32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 666 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 november 2024

Met deze brief informeer ik uw Kamer over een aantal pensioenonderwerpen. Aan de orde komen de volgende onderwerpen: 1) Motie Aartsen rondom verkenning aanscherping kaders beleggingsbeleid pensioenfondsen; 2) Onderzoeksmotie Joseph/Vermeer over het hoorrecht; 3) Appreciatie op het pensioenonderdeel van het pamflet «Een offensief voor bestaanszekerheid» van Nieuw Sociaal Contract; 4) Reactie op brief van de Seniorencoalitie1; 5) Stand van zaken premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid bij verzekeraars; 6) Stand van zaken derde nota van wijziging bij Wetsvoorstel pensioenverdeling bij scheiding (WPS); 7) Stand van zaken onderzoeksmotie default voortzetten vrijwillige voortzetting nabestaandenpensioen van het lid Oomen-Ruijten c.s. inclusief uitbreiding toezegging aan het lid Flach; 8) Stand van zaken onderzoeksmotie Smals overgangsrecht partnerpensioen; 9) Stand van zaken overige moties en toezeggingen. Met deze brief geef ik invulling aan de motie inzake aanscherping kaders beleggingsbeleid2 en de onderzoeksmotie over het hoorrecht3. Tot slot is de brief aan KBO-Brabant naar aanleiding van hun brief over de implementatie Wet toekomst pensioenen4 ter informatie als bijlage 1 bij deze brief toegevoegd.

1. Verkenning aanscherping kaders beleggingsbeleid pensioenfondsen

De motie Aartsen vraagt om een verkenning of relevante toezichtkaders aangescherpt kunnen worden om het uitgangspunt om een koopkrachtig pensioen te realiseren, altijd centraal te laten zijn bij het beleggingsbeleid van pensioenfondsen. En zo ja, hoe deze toezichtkaders aangescherpt kunnen worden.5

Voor de uitvoering van deze motie zijn de relevante voorschriften in de wet- en regelgeving over het beleggingsbeleid op een rij gezet en is hierover overleg gevoerd met De Nederlandsche Bank (DNB).

Kort gezegd bevestigt dit dat de wet- en regelgeving waar het strategisch beleggingsbeleid van pensioenfondsen aan moet voldoen, er voor zorgt dat pensioenfondsen een financieel gezond en koopkrachtig pensioen nastreven voor hun deelnemers. Ik zie dan ook geen aanleiding om dit kader nader aan te scherpen. Dit licht ik hieronder toe.

Een pensioenfonds belegt in het belang van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden (hierna in het kort «deelnemers») en stelt daartoe het beleggingsbeleid op waarbij financieel rendement en maatschappelijke belangen worden gewogen. Deelnemers kunnen in het algemeen niet zelf kiezen aan welke pensioenregeling zij deelnemen en zijn vaak via hun werkgever verplicht deel te nemen aan de regeling van hun pensioenfonds. Daarom worden wettelijke eisen gesteld aan de beleggingen van pensioenfondsen. Ze moeten onder andere beleggen in overeenstemming met de aard en de duur van de verplichtingen, dat wil zeggen, de toekomstige pensioenuitkeringen. Omdat pensioenen bij uitstek lange termijn beleggingen vergen, moeten fondsen rekening houden met de risico’s op lange termijn. Naast inflatie kunnen dit ook maatschappelijke of aan klimaat gerelateerde risico’s zijn met ongunstige financiële impact voor beleggingen van pensioenfondsen. Fondsen zullen deze risico’s dan ook moeten meenemen in hun risicoanalyses. Het niet meenemen van dergelijke risico’s kan wijzen op een gebrek aan bewustzijn over de potentiële financiële gevolgen van deze maatschappelijke- en klimaatrisico’s voor hun investeringen.6 Om deze risico’s te beheersen en te mitigeren kan het fonds besluiten dat het nodig is om zijn beleggingen in bepaalde regio’s en sectoren af te bouwen of bepaalde bedrijven uit te sluiten. Als voorbeeld zou dit kunnen betekenen dat beleggen in tabaksondernemingen niet in het belang van de deelnemers is. Omdat bijvoorbeeld door toenemende Europese regulering om roken te ontmoedigen, mensen minder gaan roken en beleggingen in dergelijke ondernemingen niet waardevast blijken te zijn. Pensioenfondsen moeten zich dus niet alleen richten op de korte termijn, maar moeten juist ook lange termijn ontwikkelingen in ogenschouw nemen bij het kiezen van de beleggingen. Zo houden pensioenfondsen in hun beleggingsbeleid ook rekening met milieu, klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen en vermelden zij in het jaarverslag hoe zij dat doen.

Deelnemers hebben een financieel belang en dat is wettelijk verankerd. Immers, er moet op zodanige wijze worden belegd dat het rendement van de portefeuille wordt gewaarborgd. De beleggingen die pensioenfondsen aanhouden, zijn in het belang van hun deelnemers. Bovendien biedt de Wtp aanleiding om rekening te houden met het financiële belang van deelnemers doordat hen wordt gevraagd hoeveel risico zij willen en kunnen lopen in de hoogte van hun pensioen.

Op de website van DNB staat het hierboven beschreven wettelijk kader in het onderdeel Open Boek Toezicht. Daar staat alle relevante informatie voor instellingen die onder toezicht staan van DNB. DNB beziet regelmatig in hoeverre de informatie op deze website nog actueel is en heeft deze recent aangepast aan de actuele stand van zaken.7

2. Onderzoek hoorrecht

Het primaat voor arbeidsvoorwaarden ligt van oudsher bij sociale partners, dat is de bouwsteen van het Nederlandse arbeidsvoorwaardenstelsel. De werkgever en werknemer (of sociale partners op collectief niveau) komen de wijziging van de pensioenovereenkomst overeen en besluiten of zij een verzoek tot invaren doen. De gemaakte keuzes, de overwegingen en berekeningen worden vastgelegd in een zogenoemd transitieplan. De belangen van alle belanghebbenden zullen bij de transitie naar de nieuwe pensioenregeling geborgd moeten worden. Binnen de bestaande governance zijn reeds checks and balances ingebouwd om een evenwichtige belangenafweging te waarborgen. In aanvulling daarop is in de Pensioenwet een zestal extra waarborgen opgenomen ten behoeve van het proces van de pensioentransitie. De introductie van het hoorrecht over het transitieplan in de arbeidsvoorwaardelijke fase voor verenigingen van gewezen deelnemers en voor verenigingen van gepensioneerden (hierna: verenigingen) vormt één van deze waarborgen. De overige vijf waarborgen worden hierna achtereenvolgens beschreven. Om te beginnen de opdrachtaanvaarding waarbij het pensioenfonds een eigen afweging maakt ten aanzien van het verzoek tot invaren. Ten tweede de versterking van de rol van fondsorganen waarbij het pensioenfondsbestuur bij een negatief advies van het verantwoordingsorgaan, bestaande uit vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en gepensioneerden, het voornemen tot invaren dient te heroverwegen. Ten derde is er een expliciete rol voor het interne toezicht weggelegd. In aansluiting op hun bestaande goedkeuringsrechten krijgt de Raad van Toezicht daarbij een goedkeuringsrecht op het voorgenomen besluit tot invaren. Ten vierde krijgt de toezichthouder DNB, net als bij een reguliere collectieve waardeoverdracht, een verbodsbevoegdheid. Daarmee kan DNB een invaarverbod opleggen. En tot slot bestaat er de mogelijkheid tot geschillenbeslechting. Met de Wtp zijn wettelijke normen opgelegd ten aanzien van de interne geschillenbeslechting en zijn er twee externe geschilleninstanties aangewezen, de Geschilleninstantie Pensioenfondsen (GIP) en het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid).

De leden Joseph (NSC) en Vermeer (BBB) hebben de regering verzocht onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de vraag of het hoorrecht in de praktijk voldoet aan de wensen van de deelnemers en of het hoorrecht ook juridisch voldoet.8 Ten behoeve van deze motie zijn er drie onafhankelijke onderzoeken uitgevoerd en heb ik een rondetafelgesprek georganiseerd met een aantal bij het hoorrecht betrokken partijen. Voor het onderzoek naar het hoorrecht in de praktijk betreft dit een flitspeiling naar de bekendheid en tevredenheid van het hoorrecht uitgevoerd door Ipsos I&O (bijlage 2), een survey en een aantal casestudy’s uitgevoerd door EY (bijlage 3) en een juridische analyse naar het hoorrecht uitgevoerd door AKD (bijlage 4). Hieronder worden de bevindingen van deze onderzoeken eerst kort samengevat waarna deze in samenhang worden bezien in antwoord op de motie.

Flitspeiling bekendheid en tevredenheid hoorrecht

Onder ruim duizend gepensioneerden en ruim duizend gewezen deelnemers, die in het verleden als werknemers pensioen hebben opgebouwd bij een pensioenfonds, is door Ipsos I&O een flitspeiling gehouden over de bekendheid en het gebruik van het hoorrecht bij de stelselovergang. Uit deze flitspeiling blijkt dat vijftien procent van de gepensioneerden en zeven procent van de gewezen deelnemers het hoorrecht (inhoudelijk of alleen van naam) kent.

Eén van de vijf gepensioneerden die bekend zijn met het hoorrecht heeft gebruik gemaakt van het hoorrecht. Voor de gewezen deelnemers ligt dit aandeel met zes procent een stuk lager. Gewezen deelnemers geven daarbij onder andere aan dat het voor hen niet relevant is, omdat ze een klein pensioen hebben opgebouwd, al een andere pensioenvoorziening hebben of nog te jong zijn om zich met pensioen bezig te houden. Een gebrek aan bewustzijn en het vertrouwen dat zij in anderen hebben, zoals vakbonden of pensioenfondsen, zijn twee andere redenen om geen gebruik te maken van het hoorrecht. Gepensioneerden geven als reden aan om geen gebruik te maken van het hoorrecht het vertrouwen in het pensioenfonds, de verwachting dat het hoorrecht geen invloed heeft op de daadwerkelijke besluitvorming en onbekendheid met het hoorrecht. Ter illustratie blijkt uit de flitspeiling dat gepensioneerden die wel ervaring hebben met het hoorrecht, goed geïnformeerd zijn over de uitvoering (acht op de tien) en tevreden is met de uitvoering van het hoorrecht (zeven op de tien).

Hoorrecht – survey en casestudy’s

In aanvulling op de flitspeiling is EY gevraagd om via een representatieve groep pensioenfondsen een survey uit te voeren onder de gewezen deelnemers en gepensioneerden naar de bekendheid en ervaringen met het hoorrecht. Uit de analyse van de beperkte hoeveelheid waarnemingen blijkt dat eén op de vijf deelnemers van het hoorrecht heeft gehoord en van deze groep heeft 27% gehoord van een hoorrechtvereniging. Van alle deelnemers die gehoord hebben van een hoorrechtvereniging (ca. 5% van de totale populatie) heeft ongeveer een kwart (26%) overwogen om zich bij een hoorrechtvereniging aan te sluiten. En daarvan gaat ongeveer de helft van de respondenten verder dan louter overwegen. Zij sluiten zich ook daadwerkelijk aan bij een hoorrechtvereniging. Dit betreft dus een klein deel van de totale populatie.

De ervaringen van stakeholders met het hoorrecht zijn divers zoals blijkt uit een zestal cases die zijn bestudeerd. Uit deze casestudy blijkt dat de mate van tevredenheid van verschillende factoren afhangt, onder andere de welwillendheid van alle betrokken partijen, de communicatie tussen partijen (het uitleggen waarom bepaalde keuzes zijn gemaakt) en tijdigheid (het incalculeren van voldoende tijd om zaken voor te bereiden en te bespreken) zijn van belang.

Bovenstaand beeld dat de tevredenheid met de wijze waarop het hoorrecht is ingevuld onder andere afhangt van het proces (zijn deze verenigingen tijdig betrokken?), de houding van betrokken partijen (wordt het goede inhoudelijke gesprek gevoerd?) en de mate van transparantie werd bevestigd in de rondetafelbijeenkomst die ik met een aantal bij het hoorrecht betrokken partijen heb gehad. Ik vind het daarbij wel van belang om op te merken dat de belangen van gewezen deelnemers en gepensioneerden niet alleen geborgd worden door het hoorrecht. Gelet op het inhoudelijk aspect van het hoorrecht kan afhankelijk van de situatie de inbreng van deze hoorrechtverenigingen nog binnen de arbeidsvoorwaardelijke fase (opnieuw) worden meegewogen door de sociale partners, dan wel via de pensioenfondsorganen in de latere implementatiefase. Bovendien behartigen de sociale partners niet alleen de belangen van de actieve werknemers, maar ook die van de gewezen deelnemers en gepensioneerden. De hoorrechtverenigingen bevatten alleen gewezen deelnemers of gepensioneerden. Daarmee kan de belangenafweging door beide groepen anders uitpakken. De wet vraagt om een evenwichtige belangenafweging voor alle groepen deelnemers, zowel in het transitieplan als in het implementatieplan.

Tot slot dient opgemerkt te worden dat er nauwelijks verenigingen voor gewezen deelnemers zijn en ook in de achterbannen zijn zij vaak niet of niet in grote mate vertegenwoordigd. Dat neemt niet weg dat de positie van gewezen deelnemers evenals die van gepensioneerden is gewaarborgd en dat betrokken partijen daar in de praktijk serieus invulling aan geven. Zowel in de wettelijke governancevereisten aan pensioenfondsen, als door vakbonden die de belangen van gewezen deelnemers en gepensioneerden mee wegen in de arbeidsvoorwaardelijke fase. In de rondetafelbijeenkomst over het hoorrecht heb ik voorgaande ook zelf mogen waarnemen.

Juridische aspecten van het hoorrecht

De transitie naar het nieuwe pensioenstelsel is nog in volle gang. Uit de juridische analyse blijkt dat er op dit moment geen redenen zijn om aan te nemen dat het hoorrecht voor verenigingen van gewezen deelnemers en verenigingen van gepensioneerden juridisch gezien niet voldoet. Uit jurisprudentieonderzoek naar andere situaties waar het hoorrecht wordt toegepast, volgt daarentegen dat rechters niet schromen om bij formele gebreken aan te nemen dat de verdere besluitvorming niet juist tot stand kan zijn gekomen. Hieruit kan worden afgeleid dat het hoorrecht zeker niet zomaar terzijde geschoven kan worden. Het correct vormgeven gaat over de wijze waarop het hoorrecht is ingericht (het proces) en betekent niet dat alle suggesties van deze hoorrechtvereningingen (inhoud) moeten worden overgenomen. Wel moet de werkgever/moeten de sociale partners aangeven hoe zij met de inbreng zijn omgegaan. Daarnaast doet het pensioenfondsbestuur er verstandig aan om te bezien of het proces omtrent het hoorrecht goed is vormgegeven en mocht blijken dat dit niet volledig juist is geweest, trachten dat gebrek te herstellen. Zo zou het pensioenfondsbestuur bijvoorbeeld de inbreng van gepensioneerden terug laten komen bij de evenwichtige belangenafweging en het uiteindelijke invaarbesluit. Uiteindelijk draagt immers het pensioenfondsbestuur de verantwoordelijkheid voor het invaarbesluit. Het is dan ook het bestuur van het pensioenfonds dat moet instaan voor de evenwichtigheid van zijn besluit, dat wil zeggen dat ook de uitwerking van het invaarbesluit voor (gewezen) deelnemers en gepensioneerden evenwichtig is. Tot slot, zal ook DNB bezien of het voorgenomen invaarbesluit evenwichtig is. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat het hoorrecht niet zou voldoen.

Concluderend

Op basis van de geanalyseerde transitieplannen blijkt dat in ieder geval in 60% van de gevallen verenigingen zich hebben gemeld in het kader van het hoorrecht. De bekendheid van het hoorrecht onder gewezen deelnemers en gepensioneerden is een stuk beperkter zo blijkt uit de peiling van Ipsos en het survey zoals uitgevoerd door EY. De deelnemers en/of hoorrechtverenigingen die het hoorrecht hebben uitgeoefend, zijn wisselend tevreden over de uitvoering van het hoorrecht. Uit het onderzoek van EY blijkt dat de mate van tevredenheid over de toepassing van het hoorrecht samenhangt met de welwillendheid van alle bij het hoorrecht betrokken partijen. Dit is terug te zien in de casestudy en is tijdens de Rondetafelbijeenkomst ter sprake gekomen. Naast de goede ervaringen met het hoorrecht zijn er ook minder goede ervaringen. Bijvoorbeeld vanwege ontevredenheid over het procesverloop of omdat sociale partners een (gedeeltelijk) andere weging hebben gemaakt. Sociale partners hebben hierbij de belangen van gepensioneerden en slapers meegewogen, maar zijn (gedeeltelijk) tot een andere afweging gekomen, rekening houdend met de belangen van alle deelnemers.

Een goede invulling van het hoorrecht is in het belang van alle betrokken partijen. Het hoorrecht voor deze verenigingen levert immers een positieve bijdrage aan de evenwichtige en juridisch houdbare belangenafweging. Zowel in het arbeidsvoorwaardelijke proces als rondom de evenwichtigheidsbesluitvorming door het pensioenfonds. Uit de juridische analyse blijkt dat er op dit moment geen redenen zijn om aan te nemen dat het hoorrecht voor verenigingen van gewezen deelnemers en verenigingen van gepensioneerden juridisch gezien niet voldoet. Daarnaast blijkt uit deze juridische analyse dat het hoorrecht onderdeel uitmaakt van de totale evenwichtigheidsbeoordeling. Het hoorrecht is één van de collectieve waarborgen. Het is daarom van belang om de uitkomst van het hoorrecht te betrekken bij de evenwichtigheidsbesluitvorming door het fonds. Want al zou het hoorrecht op niet juiste wijze qua proces of inhoud zijn toegepast in de arbeidsvoorwaardelijke fase, dan biedt de implementatiefase nog voldoende uitkomst voor herstel. In de implementatiefase neemt het pensioenfondsbestuur immers het invaarbesluit en daar zijn de waarborgen in de bestaande governance rondom besluitvorming versterkt door de extra waarborgen vanuit de Wtp. Vanwege deze formele (en directe rol) heeft het fondsbestuur er alle baat bij om ook informeel (en indirect) in gesprek te blijven met de bij het hoorrecht betrokken partijen. Dit zie ik ook in de praktijk terug. Tijdens de rondetafelbijeenkomst over het hoorrecht, waar ik verschillende bij het hoorrecht betrokken partijen heb gesproken, werd bevestigd dat qua proces de (informele) rol van het pensioenfonds waardevol is bij de vormgeving en uitvoering van het hoorrecht. En juist in de fase nadat de arbeidsvoorwaardelijke fase is afgerond en het pensioenfonds met betrokken partijen zowel formeel als informeel overlegt. Pensioenfondsen en hoorrechtverenigingen bevestigen de waarde van deze voortgezette contacten. Met de voortgangsrapportage monitoring Wtp wordt u periodiek geïnformeerd over de voortgang rondom de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en de keuzes die daarbij worden gemaakt, ook het hoorrecht maakt onderdeel uit van deze monitor.

3. Appreciatie op het pensioenonderdeel van het pamflet «Een offensief voor bestaanszekerheid» van Nieuw Sociaal Contract

Bij de algemeen politieke beschouwingen heeft de Minister-President toegezegd om met een reactie te komen op het pamflet «Een offensief voor bestaanszekerheid» van Nieuw Sociaal Contract. In verband met het commissiedebat Pensioenonderwerpen op 14 november reageer ik in deze brief alvast op de vragen die specifiek over pensioen gaan. Daarbij maak ik een uitzondering voor mijn reactie op het advies van de parlementair advocaat over invaren. Deze ontvangt u voor het commissiedebat in een separate brief. De reactie van het kabinet op de andere beleidsonderdelen ontvangt uw Kamer zoals toegezegd voor de begrotingsbehandeling van SZW.

6.1

NSC vraagt het Kabinet te reflecteren op de modellen gebruikt voor pensioencommunicatie bij invaren.

Bij de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel beoordelen pensioenfondsen de evenwichtigheid voor alle deelnemers. Daarvoor maken zij gebruik van wettelijke voorschriften zoals de standaardregel voor invaren. Daarnaast worden modellen, de scenariosets, gebruikt als hulpmiddel bij enerzijds de fondsbesluitvorming en anderzijds voor communicatie aan de deelnemers. Pensioenfondsen maken eigenstandig een afweging op basis van alle daarvoor benodigde middelen, waarvan de scenariosets er één is.

Voor de cijfers die gecommuniceerd worden met de deelnemers, is de context en uitleg van groot belang. Het Servicedocument Transitiecommunicatie, zoals opgesteld door de Pensioenfederatie, laat zien hoe fondsen hieraan vorm denken te geven. Voorafgaand aan publicatie is de inhoud van dit Servicedocument door de Pensioenfederatie met de AFM besproken. Ook kan het bij deelnemerscommunicatie nodig zijn om in bepaalde gevallen doelgroep-specifieke toelichtingen op te nemen. Dit is één van de vijf uitgangspunten die de AFM begin dit jaar heeft geformuleerd over transitiecommunicatie, naar aanleiding van het platform Pensioentransitie waarin DNB en AFM met vertegenwoordigers van de pensioensector over vraagstukken rondom de transitie spreken. De uitgangspunten zijn begin dit jaar ook gedeeld met de pensioensector. Deze doelgroep afhankelijke toelichtingen, waaronder een toelichting afhankelijk van de leeftijd of beleggingshorizon, moeten helpen om de risico’s individueel inzichtelijk en voor deelnemers relevant te maken.

De leden Joseph en Omtzigt (NSC) hebben gewezen op de zogenaamde rentedip en de gevolgen daarvan voor de pensioencommunicatie aan bijna gepensioneerden. Deelnemers worden door hun pensioenuitvoerder periodiek geïnformeerd over de in de toekomst te verwachte pensioenuitkering. Bij de berekeningen van pensioenverwachtingen in verschillende scenario’s wordt gebruik gemaakt van wettelijk voorgeschreven economische-scenariosets. In deze set zat een rentedip. Als gevolg van deze rentedip viel de ingeschatte pensioenuitkering van een bijna-gepensioneerde lager uit dan de werkelijke pensioenuitkering.

Eind juli jl. is DNB gestart met een onderzoek om in de scenariosets de impact van de rentedip te beperken. Hierover is de Tweede Kamer destijds geïnformeerd, naar aanleiding van vragen van de leden Joseph en Omtzigt.9 DNB heeft een oplossing gevonden om de rentesprongen te beperken door een gerichte aanpassing door te voeren vanaf het vierde kwartaal van 2024, zonder hierbij afbreuk te doen aan de andere belangrijke eigenschappen van de scenariosets. DNB heeft hierover op 22 oktober een nieuwsbericht gepubliceerd. Met de aanpassing van DNB is ook de inschatting van de pensioenuitkering van bijna-gepensioneerden weer de meest realistische inschatting. De impact voor andere deelnemers was in de regel al beperkt.

6.2

NSC vraagt het kabinet of invaren op 1 januari 2025 wel verantwoord is.

Het is zeker mogelijk en verantwoord om in te varen in 2025. Zoals al eerder geschreven, is de scenarioset slechts één middel voor de afweging van pensioenfondsen voor een evenwichtige transitie.

Scenariosets worden gebruikt om de informatie die er wel is, over de onzekere toekomst, met elkaar te verbinden. De modellen kunnen goed gebruikt worden om individuele bedragen te berekenen voor de voorgeschreven transitie-informatie. Dit is in het belang van goede communicatie over de pensioentransitie. De communicatiemodellen gebruiken de voorgeschreven scenarioset die DNB elk kwartaal publiceert en waar op 22 oktober jl. een gerichte aanpassing voor de rentedip is doorgevoerd. De uitkomsten die de modellen laten zien zijn daarmee logisch gezien mogelijke uitkomsten in de toekomst.

Bij de uitkomsten van berekeningen dienen bestuurders en sociale partners zelf juiste duiding en context en eventueel andere zaken die relevant zijn mee te nemen. De berekeningen definiëren daarmee niet de evenwichtigheid en risicohouding zelf.

6.3

NSC vraagt het kabinet te reageren op de juridische analyse van de parlementair advocaat.

Op 23 oktober heeft de Tweede Kamer het advies van de parlementair advocaat gepubliceerd. Ik deel mijn reactie op het advies in een aparte brief met uw Kamer.

Tot slot dient opgemerkt te worden dat de uitvoering momenteel hard werkt aan de transitie naar het pensioenstelsel, dit is een omvangrijke opgave. Het kabinet richt zich daarbij op het bieden van duidelijkheid aan de sector zodat zij de transitie op ordentelijke wijze kunnen doorlopen. Het Ministerie van SZW houdt haar ogen en oren goed open voor signalen uit de samenleving en het parlement om te zorgen dat de stelselherziening voor burgers goed verloopt. Het kabinet stuurt bij wanneer dit noodzakelijk is, zoals recent ook met het voornemen om de uiterste indieningsdatum voor de implementatie- en communicatieplannen aan te passen na het tussentijdse advies van de regeringscommissaris transitie pensioenen. Daarbij blijft gelden dat in deze fase van belang is om heldere, voorspelbare kaders te bieden aan alle in de stelselherziening betrokken partijen.

4. Reactie op brief Seniorencoalitie

Op verzoek van uw Kamer reageer ik in deze brief tevens op de brief van de Seniorencoalitie d.d. 14 oktober aan de Kamer. In deze brief verzoekt de Seniorencoalitie uw Kamer om een opdracht voor een nader onderzoek over koopkracht bij een onafhankelijke partij neer te leggen. Zij geeft daarbij aan zelf te denken aan het Actuarieel Genootschap (AG). De vragen die zij onderzocht zou willen hebben zijn:

  • Biedt de WTP afdoende ruimte voor een koopkrachtig pensioen?

  • Zo ja, waarom wordt er van die ruimte niet of nauwelijks gebruik gemaakt?

  • Zo neen, op welke punten zou de WTP moeten worden aangepast om het «uitzicht op een koopkrachtig pensioen» daadwerkelijk te realiseren?

Tijdens de Kamerbehandeling van de Wet toekomst pensioenen is reeds aangegeven dat eén van de doelstellingen van de Wtp is meer perspectief op een koopkrachtig pensioen. Ter beantwoording van de vraag in welke mate de Wtp meer inkomensperspectief biedt dan het oude pensioenstelsel is tijdens de Kamerbehandeling van de Wtp verwezen naar onderzoek door Netspar, een onafhankelijke partij.10, 11 Daarnaast heeft het ministerie onderzoek laten verrichten door Cardano naar de inzet van de solidariteits-/risicodelingsreserve voor de inflatiedoelstelling.12, 13 Momenteel kijken onderzoekers van Netspar naar de vraag wat we kunnen leren van de recente inflatieschok en hoe kan worden voorkomen dat de transitie door nieuwe schokken (positief of negatief) wordt bemoeilijkt.14

Kortom, er is veel onafhankelijk onderzoek gedaan naar het inflatierisico tijdens en na transitie naar de nieuwe contracten van het Wtp. Deze onderzoeken zijn waar mogelijk ook betrokken bij de vormgeving van de Wtp. De Wtp biedt mogelijkheden tot inflatiebescherming via de solidariteits- of risicodelingsreserve, een vaste afslag op het projectierendement en een directe beschermingsportefeuille tegen inflatierisico. Ook worden rendementen eerder toegedeeld aan persoonlijke pensioenvermogens waardoor er meer perspectief is op een koopkrachtig pensioen. De Wtp heeft hierbij, zoals ook vastgelegd in het Pensioenakkoord, als uitgangspunt om impliciete herverdeling tussen generaties te beperken, aangezien dit in het oude stelsel leidde tot generatiediscussies die het vertrouwen in het gehele pensioenstelsel ondermijnden. Uiteindelijk is het aan sociale partners en pensioenfondsbesturen om binnen de wettelijke kaders een voor het fondscollectief passende invulling te kiezen. De vraag of de ruimte die de wet geeft om meer perspectief te realiseren op een koopkrachtig pensioen ook gebruikt wordt in de praktijk, maakt onderdeel uit van de monitoring van de Wtp, de doelstellingenmonitor. Hierbij merk ik op dat het de verantwoordelijkheid van maatschappelijke partijen is om binnen de kaders van de wet tot een eigenstandige invulling van de pensioenregeling te komen. Zij hebben hierin de ruimte om verschillende afwegingen te maken, passend bij de concrete situatie van het deelnemerscollectief van het fonds. Deze doelstellingenmonitor start in 2025. Gezien de eerder uitgevoerde onderzoeken en het feit dat de doelstellingenmonitor nog van start moet gaan, zie ik op dit moment geen reden om aanvullend onderzoek uit te voeren.Tegelijkertijd vind ik koopkrachtperspectief een belangrijk element van het nieuwe pensioenstelsel en houd ik mijn ogen en oren open voor mogelijke verbeteringen binnen de kaders van het Pensioenakkoord als blijkt dat dit nodig zou zijn en praktisch uitvoerbaar.

5. Stand van zaken premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid bij verzekeraars

Uw Kamer is in de brieven van 9 november 202315 en 15 januari 202416 geïnformeerd over premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid bij een verzekeraar. Daarbij heb ik laten weten dat ik mij ervoor zal inspannen om het in de wet vastgelegde overgangsrecht te verruimen.

De verruiming17 is opgenomen in het wetsontwerp toezeggingen pensioenonderwerpen dat van 1 juni 2024 tot en met 27 juli 2024 de openbare internetconsultatie heeft doorlopen. De verwachting is dat dit wetsontwerp in het voorjaar 2025 aan de Tweede Kamer kan worden aangeboden. Het voorstel dat ik daarin voornemens ben op te nemen is dat de verruiming met terugwerkend kracht inwerking zal treden per 1 juli 2023.

Met de voorgestelde wijziging wordt het overgangsrecht verruimd zodat ook deelnemers die in dienst zijn bij de werkgever en op het moment van overgang naar het nieuwe stelsel ziek zijn en op een later moment alsnog arbeidsongeschikt worden verklaard, onder het overgangsrecht kunnen vallen.

Deze voorgestelde verruiming ziet vooral op een zieke deelnemer en een collectieve beëindiging van de pensioenregeling bij een verzekeraar waarbij de werkgever de gewijzigde pensioenregeling onder het nieuwe stelsel onderbrengt bij een andere verzekeraar. De verruiming wordt voorgesteld om te borgen dat deze beperkte groep deelnemers niet tussen wal en schip valt. De verruiming sluit aan bij de bestaande praktijk. In de huidige verzekeringsvoorwaarden van verzekeraars is veelal vastgelegd dat de arbeidsongeschikte (ex-)werknemer een rechtstreekse vordering op de verzekeraar.

Ook heb ik mogelijke passende maatregelen onderzocht met de sector, de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën totdat het (verruimde) overgangsrecht inwerking treedt. Dit bevindt zich in de afrondende fase en zal binnenkort aan de uitvoeringspraktijk bekend worden gemaakt.

6. Stand van zaken derde nota van wijziging bij Wetsvoorstel pensioenverdeling bij scheiding (WPS)

Aan uw Kamer is de toezegging gedaan om rond de zomer van 2024 een derde nota van wijziging bij het wetsvoorstel pensioenverdeling bij scheiding (WPS) open te stellen voor internetconsultatie.18 Deze voorgenomen nota van wijziging ziet op drie onderdelen: wetstechnische aanpassing vanwege de Wtp, overige wensen vanwege de Wtp en maatregelen voor echtscheidingen onder bestaande wetgeving (Wet verevening pensioenrechten bij scheiding), zoals het inzichtelijk maken van pensioenbedragen van gescheiden partners in mijnpensioenoverzicht.nl (MPO). Gelet op deze voorgenomen elementen acht ik het raadzaam deze nota van wijziging in consultatie te brengen en het voor te leggen voor advisering aan de Raad van State. De voorbereidingen van deze wijziging zullen meer overleg met de sector vergen dan eerder verwacht. Om die reden zal de internetconsultatie van deze nota van wijziging bij het WPS begin 2026 plaatsvinden.

Het wetsvoorstel ligt sinds september 2019 bij de Tweede Kamer (Kamerstuk 35 287).

Ten behoeve van de sector heeft de regering eerder aangegeven dat zij voornemens is om de inwerkingtredingdatum van het WPS op te schuiven naar het einde van de transitie.19, 20 Dit vanwege de samenloop met de uitvoering van de Wtp. De beoogde inwerkingtredingsdatum van het wetsvoorstel pensioenverdeling bij scheiding blijft 1 januari 2028.

7. Stand van zaken onderzoeksmotie default voortzetten vrijwillige voortzetting nabestaandenpensioen van het lid Oomen-Ruijten c.s. inclusief uitbreiding toezegging aan het lid Flach

Een van de doelen van de wijzigingen van het nabestaandenpensioen in de wet toekomst pensioenen is om de financiële risico’s die deelnemers en hun nabestaanden ten aanzien van nabestaandenpensioen lopen te verkleinen. Het oude stelsel kent namelijk een grote verscheidenheid aan nabestaandenpensioenregelingen. Dit is voor deelnemers en nabestaanden moeilijk zijn te overzien. Daarom is het nabestaandenpensioen in de Wtp gestandaardiseerd.

Dit is vormgegeven door uniformering van het partnerbegrip, de verbetering van het wezenpensioen, partnerpensioen na pensioendatum op opbouwbasis en het partnerpensioen voor pensioendatum alleen nog maar op risicobasis toe te staan. Door de standaardisering is het nabestaandenpensioen begrijpelijker en voorspelbaarder voor de deelnemer. Ook is de hoogte van het nabestaandenpensioen vóór pensioendatum een percentage van het pensioengevend salaris en diensttijd onafhankelijk. Hierdoor wordt onder meer een betere dekking bij overlijden geboden aan deelnemers met relatief lage inkomens.

Kenmerkend aan een nabestaandenpensioen op risicobasis is het vervallen van de risicodekking op het moment dat niet langer sprake is van deelnemerschap in de pensioenregeling. Om het risico te verkleinen dat iemand die tussen twee dienstverbanden in zit of iemand die werkloos of zelfstandige wordt, tijdelijk geen of een lagere dekking voor partnerpensioen heeft, is in de Wtp een aantal maatregelen opgenomen. Zo is een verplichte dekking van het nabestaandenpensioen geïntroduceerd tijdens een uitloopperiode van 3 maanden (of 6 maanden indien afgesproken door sociale partners) bij einde dienstverband als ook bij werkloosheid en ziekte.

Ook bestaat de mogelijkheid voor gewezen deelnemers om het ouderdomspensioen uit te ruilen voor het voortzetten van het partnerpensioen vóór pensioendatum op risicobasis.21 De keuze voor de voortzetting maakt de gewezen deelnemer bij het einde van de uitloopperiode dan wel na afloop van de risicodekking gedurende de Ziektewet- of de Werkloosheidswet-periode.

Tijdens de behandeling van de Wet toekomst pensioenen is een onderzoeksmotie van het lid Oomen-Ruijten c.s. aangenomen over de mogelijkheid de vrijwillige voortzetting van het partnerpensioen als default op te nemen.22 Op dit moment moet de deelnemer bewust kiezen voor de voortzetting van de risicodekking (opt-in). De onderzoeksmotie ziet op het omdraaien van de default (opt-out). Als de voordelen uit het onderzoek evident groter zijn dan de nadelen, is toegezegd om dit wettelijk te regelen. Ook is aan dit onderzoek in een commissiedebat van 17 januari jl. de toezegging aan het lid Flach toegevoegd, namelijk om te kijken of gegevensuitwisseling een oplossing zou bieden voor de mensen die onvrijwillig onverzekerd zijn.

Op dit moment is de verkenning om de voor- en nadelen van een default in kaart te brengen nog gaande. Daarbij kijken we of een default een oplossing biedt voor de groep mensen die onvrijwillig onverzekerd is en beschouwen we het risico voor de groep mensen die ongewenst oververzekerd is (bij een default voortzetting).

Het onderzoek en de inhoudelijke uitwerking daarvan vergt meer tijd. De groep personen die onvrijwillig – of onbewust- onverzekerd is, is niet op voorhand vast te stellen. Het gaat hier om deelnemers die niet kiezen voor vrijwillige voortzetting, ondanks de keuzebegeleiding van het fonds. Dit risico kan worden beperkt door de standaardkeuze op vrijwillige voortzetting op «aan» te zetten, waarbij de deelnemer actief een keuze moet maken deze te weigeren.

Deze default is echter niet zonder risico, want de financiering van de vrijwillige voortzetting vindt plaats door het opgebouwde ouderdomspensioen uit te ruilen; het opgebouwde ouderdomspensioen wordt daarmee lager. Wanneer een deelnemer inmiddels een andere baan heeft en daarbij een pensioenregeling met nabestaandenpensioen, dan is sprake van een ongewenste oververzekering die ten koste gaat van het eerder opgebouwde ouderdomspensioen. In het onderzoek betrek ik in hoeverre gegevensuitwisseling tussen uitvoerders de genoemde risico’s in de praktijk effectief kan beperken. Ik streef ernaar in het voorjaar van 2025 uw Kamer te informeren.

8. Stand van zaken onderzoeksmotie overgangsrecht partnerpensioen

In de Wtp is het overgangsrecht voor het opgebouwde partnerpensioen opgenomen zodat een partner die voor het invaren begunstigde is voor het opgebouwde partnerpensioen geen rechten kwijtraakt door de transitie. Dit overgangsrecht is met name van belang voor het opgebouwde partnerpensioen ter dekking van het risico op overlijden voor pensioendatum. Het partnerpensioen vóór pensioendatum is immers onder het nieuwe pensioenstel op risicobasis. Het overgangsrecht ziet echter zowel op het behouden opgebouwde partnerpensioen voor pensioendatum als na pensioendatum. In de Wtp zijn geen specifieke regels opgenomen over de wijze waarop pensioenuitvoerders het opgebouwde en behouden partnerpensioen moeten administreren.

De onderzoeksmotie van het lid Smals ziet op het stroomlijnen van grote en kleine opgebouwde partnerpensioenaanspraken en het voorkomen van mogelijk hoge uitvoeringskosten.23 De motie zal naar alle waarschijnlijkheid eind 2025 opgepakt worden. Er is op dat moment dan ook meer zicht op de fondsen die in 2026 zullen invaren.

9. Stand van zaken overige moties en toezeggingen

Bij deze maak ik tevens van de gelegenheid gebruik om kort de stand van zaken met betrekking tot een aantal moties en toezeggingen te geven. Ten eerste gaat het om het onderzoek naar governance in het nieuwe pensioenstelsel nadat de transitie is doorlopen (motie Palland). Met dit onderzoek zal in de loop van 2026 worden aangevangen. Op dat moment zijn de eerste grote groepen fondsen ingevaren en kunnen hun eerste ervaringen met de governance worden meegenomen in het onderzoek. Ten tweede gaat het om de motie Van Beukering-Huijbregts en Nijboer over het externe onderzoek ten aanzien van de opbouw pensioen als criterium bij aanbestedingen. De Kamer zal eind dit jaar geïnformeerd worden over de uitkomsten van het externe onderzoek.

Tot slot zal bij de toezegging van de evaluatie van de Algemene nabestaandenwet (Anw) vóór 2028 de groei van de groep werknemers zonder pensioenopbouw worden meegenomen en de samenhang daarbij met de Wet toekomst pensioenen. Dit onderdeel zal in 2026 opgepakt worden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum


X Noot
1

Kenmerk verzoek van uw Kamer: 2024Z16077/2024D40123

X Noot
2

Kamerstuk 32 043, nr. 642.

X Noot
3

Kamerstuk 32 043, nr. 639.

X Noot
4

Kenmerk verzoek van uw Kamer: 2024Z15092/2024D40120

X Noot
5

Kamerstuk 32 043, nr. 642.

X Noot
6

Nieuwsbericht Toezicht DNB, «Pensioenfondsen, breng ESG-risico’s in kaart», Pensioenfondsen, breng ESG-risico’s in kaart | De Nederlandsche Bank.

X Noot
7

Open Boek Toezicht DNB, «Beleggingen – Pensioenfondsen», Beleggingen – Pensioenfondsen | De Nederlandsche Bank.

X Noot
8

Kamerstuk 32 043, nr. 639.

X Noot
9

Aanhangsel Handelingen II, 2023/2024, nr. 766.

X Noot
10

Kamerstuk 36 067, nr. 11, p. 16.

X Noot
11

Onderzoek: Netspar Design paper 203 (Muns, Werker en Nijman), 2022, «Inkomenseffecten bij en na invaren in het nieuwe pensioencontract».

X Noot
12

Kamerstuk 36 067, nr. 7, p. 182.

X Noot
13

Onderzoek: Het Cardano-rapport «Inflatierisico en de solidariteitsreserve.»

X Noot
15

Kamerstuk 32 043, nr. 624.

X Noot
16

Kamerstuk 36 067, nr. 196.

X Noot
17

Verruiming van artikel 220ha van de Pensioenwet en artikel 214fa van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en het overeenkomstige overgangsrecht in de Wet op de loonbelasting 1964.

X Noot
18

Kamerstuk 36 067, nr. 196.

X Noot
19

Kamerstuk 36 067, nr. 4.

X Noot
20

Kamerstuk 36 067, nr. 196.

X Noot
21

In het wetsontwerp toezeggingen pensioenonderwerpen dat van 1 juni 2024 tot en met 27 juli 2024 de openbare internetconsultatie heeft doorlopen is voorgesteld voortzetting van het wezenpensioen mogelijk te maken. Ook wordt voorgesteld de financiering van de voortzetting van het nabestaandenpensioen vóór pensioendatum aan te passen door het uitruilen van het ouderdomspensioen en het partnerpensioen vanaf pensioendatum.

X Noot
22

Kamerstuk 36 067, AS.

X Noot
23

Kamerstuk 36 067, nr. 119.

Naar boven