aanzien artikel 4 van het Zevende Protocol EVRM? Is er ook jurisprudentie van het EHRM waar blijkt dat herziening wel een schending van het genoemde protocol of van andere artikelen van het EVRM kan opleveren? Zo ja, in welke gevallen is daar dan sprake van? Kan op deze jurisprudentie nader worden ingegaan?

5. Gronden voor herziening

5.1. Nader over het novum

De leden van de CDA-fractie merken op dat op grond van het voorgestelde artikel 482a alleen sprake is van een novum wanneer het ernstige vermoeden ontstaat dat, indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, de zaak zou zijn geëindigd in een veroordeling van de gewezen verdachte. De leden van de CDA-fractie vragen zich met prof. C.P.M. Cleiren af of de term «vermoeden» wel zo gelukkig gekozen is. Zou die term niet moeten worden gereserveerd voor «ernstig vermoeden van schuld», en gaat het in casu niet meer om gerede twijfel, zo vragen genoemde leden.

De leden van de CDA-fractie hechten zeer aan het recht op een eerlijk proces en daar lijkt de schoen toch enigszins te wringen. Het mag dan namelijk zo zijn dat door voortschrijdende technieken bepaald nieuw technisch bewijs beschikbaar komt, maar dat de controle daarop door de tijd die inmiddels is verstreken lastig is geworden (eventuele fouten in de «chain of evidence»). Ook wordt het naarmate de tijd verstrijkt steeds lastiger om (alsnog) ontlastend bewijs aan te dragen of te verzamelen. Mr. A. A. Franken bespreekt dit punt vrij uitvoerig in zijn position paper ten behoeve van het rondetafelgesprek. Deze leden zijn gevoelig voor zijn argumentatie. Kan de regering hierop nader ingaan?

Herziening ten nadele wordt onder meer mogelijk wanneer er sprake is van een geloofwaardige bekentenis. Maar wanneer is daarvan sprake? Gelden alleen bekentenissen afgelegd tegenover opsporingsambtenaren, officieren van Justitie of rechters, of kunnen ook bekentenissen afgelegd tegenover anderen aanleiding zijn de zaak te heropenen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zij begrijpen wel dat een verklaring van horen zeggen op zichzelf van beperkte waarde is, maar wat zo’n verklaring teweeg kan brengen is niet duidelijk. Kan de regering hier nader op ingaan en expliciet aangeven wanneer en onder welke omstandigheden er sprake is van een geloofwaardige bekentenis?

Een verklaring van een medeverdachte kan ook grond zijn voor herziening, zo begrijpen de leden van de CDA-fractie. De verklaringen van getuigen evenwel niet. Deze leden zijn van mening dat getuigenverklaringen op goede gronden zijn uitgesloten, maar zij kunnen zich voorstellen dat om vergelijkbare redenen ook verklaringen en bekentenissen van medeverdachten worden uitgesloten. Kan de regering de leden van de CDA-fractie nader toelichten waarom aan een verklaring van een medeverdachte wel waarde wordt toegedicht en aan die van een (andere) getuige niet. En onder welke omstandigheden, in welke gevallen, kan een verklaring van een medeverdachte grond zijn voor herziening?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat herziening ten nadele ook mogelijk moet zijn in geval van een geloofwaardige bekentenis van een gewezen verdachte. Tegenover wie moet een dergelijke bekentenis zijn gedaan? Kan een bekentenis door een verdachte tegenover een getuige die dit later meldt, voldoende zijn voor een herziening ten nadele? In welke gevallen wel en in welke gevallen niet? Deze leden hechten aan een nadere precisiering van de definitie van een «geloofwaardige bekentenis».

De leden van de SP-fractie stellen dat het wetsvoorstel aanleiding geeft tot een aantal vragen over de praktische invulling van de procedure. Zo vragen zij om een uitgebreidere uitleg van het begrip «geloofwaardige bekentenis» en stellen daarbij de vraag of dit beperkt is tot een directe bekentenis of dat ook een indirecte bekentenis voldoende invulling aan het begrip geloofwaardige bekentenis vormt.

De leden van de VVD-fractie zijn met de regering van mening dat belangrijke voorwaarden moeten worden gesteld aan de ernst van het feit en de bewijskracht van het «nieuwe» bewijs. Is de regering er serieus bang voor dat met de regeling van de herziening ten nadele wij terecht zullen komen op een hellend vlak? Moet bij de regeling van de feiten waarvoor een herziening ten nadele kan worden verzocht, niet in belangrijke mate aansluiting worden gezocht bij het criterium van de verstoorde en geschokte rechtsorde, zoals het Wetboek van Strafvordering dat reeds kent, zo vragen de leden?

Door de regering wordt in de regeling van de herziening ten nadele «een ernstig vermoeden van veroordeling» geconstrueerd. De leden van de VVD-fractie vragen de regering dit begrip nader te duiden. Wat kan worden verstaan onder een dergelijk ernstig vermoeden? Met het College van procureurs-generaal zijn de leden van de VVD-fractie van mening dat ook een getuigenverklaring de basis moet kunnen zijn van een novum ten nadele van de gewezen verdachte. De betrouwbaarheid van een getuigenverklaring na tijdsverloop is ter beoordeling van de feitenrechter die na toewijzing van de herziening ten nadele die betrouwbaarheid onderzoekt. Deelt de regering dit standpunt? Zo ja, waarom dan toch die heel restrictieve uitleg?

De regering zoekt aanknoping bij twee gronden, waarop de herziening ten nadele kan plaatshebben, het novum en de falsa. In de memorie van toelichting treffen de leden van de VVD-fractie naar hun oordeel een te beperkte uitleg aan van het begrip geloofwaardige bekentenis. Kan de regering dat begrip nader duiden? Het komt de leden van de VVD-fractie voor dat de begrippen novum en falsa altijd de gronden voor herziening kunnen zijn voor delicten met een strafbedreiging van 12 jaar of meer, waarbij tegelijkertijd ook in de wet moet worden opgenomen dat die delicten dan niet meer verjaren. Is de regering tot die aanpassing van het voorstel bereid?

De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken de regering nader toe te lichten onder welke omstandigheden sprake is van een geloofwaardige bekentenis van de gewezen verdachte en daarbij in te gaan op de vraag hoe de stellingname in reactie op het advies van de Raad voor de rechtspraak in de memorie van toelichting, waarbij wordt gesteld dat een naderhand gedane bekentenis van de gewezen verdachte niet (uitsluitend) mag stoelen op een verklaring van een of meer getuigen die de gewezen verdachte het feit hebben horen bekennen zich verhoudt tot het gebruikte voorbeeld van de Billy Dunlop-zaak.

5.2 Nader over falsa

De leden van de CDA-fractie zijn positief over het voorstel om, indien sprake is van een falsa, de herziening in ruime mate mogelijk te maken. Genoemde leden vragen of het niet zo zou moeten zijn dat een verjaring van het delict niet langer in het voordeel is van de gewezen verdachte. Zou de regering bereid zijn om ten aanzien van de falsa een uitzondering te maken op de hoofdregel (artikel 482b, onder b) dat reeds verjaarde delicten niet in aanmerking komen voor een herziening ten nadele, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de voorgestelde regeling van artikel 482a herziening ten nadele mogelijk mogelijk bij vier soorten falsa, waaronder het geval van een omgekochte rechter (tweede lid). Hoewel deze leden zeker de schade als gevolg van de aantasting van het gezag van de rechtspraak niet wilden bagatelliseren, stellen zij de vraag of het tweede lid in de regeling moet worden opgenomen, nu ook de memorie van toelichting (blz. 15) stelt dat er in Nederland geen gevallen bekend zijn waarin een rechter is omgekocht.

6. De uitspraken die voor herziening vatbaar zijn

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering in de memorie van toelichting opmerkt dat het weliswaar denkbaar is dat er nieuwe omstandigheden aan het licht komen die het opleggen van een zwaardere straf of de toepassing van een zwaardere strafbepaling rechtvaardigen, maar gezien de nadelen van herziening ten nadele is het niet wenselijk om dit instrument louter ter aanpassing van de strafmaat of kwalificatie in te zetten. Moeten deze leden daaruit begrijpen dat het de bedoeling van de regering is om de herziening ten nadele alleen te laten gelden in die gevallen waarin sprake is van vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging? De leden van de VVD-fractie zijn niet overtuigd van de reden om de casus van «de omgekochte rechter» hierop een uitzondering te laten zijn. Kan de regering haar beweegredenen op dit punt nader toelichten?

De leden van de SGP-fractie merken op dat in de voorgestelde regeling veroordelingen in het algemeen uitgesloten zijn van herziening. Het is echter denkbaar dat er nieuwe omstandigheden aan het licht komen die het opleggen van een zwaardere straf of de toepassing van een zwaardere strafbepaling zouden rechtvaardigen. Evenwel acht de regering het niet wenselijk het instrument herziening ten nadele louter ter aanpassing van de strafmaat of kwalificatie aan te wenden, zulks vanwege de nadelen van de herziening ten nadele. Deze leden zouden het op prijs stellen te vernemen aan welke nadelen de regering in het bijzonder denkt.

7. Het soort strafbare feiten waarbij herziening te nadele mogelijk wordt

De leden van de CDA-fractie merken op dat herziening ten nadele alleen mogelijk is indien sprake is van een misdrijf waarop een levenslange gevangenisstraf is gesteld en waarbij een dode te betreuren is. Op «eenvoudige» doodslag staat evenwel geen levenslange gevangenisstraf. Zou de regering er niet verstandig aan doen om ook indien van doodslag sprake is herziening mogelijk te maken, zo vragen deze leden.. De scheidslijn tussen doodslag en de levensdelicten waarop wel een levenslange gevangenisstraf is gesteld is zo dun.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering het gevaar herkend van een «hellend vlak» ten aanzien van de vraag welke strafzaken heropend moeten worden? Met andere woorden, effent het voorliggend wetsvoorstel het pad naar herziening ten nadele van minder ernstige feiten?

De leden van de VVD-fractie hebben tot hun ontsteltenis moeten constateren dat het soort strafbare feiten waarvoor herziening ten nadele mogelijk wordt absoluut worden beperkt door de eis dat het moet gaan om delicten, waarop een levenslange gevangenisstraf is gesteld en dat het misdrijf de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft gehad. Deze leden kunnen zich niet herkennen in de opmerking van de regering dat indien er geen dode zou zijn te betreuren de voordelen van de herziening ten nadele niet opwegen tegen de nadelen ervan. Kan de regering aangeven waarom zo «makkelijk» een zo hoge drempel als aanvaardbaar wordt opgevoerd?

De leden van de VVD-fractie vragen met het College van procureurs-generaal of de regeling van de herziening ten nadele niet een ruimer toepassingsbereik moet krijgen. Deze leden denken hierbij aan alle delicten, waarop een gevangenisstraf van 12 jaar of meer is gesteld, waarbij tegelijkertijd kan worden bepaald dat al die (in de vorige zinsnede bedoelde) delicten niet meer verjaren. Alhoewel de leden van de VVD-fractie instemmen met het standpunt van de regering dat de regeling van de herziening ten nadele een beperkter toepassingsbereik moet hebben dan de herziening ten voordele, vragen de leden of niet te gemakkelijk voorbij wordt gegaan aan de positie van slachtoffers en nabestaanden van slachtoffers bij de kapitale delicten.

8. Het vereiste dat herziening in het belang is van een goede rechtsbedeling; particuliere opsporing

De leden van de SGP-fractie constateren dat indien er sprake is van een onherroepelijke vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, deze uitspraak, zoals elke rechterlijke uitspraak, dient te worden gerespecteerd en opsporing alleen is toegestaan voor zover de voorgestelde regeling daar ruimte voor biedt. Particuliere opsporing, door bijvoorbeeld onderzoeksjournalisten en particuliere recherchebureaus, in weerwil van een onherroepelijke vrijspraak wordt in de voorgestelde regeling tegengegaan. Het voorstel om geen acht te slaan op de resultaten van regeloverschrijdende opsporing, waarbij een recht van de gewezen verdachte is geschonden, kunnen deze leden goed plaatsen. Gegeven echter het feit dat particuliere opsporing in veel gevallen niet kan worden verhinderd, stellen deze leden de vraag of de regering een beleid voorstaat dat particuliere opsporing zoveel mogelijk moet (ver)hinderen. Deze leden begrijpen niet waarom in gevallen waarop het wetsvoorstel betrekking heeft, een strenger bewijsuitsluitingscriterium moet worden gehanteerd dan in gewone strafzaken is voorzien, ook al is geen sprake van regeloverschrijdende opsporing. Zij vragen om verduidelijking op dit punt.

9. Verjaarde strafbare feiten

De leden van de VVD-fractie zijn ten aanzien van de verjaring van strafbare feiten van mening dat de regering te eenvoudig zich neerlegt bij het feit dat sommige kapitale delicten verjaren. Het zou de voorkeur hebben van deze leden om tegelijk met de introductie van de herziening ten voordele en de herziening ten nadele ook de verjaring van strafbare feiten bij alle kapitale delicten met een strafbedreiging boven de 12 jaar af te schaffen. Heeft de regering ook in die richting gedacht?

10. Kring van personen die herziening ten nadele kunnen aanvragen

De leden van de CDA-fractie constateren dat herziening ten nadele uitsluitend mogelijk is op initiatief van het College van procureurs-generaal van het OM. Hierop is veel kritiek. Bijkans een ieder die zich tot de Kamer heeft gewend is van mening dat het beter zou zijn het initiatief neer te leggen bij de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Desondanks zijn de leden van de CDA-fractie overtuigd door de argumenten van de regering om het neer te leggen bij het College van procureurs-generaal van het OM. Met name het argument dat het gaat om een voortzetting van de vervolging is naar het oordeel van genoemde leden overtuigend.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom het OM de aangewezen instantie is om een herzieningsverzoek te doen en niet de procureur-generaal bij de Hoge Raad.

De leden van de SP-fractie stellen dat tijdens het rondetafelgesprek de mening breed werd uitgedragen, zoals ook door de Raad van State in zijn advies, dat de rol die nu door de regering aan het OM wordt toebedeeld beter zou passen bij de procureur generaal van de Hoge Raad. De afwegingen van de regering hebben deze leden nog onvoldoende overtuigd en vragen zij daarom een nadere toelichting op dit punt.

De leden van de VVD-fractie vragen of de herziening ten nadele zou moeten plaatsvinden op initiatief van het College van procureurs-generaal of op initiatief van de Procureur-generaal bij de Hoge Raad, gehoord hebbende het College van procureurs-generaal. Gezien de impact van deze regeling lijkt de laatste instantie de voorkeur te hebben van deze leden. Dat zou tegelijkertijd met zich meebrengen dat de Procureur-generaal bij de Hoge Raad de beschikking zou moeten krijgen over eigen onderzoeksmogelijkheden of het OM opdrachten zou moeten kunnen geven. Deelt de regering die zienswijze?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de herziening ten nadele naar haar aard een andere procedure is dan de herziening ten voordele. Vergeleken met de laatstgenoemde herzieningsvorm heeft de herziening ten nadele in sterke mate het karakter van een «action-publique». Anders dan bij een herziening ten voordele dient bij een herziening ten nadele te worden nagegaan of een hernieuwde voortzetting van de eerdere vervolging wel opportuun is, zo stelt de memorie van toelichting. Vanwege deze redenen is voorgesteld dat het initiatief voor een herziening bij het College van procureurs-generaal van het OM ligt en niet bij de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Deze leden verzoeken deze keuze nader toe te lichten en daarbij in te gaan op de vraag of gezien de mogelijke betrokkenheid van het OM bij de wijze waarop de strafzaak waarvan herziening ten nadele wordt overwogen tot aan de niet-veroordelende uitspraak van de rechter behandeld is, er niet voor pleit om ook bij de herziening ten nadele de poortwachtersfunctie aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad te laten.

De leden van de SGP-fractie merken op dat wat betreft de kring van personen die herziening ten nadele kunnen aanvragen, wordt voorgesteld deze mogelijkheid niet te bieden aan slachtoffers en nabestaanden. Slechts een verzoek aan het OM door deze personen om een herziening ten nadele te vragen is mogelijk. Deze leden begrijpen dat het OM een strenge opportuniteitstoets zal hanteren in dergelijke gevallen. Zij vragen welke betekenis aan deze drempel moet worden toegekend, zulks mede gelet op het feit dat in de memorie van toelichting betreffende de hoofdlijnen van de voorgestelde regeling als één van de belangrijkste argumenten vóór een herziening ten nadele worden genoemd de belangen van slachtoffers en nabestaanden.

11. Procedure en rechtsbijstand

11.1. De toepassing van opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen

De leden van de PvdA-fractie vragen of de Hoge Raad de gevangenhouding van een gewezen verdachte kan bevelen.

De leden van de VVD-fractie merken op dat het voor de hand lijkt te liggen dat toepassing van dwangmiddelen tegen de gewezen verdachte strikt wordt genormeerd, maar niet geheel wordt uitgesloten. Dat doet het wetsvoorstel dan ook niet. Het is naar het oordeel van deze leden goed dat de procedure van de Centrale Toetsings Commissie (CTC) van het OM wordt gevolgd, maar wel vragen zij of de uiteindelijk formele aanvraag tot herziening ten nadele niet anders moet worden gepositioneerd in het Wetboek van Strafvordering. Het komt deze leden voor dat een procedure tot herziening ten nadele maar één maal kan worden gevoerd. Deelt de regering die zienswijze?

Alhoewel de leden van de VVD-fractie inzien dat het nodig kan zijn opsporingshandelingen te verrichten in de fase waarin de Hoge Raad nog geen beslissing heeft genomen over de herzieningsaanvraag, achten zij de voorgestelde regeling op dit punt zeer kwetsbaar. Kan de regering motiveren waarom niet zou kunnen worden gewacht op een beslissing van de Hoge Raad en kunnen veel beoogde handelingen al niet worden verricht onder de algemene strekking van artikel 2 van de Politiewet?

11.2. Het rechtsgeding bij de Hoge Raad en de feitenrechter

De leden van de CDA-fractie merken op dat indien een herzieningsaanvraag gegrond wordt verklaard, de zaak verwezen wordt naar een rechtbank, met de mogelijkheid van hoger beroep en cassatie. Deze leden vinden dat een goede zaak. Een herziening ten nadele vraagt beslist om een nieuw volwaardig strafproces.

11.3. Rechtsbijstand

De leden van de SP-fractie vragen of onder de rechtsbijstand die aan de gewezen verdachte wordt verleend, waarvan het belang door de regering terecht wordt benadrukt, ook is begrepen de kosten van aanvullend forensisch of ander onderzoek. Bestaat er bij de Raden voor Rechtsbijstand voldoende inzicht in de herzieningsproblematiek of is hiervoor aanvullende kennis nodig?

Wat is de reactie van de regering op een tijdens het rondetafelgesprek gedane suggestie om te komen tot een «keurmerk» voor herzieningsadvocaten? Is de regering bereid om op dit punt in overleg te treden met de Orde van Advocaten?

12. Het bewaren van gegevens en voorwerpen

De leden van de VVD-fractie stellen dat anders dan de memorie van toelichting meldt, de huidige bepalingen omtrent het bewaren (en moeten vernietigen) van gegevens en voorwerpen bijzonder beperkend kunnen zijn voor het succesvol afronden van een opsporingsonderzoek na een toegewezen herzieningsverzoek ten nadele. Is de regering het hiermee eens? Zo neen, kan de regering uiteen zetten hoe de regelingen rondom notificatie en het vernietigen van gegevens zich verhouden met het standpunt van de regering als verwoord op blz. 13 van de memorie van toelichting?

De leden van de VVD-fractie vragen of «nieuw technisch bewijs» in alle gevallen van de huidige bestaande wetgeving wel kan worden bewaard. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de notificatie en het vernietigen van sporen en aanwijzingen, maar ook aan afgeluisterde telefoongesprekken die na notificatie volgens het huidig geldende recht moeten worden vernietigd. Deze leden merken op dat zij in de huidige voorstellen van herziening ten voordele en herziening ten nadele geen bepalingen vinden die de bewaarmogelijkheid van bewijs ongelimiteerd verlengen. Verwacht de regering, zo vragen de leden van de VVD-fractie, geen bewijsproblemen door de gelimiteerde bewaarmogelijkheid van bewijs in de tijd en de daarmee samenhangende notificatiebepalingen aan de gewezen verdachte en andere betrokkenen?

13. Overgangsrecht (artikel II)

De leden van de CDA-fractie merken op dat op diverse plaatsen in Nederland cold case-teams werkzaam zijn die proberen oude nog niet opgehelderde zaken alsnog op te lossen. Zij benutten nieuwe technieken, bijvoorbeeld DNA-onderzoek, en stuiten daarbij soms op bewijs dat eerder niet voorhanden was in strafzaken waarin een verdachte, naar nu blijkt, waarschijnlijk, ten onrechte is vrijgesproken. Dit zijn reeds behandelde strafzaken die niet onder het bereik van voorliggend wetsvoorstel vallen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of het juridisch mogelijk zou zijn aan het voorstel terugwerkende kracht toe te kennen. Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom kiest de regering daar dan niet voor?

De leden van de VVD-fractie zetten nu al sterke vraagtekens bij het voornemen van de regering om aan dit wetsvoorstel in formele zin, het betreft immers een voorgestelde wijziging van het Wetboek van Strafvordering, geen terugwerkende kracht toe te kennen. In zijn algemeenheid wordt aan een wijziging van het Wetboek van Strafvordering wel terugwerkende kracht toegekend. Zien de leden dit juist en wat is de reden van de regering om dit bij dit voorstel anders te doen? Juist het achterhalen van de materiële waarheid kan voor slachtoffers en/of nabestaanden van slachtoffers een aangelegen punt zijn. Door geen terugwerkende kracht toe te kennen aan de voorgestelde wijziging ontneemt de regering juist in cold cases de mogelijkheid om die materiële waarheid te achterhalen. Wat is hiervan de reden? Is de regering met de leden van de VVD-fractie van mening dat de voorgestelde herziening ten nadele eigenlijk hierdoor, in ieder geval de komende jaren, een dode letter wordt? Juist voor het oplossen van kapitale delicten, waar in het verleden door volksvertegenwoordiging de verjaring is afgeschaft, zou pleiten dat dit wetsvoorstel terugwerkende kracht krijgt. Deelt de regering dit standpunt? Leidt de huidige voorgestelde regeling van de herziening ten nadele niet tot«een dode letter», een wet die pas op zijn vroegst over vijf à zes jaar materieel in werking treedt?

Met verbazing nemen de leden van de VVD-fractie dan ook kennis van de opmerkingen van de regering in de memorie van toelichting. Zijn het juist niet de ergste misdragingen in onze samenleving, waarvoor we herziening ten nadele willen openstellen, zo vragen de leden de regering? Met het College van procureurs-generaal delen de leden van de VVD-fractie de mening dat geen enkele zware crimineel er op zou moeten mogen vertrouwen dat hij niet alsnog in rechte wordt betrokken voor de wandaden waarvan hij of zij wordt verdacht. Graag een reactie van de regering. De leden van de VVD-fractie zijn totaal niet overtuigd door de argumenten van de regering om het overgangsrecht in artikel II geen terugwerkende kracht te laten hebben. Kan de regering dit, mede in het licht van de positie van slachtoffers van kapitale delicten, nader verduidelijken?

ARTIKELSGEWIJS

De leden van de CDA-fractie merken op dat prof. mr. P.A.M. Mevis de Kamer een aantal wetstechnische opmerkingen doen toekomen. Deze leden vragen de regering hieraan aandacht te besteden, met name aan de vraag of in artikel 482a, eerste lid, niet moet staan «ten gevolge heeft gehad» en wat wordt bedoeld met «gericht» in artikel 482c, eerste lid.

De leden van de CDA-fractie merekens tevens op dat in artikel 482a, vijfde lid, wordt voorgesteld om onder een misdrijf, als bedoeld in het eerste lid onder a, niet te begrijpen de medeplichtigheid aan, poging tot en de voorbereiding van dat misdrijf. Deze leden zijn het eens met de regering om de twee laatst genoemde uit te sluiten, maar vragen waarom medeplichtigheid aan er niet onder begrepen zou moeten worden. Het onderscheid tussen medeplegen en medeplichtigheid is in de loop der tijd zo vervaagd dat het bij voorbaat uitsluiten van medeplichtigheid niet langer in de rede ligt, zo menen genoemde leden. Bovendien kan nieuw bewijs aanleiding zijn om te twijfelen of er sprake is van medeplegen of medeplichtigheid.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

De griffier van de commissie,

Nava


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Haersma Buma (CDA), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Azough (GL), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Roemer (SP), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Besselink (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Leijten (SP), Sterk (CDA), Ulenbelt (SP), De Vries (CDA), Weekers (VVD), Van Gent (GL), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Karabulut (SP), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Smilde (CDA) en Slob (CU).

Naar boven