32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 43 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 juni 2011

In de planningsbrief over pensioenonderwerpen van 1 december 20101, heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over mogelijkheden om de bijbetalingsproblematiek bij waardeoverdracht op te lossen.

Rekenregels waardeoverdracht en bijbetalingsproblematiek

De pensioenregelgeving kent procedure- en rekenregels voor waardeoverdracht bij bijvoorbeeld baanwisseling van een werknemer. Deze regels beogen de werknemer ertegen te beschermen dat hij door waardeoverdracht minder pensioenaanspraken verkrijgt dan hij voorheen had.

Deze regels kunnen grote gevolgen hebben voor de financiële afwikkeling van waardeoverdrachten. Zij kunnen leiden tot bijbetalingslasten voor de oude werkgever of het oude fonds, dan wel de nieuwe werkgever of het nieuwe fonds.

Ter toelichting het volgende: wisselt een werknemer van baan en is het gefinancierde deel van de aanspraken bij de oude pensioenuitvoerder lager dan de op grond van de regels vastgestelde overdrachtswaarde, dan moet de oude werkgever of het oude pensioenfonds het verschil bijbetalen.

Deze gevolgen kunnen zich voordoen wanneer één of beide bij de overgang betrokken werkgevers de pensioenen niet hebben ondergebracht bij een fonds, maar bij een verzekeraar. De gevolgen kunnen ieder jaar anders zijn. Zo moest in 2010 de nieuwe werkgever vaak bijbetalen, terwijl in 2011 de oude werkgever veelal moet bijbetalen. Dat heeft te maken met de hoogte van de rekenrente, die bij pensioenfondsen en verzekeraars niet gelijk is.

Gemiddeld gaat het bij waardeoverdracht – en daarmee ook bij bijbetaling – om beperkte bedragen2. Echter, in individuele gevallen is een bijbetalingslast van vele tienduizenden euro’s niet uit te sluiten. Dergelijke bedragen zijn substantieel, zeker voor kleine ondernemingen. Zij kunnen zich voordoen als de waardeoverdracht fors is, bijvoorbeeld bij werknemers met hogere inkomens, of met een lang arbeidsverleden (oudere werknemers). Daarnaast kan de bijbetalingsproblematiek de arbeidsmobiliteit van deze categorieën werknemers belemmeren. Bijbetalingslasten kunnen werkgevers ontmoedigen in het aannemen van werknemers. Ten slotte kunnen zich situaties voordoen waarbij de werknemer die aan waardeoverdracht doet, méér dan actuarieel gelijkwaardige pensioenaanspraken verwerft in de nieuwe pensioenregeling, terwijl tegelijkertijd diens oude werkgever met bijbetaling wordt geconfronteerd3. Deze effecten vind ik onwenselijk en zijn voor mij redenen om een voorstel te doen voor een oplossing.

Beperking bijbetalingsproblematiek binnen huidige regelgeving

Binnen de bestaande regelgeving zijn diverse mogelijkheden om de bijbetalingsproblematiek te beperken. Zo geldt er in de pensioenwetgeving een uitzondering op de plicht tot waardeoverdracht zolang de financiële toestand van de werkgever het betalen van de bijbetalingslasten niet toelaat. Daarnaast kunnen werkgevers die met bijbetaling worden geconfronteerd, werknemers vragen geen verzoek tot waardeoverdracht in te dienen of een ingediend verzoek in te trekken. Ook kunnen pensioenverzekeraars het risico op bijbetalingslast voor werkgevers afdekken in de polis. Deze mogelijkheden worden niet veel gebruikt. Tegelijkertijd geldt dat deze mogelijkheden niet altijd zullen leiden tot een oplossing. Zo zal een werknemer die na een arbeidsconflict vertrekt, niet snel genegen zijn met de financiële belangen van de oude werkgever rekening te houden door af te zien van waardeoverdracht.

Additionele oplossing bijbetalingsproblematiek

Gegeven de beperkingen en het beperkte gebruik van de bestaande mogelijkheden, is een meer generieke en relatief snel te effectueren aanpak nodig om de bijbetalingsproblematiek adequaat aan te pakken. Ik wil er uitdrukkelijk op wijzen dat dit een tussenoplossing is. Voor een structurele aanpak van deze problematiek is een fundamentele discussie over waardeoverdracht nodig.

Voor deze tussenoplossing zie ik een tweetal varianten. Ten eerste de variant waarin er geen recht is op waardeoverdracht zolang een werkgever door de bijbetalingslasten aantoonbaar in substantiële financiële problemen zou komen te verkeren. In aanvulling op de huidige uitzondering op het recht op waardeoverdracht, worden dan ook werkgevers geholpen die niet in financieel zwaar weer verkeren, maar door de bijbetalingslast daarvan niet ver meer verwijderd zouden zijn. Een alternatieve variant is het stellen van een bepaalde grens aan de hoogte van de bijbetalingslast, waarboven een pensioenuitvoerder niet verplicht is om mee te werken aan een verzoek om waardeoverdracht. Beide varianten vergen aanpassing van de Pensioenwet (PW).

Deze varianten kunnen ertoe leiden dat in bepaalde gevallen geen waardeoverdracht plaatsvindt. Hierdoor wordt de bijbetalingslast voor de werkgever in die gevallen beperkt; schrijnende gevallen kunnen zo worden weggenomen. Het recht op waardeoverdracht voor de werknemer wordt in deze gevallen doorbroken. Dit kan gevolgen hebben voor werknemers, maar deze zullen naar verwachting in de praktijk meevallen. Dit komt, omdat eindloonregelingen niet veel meer voorkomen. Bij deze regelingen heeft waardeoverdracht de grootste voordelen voor de deelnemer. Daarnaast is met name door de komst van het pensioenregister de behoefte aan onderbrenging bij één pensioenuitvoerder vermindert.

Hierbij merk ik op dat de eerste variant de inbreuk op het recht op waardeoverdracht beperkt tot die situaties waarin een werkgever in substantiële financiële problemen zou komen. Daardoor is deze inbreuk minder ingrijpend en juridisch waarschijnlijk minder kwetsbaar dan de tweede variant. Daarin vindt een dergelijke inbreuk – door het stellen van een grens waarboven waardeoverdracht niet langer verplicht is – namelijk ook plaats, terwijl werkgevers ook na het voldoen van de bijbetalingslasten financieel niet in de gevarenzone terecht komen. Daarentegen is de uitvoeringscomplexiteit van de eerste variant naar verwachting groter dan van de tweede.

Ik wil deze varianten nader verkennen en uitwerken in overleg met pensioenuitvoerders. Ook sociale partners zullen om een reactie worden gevraagd. Ik streef naar invoering van de gewijzigde regels per 1 januari aanstaande. Daarbij zal tevens worden voorzien in overgangsrecht.

Nogmaals wil ik onder uw aandacht brengen dat deze varianten het karakter dragen van een tussenoplossing. Zoals ik uw Kamer eerder heb aangegeven1, ben ik voornemens om een meer fundamentele discussie over waardeoverdracht te voeren met het pensioenveld. Het zou onwenselijk zijn om voor die bredere discussie nu reeds onomkeerbare stappen te zetten.

Bijbetaling versus affinanciering

In het algemeen overleg over pensioenonderwerpen van 20 april jl., is van de zijde van het lid Omtzigt gevraagd nader in te gaan op bijbetaling versus affinanciering.

Bijbetaling bij waardeoverdracht en affinanciering van aanspraken moeten niet met elkaar worden verward. Op grond van de PW en de Wet financieel toezicht (Wft) moeten pensioenaanspraken te allen tijde zijn afgefinancierd door pensioenfondsen en verzekeraars. Daarbij stelt het financieel toetsingskader van de PW andere financiële eisen dan de Wft, maar beide garanderen afgefinancierde aanspraken. Het komt voor dat in individuele gevallen tijdelijk geen sprake is van affinanciering, bijvoorbeeld omdat de werkgever een premieachterstand heeft, of omdat er sprake is van een dekkingstekort bij een fonds. Echter, voordat waardeoverdracht aan de orde kan zijn, moeten de aanspraken afgefinancierd zijn. Op moment van waardeoverdracht worden dus altijd afgefinancierde aanspraken overgedragen.

Los van affinanciering komt bijbetaling voor. Zoals eerder geschetst kan dit het gevolg zijn van het doel van de rekenregels (die gericht zijn op het borgen van actuarieel gelijke pensioenaanspraken voor werknemers bij waardeoverdracht), de actuele rentestanden en de te hanteren tarieven. Bijbetaling ziet erop dat de tariefverschillen tussen pensioenuitvoerders niet ten koste gaan van de pensioenaanspraken van de deelnemer die aan waardeoverdracht doet.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp


X Noot
1

Kamerstukken II 2010/11, 32 043, nr. 22.

X Noot
2

Kamerstukken II 2010/11, AH, 645. Zie ook Kamerstukken II 2010/11, 32 043, nr. 21.

X Noot
3

Kamerstukken II 2010/11, AH, 1887.

Naar boven