32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 45 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 juni 2011

Hierbij wil ik uw Kamer informeren over enige wijzigingen van beperkte aard die ik voornemens ben in de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling door te voeren.

Ten eerste betreft dit het partnerpensioen. Bij partnerpensioen op risicobasis kan er sprake zijn van ontoereikende dekking bij baanwisseling. De partner ontvangt namelijk geen uitkering op basis van de oude pensioenregeling als de deelnemer overlijdt voorafgaand aan waardeoverdracht of omzetting van een deel van het ouderdomspensioen in partnerpensioen.

In haar Advies inzake baanmobiliteit en risicodekking partnerpensioen van juni 2010 aan de toenmalige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is de Stichting van de Arbeid ingegaan op de problematiek van een ontoereikende dekking van het partnerpensioen bij baanwisseling. De Stichting heeft daartoe aanbevelingen geformuleerd gericht aan de partijen betrokken bij een pensioenregeling met een partnerpensioen op risicobasis. Hen wordt aanbevolen in de pensioenregeling op te nemen dat in geval van beëindiging van de deelneming de vertrekkende deelnemer met partner standaard een deel van zijn ouderdomspensioen omruilt in partnerpensioen. De Tweede Kamer is over dit advies van de Stichting van de Arbeid geïnformeerd bij de beantwoording van de Kamervragen van het lid Omtzigt (Aanhangsel II 2009/2010, nr. 2723). De aanbevelingen kunnen echter niet gevolgd worden, aangezien dit strijdig zou zijn met de huidige wetgeving, in casu artikel 61 van de Pensioenwet. Door een aanpassing van artikel 61 Pensioenwet zullen sociale partners de mogelijkheid krijgen het probleem van de ontoereikende risicodekking bij baanwisseling op te lossen in het geval het een partnerpensioen op risicobasis betreft. Artikel 73 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling zal op een vergelijkbare wijze worden aangepast.1

Ten tweede betreft dit het fenomeen kapitaalcontracten. Dit is een contractsvorm waarvan een beperkt aantal fondsen gebruik maakt bij herverzekering. Bij brief van 17 september 2010 (Kamerstukken II 2009/10, 28 294, nr. 42) is het onderzoeksrapport «Meerwaarde van herverzekerde pensioenfondsen» aan de voorzitter van de Tweede Kamer aangeboden. Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten is in deze brief aangekondigd dat de regels van het financieel toetsingskader met betrekking tot herverzekerde fondsen zullen worden aangepast. Deze aanpassing houdt in dat herverzekerde fondsen voor het verzekerde deel geen rekening hoeven te houden met het kredietrisico op de verzekeraar. Deze aanpassing is inmiddels gerealiseerd door middel van het Besluit van 14 januari 2011 tot wijziging van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen in verband met herverzekerde fondsen (Staatsblad 2011, nr. 13).

Pensioenfondsen die hun risico’s geheel of gedeeltelijk herverzekeren bij een verzekeraar, maken daarbij gebruik van drie verschillende soorten contracten: een garantiecontract, een kapitaalcontract en een risicoherverzekeringscontract. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft er echter op gewezen dat aan het gebruik van kapitaalcontracten nadelen verbonden zijn. Bij kapitaalcontracten wordt slechts een beperkt aantal risico’s aan de verzekeraar overgedragen (overlijdens- en/of arbeidsongeschiktheidsrisico, en/of de uitkeringen gedurende de looptijd van het contract), maar een veel groter deel van de beleggingen. De verzekeraar heeft echter slechts een beperkt deel van deze beleggingen nodig ter dekking van het beperkt aantal verzekerde risico’s. Mocht de verzekeraar failliet gaan dan loopt het fonds een kredietrisico, wat voor een belangrijk deel te vermijden was geweest, namelijk door beleggingen juridisch niet over te dragen.

Een ander nadeel van kapitaalcontracten hangt samen met het feit dat de verzekeraar gedurende de looptijd van het contract het beleggingsbeleid bepaalt, terwijl het resultaat hiervan voor rekening en risico komt van het fonds. Op de einddatum van het contract worden de beleggingen en de verplichtingen weer aan het fonds overgedragen. Het fonds loopt dus een volledig beleggingsrisico, ondanks het feit dat de beleggingen tijdens de looptijd van het contract in juridisch eigendom zijn overgedragen aan de verzekeraar. Daarom moet het fonds een buffer aanhouden voor het beleggingsrisico.

Vanwege de combinatie van deze risico’s – het lopen van vermijdbaar kredietrisico en van volledig beleggingsrisico – acht ik het noodzakelijk het gebruik van kapitaalcontracten af te bouwen. Aan deze contractsvorm zijn teveel nadelen verbonden. Kiezen pensioenfondsen voor herverzekering dan kunnen zij beter gebruik maken van een garantiecontract of een risicoherverzekeringscontract. De afbouw zal gerealiseerd worden door middel van een wettelijk verbod op het gebruik van kapitaalcontracten. Omdat bestaande kapitaalcontracten moeten worden afgebouwd staat zorgvuldigheid voorop. Daarom wordt het voornemen tot introductie van een wettelijk verbod nu aangekondigd. Bovendien wordt door middel van een overgangstermijn tot 1 januari 2017 rekening gehouden met de gemiddelde looptijd van bestaande contracten. De pensioensector heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de voorgestelde afbouw van kapitaalcontracten.

Bovenstaande wijzigingen zullen worden meegenomen in de Verzamelwet SZW 2012 die naar verwachting op 1 januari 2012 in werking kan treden.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp


X Noot
1

Afschrift van de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Stichting van de Arbeid van 23 maart 2011 is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven