32 043 Toekomst pensioenstelsel

BF VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 14 september 2022

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 hebben kennisgenomen van de brief van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen met antwoorden op de nadere vragen over de evaluatie van de Uniforme Rekenmethodiek (URM)-Deel I en de voorgenomen aanpassingen daarvan.2 De leden van de CDA-fractie en de PvdA-fractie hebben een niet-beantwoorde vraag nogmaals gesteld.

Naar aanleiding hiervan is op 28 maart 2022 een brief gestuurd aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen.

De Minister heeft op 16 mei 2022 aangegeven dat het beantwoorden van de vraag niet binnen de gebruikelijke termijn mogelijk is.

De Minister heeft op 12 september 2022 inhoudelijk gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Bijl

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen

Den Haag, 28 maart 2022

De leden van de CDA-fractie en de PvdA-fractie danken u voor de antwoorden op hun nadere vragen over de evaluatie van de Uniforme Rekenmethodiek (URM)-Deel I en de voorgenomen aanpassingen daarvan.3 Deze leden zijn u erkentelijk voor de gegeven uitleg over de wijzigingen in de URM systematiek en uw toezegging dat u nog gaat overleggen over de reeds in gang gezette scenario-uitbreiding met de sector. De uitleg in de brief bevestigt de kennis van zaken die voornoemde leden al hadden en waaruit de vragen werden gesteld.

Omdat het niet uw bedoeling kan zijn de Eerste Kamer met een «kluitje in het riet» te bedienen herhalen de aan het woord zijnde leden graag nogmaals de meest essentiële en niet-beantwoorde vraag. De leden van de GroenLinks-fractie sluiten zich graag bij deze vraag aan:

«Wat levert de wijziging van de URM-systematiek op aan extra voorspelbare zekerheid, gegeven de kosten en de lange termijn waarop de prognose is gebaseerd?»

De uitvoering van het pensioenakkoord in wet- en regelgeving zal ook van de Eerste Kamer veel inzet vragen, reden genoeg om nu reeds te markeren dat ook lastige vragen van deze Kamer een adequaat antwoord verdienen.

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien uw beantwoording met belangstelling tegemoet en ontvangt deze graag binnen vier weken.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M.L. Vos

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 mei 2022

Hierbij deel ik u mede dat de beantwoording van de Kamervraag van de leden van de CDA-fractie, de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie over «nader schriftelijk overleg URM-Deel 1», ontvangen 28 maart 2022, niet binnen de gestelde termijn van drie weken mogelijk is. In deze beantwoording wil ik graag ook de uitkomsten meenemen van een overleg met de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars dat ik de Eerste Kamer toegezegd heb. Zie hiervoor mijn brief van 24 februari 2022.4 Ik verwacht het toegezegde overleg deze maand af te ronden en zal uw Kamer daarna zo spoedig mogelijk de beantwoording doen toekomen.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 september 2022

In uw brief van 28 maart 2022 stelt u een vraag naar aanleiding van de evaluatie van de Uniforme Rekenmethodiek (URM)-Deel I. Bedankt voor uw vraag. Die zal ik hieronder graag beantwoorden. Verder informeer ik u in deze brief over het overleg met de pensioenkoepels dat ik heb toegezegd in de brief van 24 februari 2022.5

Wat levert de wijziging van de URM-systematiek op aan extra voorspelbare zekerheid, gegeven de kosten en de lange termijn waarop de prognose is gebaseerd?

Pensioenuitvoerders gebruiken de URM-systematiek om het verwachte pensioen van deelnemers te berekenen in drie zogenaamde URM-bedragen: hoeveel wordt mijn pensioen als het meezit, als het tegenzit en wat het naar verwachting wordt. Zoals u in uw vraag aangeeft, is met ingang van 1 januari 2022 de URM-systematiek gewijzigd. Sindsdien is de tijdelijke mogelijkheid voor pensioenuitvoerders vervallen, om bij de berekening van de URM-bedragen een economische scenarioset te gebruiken van maximaal drie kwartalen eerder en geldt het voorschrift om in de doorrekening de scenarioset te hanteren die aansluit bij het kwartaal waarin de berekeningsdatum ligt. In 2018 is deze wijziging van de systematiek reeds aangekondigd.

Uit de evaluatie in 2021 van de URM is gebleken dat het rekenen met de meest recente scenarioset die aansluit bij het kwartaal waarin de berekeningsdatum ligt in veel gevallen aanmerkelijk bijdraagt aan de kwaliteit van de informatievoorziening aan de deelnemer.6 Het kan een aanzienlijk positief effect hebben op de nauwkeurigheid van de prognose, ook de lange termijnprognose, van het te bereiken pensioen. Zeker in periodes waarin er grote schommelingen op de financiële markten optreden, treedt dit effect op. Het biedt deelnemers inzicht in de mate van (on)zekerheid waarmee hun te verwachte pensioenbedragen omgeven zijn.

De Pensioenfederatie, het Verbond van Verzekeraars en de pensioentoezichthouders hebben zitting gehad in de klankbordgroep van de genoemde evaluatie. Hierin is besproken om het laten vervallen van de tijdelijke mogelijkheid om bij URM-berekeningen een eerdere scenarioset te gebruiken. De pensioenkoepels hebben op de voornemen destijds bevestigd dat dit goed uitvoerbaar was en dat het niet zou leiden tot een aanmerkelijke verhoging van de uitvoeringskosten voor pensioenuitvoerders. Omdat het uitgangspunt bij de URM is dat deelnemers nauwkeurige en actuele pensioeninformatie krijgen maar dat het voor pensioenuitvoerders ook goed uitvoerbaar moet zijn, was dat belangrijk voor mij om te weten.

In uw brief over de URM-evaluatie van 18 januari 2022 uit u zorgen over pensioenuitvoerders die het niet lukt om gebruik te maken van de meest actuele scenarioset. Ik ben in overleg getreden met de Pensioenfederatie om dit verder te bespreken, zoals ik heb aangegeven in mijn reactie van 24 februari jl.

Uit dit overleg is gebleken, in aanvulling op het overleg van zomer 2021, dat pensioenuitvoerders bij de voor hen gangbare wijze waarop ze de berekening van de individuele pensioenbedragen uitvoeren, toch beperkt worden door het voorschrift om gebruik te maken van de meest actuele scenarioset die aansluit bij het kwartaal waarin de berekeningsdatum ligt. Die individuele berekeningen vinden namelijk plaats op basis van collectieve (pensioenfondsbrede) aanpassingsfactoren in de verschillende scenario's voor de toekomstige jaren. Deze collectieve aanpassingsfactoren volgen voor pensioenfondsen uit het uitvoeren van een haalbaarheidstoets light (hbt), die volgens wettelijk voorschrift gebruikmaakt van de meest actuele scenarioset die aansluit bij het kwartaal waarin de berekeningsdatum ligt. Het uitvoeren daarvan duurt in voorkomende gevallen circa zes weken, dus steeds ongeveer tot het midden van een kwartaal. Dit kan knellen in de praktijk.

Uitkomst van het overleg is daarom dat op korte termijn de regelgeving herzien zal worden in de zin dat het bij het berekenen van URM-bedragen specifiek voor communicatiedoeleinden toegestaan is ook gebruik te maken van uitkomsten van de hbt van het kwartaal voorafgaand aan de berekeningsdatum. Vergeleken met de situatie van voor 2022 wordt de nauwkeurigheid en de actualiteit van de pensioenbedragen verbeterd en tegelijk wordt uitvoerders verlichting geboden voor de besproken knelpunten en kunnen de berekeningen op de gangbare wijze uitgevoerd worden.De Pensioenfederatie laat weten dit een werkbare aanpak te vinden.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP), Essers (CDA), Ester (CU), Vos (PvdA) (voorzitter), Van Strien (PVV), Oomen-Ruijten (CDA), Schalk (SGP), Stienen (D66), De Bruijn-Wezeman (VVD) (ondervoorzitter), A.J.M. van Kesteren (PVV), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), Crone (PvdA), Frentrop (Fractie-Frentrop), Geerdink (VVD), Van Gurp (GL), Moonen (D66), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL), De Vries (Fractie-Otten), De Blécourt-Wouterse (VVD), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Berkhout (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Prast (PvdD) en N.J.J. van Kesteren (CDA).

X Noot
2

Kamerstukken I 2021/2022, 32 043, BA.

X Noot
3

Kamerstukken I 2021/2022, 32 043, BA.

X Noot
4

Kamerstukken I 2021/22, 32 043, nr. BA.

X Noot
5

Kamerstukken I 2021/2022, 32 043, BA.

X Noot
6

Kamerstukken I 2021/2022, 32 043, AU.

Naar boven