32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 329 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 7 juni 2016

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van28 april 2016 over het ontwerpbesluit tot wijziging van het besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met wijziging van de regeling voor nettopensioen (Kamerstuk 32 043, nr. 324).

De vragen en opmerkingen zijn op 26 mei 2016 aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 7 juni 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van der Burg

De adjunct-griffier van de commissie, Esmeijer

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het ontwerpbesluit houdende de wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met wijziging van de regeling voor nettopensioen.

Zij hebben nog een aantal vragen over het ontwerpbesluit.

Kan de Staatssecretaris uitgebreid ingaan op de fiscale hygiëne bij nettopensioen?

Met de term fiscale hygiëne wordt gedoeld op de voorwaarden die nodig zijn voor het voldoende scheiden van de middelen voor het nettopensioen van de middelen voor de basispensioenregeling. Deze voorwaarden dienen ertoe de mogelijkheden voor kruissubsidiëring tussen de basispensioenregeling en de nettopensioenregeling zoveel mogelijk te beperken. Voor een bedrijfstakpensioenfonds of een ondernemingspensioenfonds die meerdere pensioenregelingen uitvoeren, geldt dat de pensioenregelingen op grond van artikel 123 van de Pensioenwet een financieel geheel vormen. Dit wordt het verbod op ringfencing genoemd. Nettopensioenregelingen vallen ook onder dit verbod op ringfencing. Er zou onder omstandigheden een kruissubsidiëring kunnen ontstaan tussen de middelen voor de basispensioenregeling (waarover nog belasting moet worden geheven) en de middelen voor de nettopensioenregeling (van waaruit onbelaste uitkeringen worden gedaan).

Het voorgehangen ontwerpbesluit strekt tot wijziging van de voorwaarden waaronder een nettopensioen door een pensioenfonds kan worden uitgevoerd. Specifiek ziet deze wijziging op de aankoop van een variabele uitkering bij een nettopensioenregeling. Hiertoe is aan artikel 41 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling een lid toegevoegd, waarmee belemmeringen voor de uitvoering van een nettopensioen in de vorm van een variabele uitkering worden weggenomen en voor deze uitkeringsvorm passende voorwaarden worden gesteld, die de fiscale hygiëne waarborgen.

Met het ontwerpbesluit wordt uit deze voorwaarden de verplichting geschrapt om het variabele nettopensioen in te kopen in de basispensioenregeling tegen een kostendekkend tarief op grond van artikel 128 Pensioenwet, inclusief de daarin opgenomen bufferopslag. Bij een variabel nettopensioen moet de waarde van de met de risicovrije rente contact gemaakte verwachte kasstromen gelijk zijn aan het pensioenkapitaal op pensioendatum. Daarnaast wordt voorgeschreven dat in geval van een variabel nettopensioen de ontwikkeling van het sterfteresultaat en van de levensverwachting van de deelnemers aan de nettopensioenregeling altijd verwerkt moeten worden in de hoogte van de variabele netto pensioenuitkering. Op deze wijze wordt vermenging met de basispensioenregeling voorkomen. Met het voorgehangen ontwerpbesluit wordt geen wijziging beoogd van de voorwaarden voor de aankoop van een vaste uitkering bij een nettopensioenregeling.

Kan de Staatssecretaris motiveren waarom nettopensioen ingekocht moet worden tegen het Vereist Eigen Vermogen?

Deze voorwaarde heeft alleen betrekking op de situatie waarin het opgebouwde pensioenkapitaal wordt gebruikt voor de inkoop van een vast netto pensioen van het betreffende pensioenfonds. In dat geval moet er sprake zijn van een buffer ter hoogte van het vereist eigen vermogen ter zekerstelling van het vaste pensioen. Om te voorkomen dat deze buffer ten laste komt van de deelnemers in de (bruto) basispensioenregeling, moet deze buffer bekostigd worden vanuit het kapitaal van de deelnemer aan de nettopensioenregeling. Op grond van het voorgehangen ontwerpbesluit wordt een variabel nettopensioen mogelijk, waarbij een voorschrift tot inkoop van een buffer niet relevant is. In dat geval is immers sprake van een risicodragende uitkering die niet meer zekergesteld hoeft te worden.

Klopt de veronderstelling dat deelnemers die nettopensioen moeten inkopen duurder uit zijn en daarmee een onaantrekkelijk product wordt geboden?

Nee, deze veronderstelling klopt niet. Zoals hierboven uiteengezet, moet voor een vast nettopensioen een buffer ter hoogte van het vereist eigen vermogen worden aangehouden, omdat een zeker pensioen is toegezegd. Ook deelnemers in de basispensioenregeling in de vorm van een uitkeringsovereenkomst betalen jaarlijks een kostendekkende premie, waarin een bufferopslag ter hoogte van het vereist eigen vermogen is opgenomen. Ook dan is immers sprake van een pensioen dat met een hoge mate van zekerheid wordt toegezegd. Op grond van het voorgehangen ontwerpbesluit wordt een variabel nettopensioen mogelijk. Vanwege de karakteristieken van een variabel pensioen is de verplichting om een buffer aan te houden niet relevant en wordt deelnemers aan de nettopensioenregeling een mogelijk aantrekkelijk alternatief geboden in de vorm van een variabele uitkering.

Wat zijn de gevolgen als nettopensioen tegen de actuele dekkingsgraad kan worden ingekocht?

In dat geval krijgt de deelnemer een vast pensioen toegezegd, zonder dat hiervoor de bijpassende kostprijs wordt betaald. De kosten voor de opbouw van deze buffer worden in dat geval afgewenteld op de deelnemers in de basisregeling die jaarlijks een kostendekkende premie inclusief een bufferopslag ter hoogte van het vereist eigen vermogen moeten betalen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris bereid is in te gaan op de taakafbakening in relatie tot het nettopensioen. De taakafbakening is opgenomen in de Pensioenwet in een tijd waarin er nog geen nettopensioenregelingen waren. Kan de Staatssecretaris in beeld brengen wat de huidige knelpunten zijn met betrekking tot het aanbieden van een nettopensioenregeling in relatie tot de taakafbakening?

Voor dit beeld verwijs ik naar de brief aan de Eerste Kamer van 30 mei jongstleden met aanvullende informatie over het wetsvoorstel verbeterde premieregeling1. In paragraaf 5 van deze brief ben ik ingegaan op de knelpunten rond dit onderwerp.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit. Zij hebben enkele vragen na het lezen van het ontwerpbesluit.

Ten eerste willen zij graag inzicht in hoe veel mensen gebruik maken van een nettopensioenregeling. Ook vragen deze leden of dit aantal overeenkomt met de verwachtingen. Kan de Staatssecretaris nader toelichten hoe het komt dat dit aantal wel/niet overeenkomt met de verwachtingen? Tevens vragen deze leden in hoeverre de Staatssecretaris denkt dat dit ontwerpbesluit invloed gaat hebben op het aantal mensen dat gebruik maakt of gaat maken van een nettopensioenregeling?

Het nettopensioen is een vrijwillige aanvullende pensioenregeling voor deelnemers met een pensioengevend loon dat meer bedraagt dan € 101.519,- (bedrag 2016). Dat vrijwillige karakter maakte het noodzakelijk bij de totstandkoming van het nettopensioen een raming te maken van het aantal personen dat voor deelname zou kiezen. Het feitelijk aantal deelnemers ligt vermoedelijk hoger, maar hierover zijn op dit moment nog geen exacte cijfers bekend. De mogelijkheid voor deelnemers aan een nettopensioenregeling om te kiezen voor een variabel pensioen, maakt deelname aan het netto pensioen mogelijk aantrekkelijker.

Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie wat de wettelijke en fiscale verschillen zijn in het nettopensioen tussen een vast pensioen en een variabel, risicodragend pensioen zoals in de wet verbeterde premieregeling tot stand is gekomen.

Een nettopensioenregeling wordt fiscaal gefaciliteerd met een vrijstelling in box 3 van de inkomstenbelasting. Daarbij maakt het niet uit of met de middelen van de nettopensioenregeling een vaste of variabele uitkering wordt aangekocht. Een variabele pensioenuitkering beweegt mee met financiële mee- en tegenvallers en kan hierdoor in de knel komen met de zogenoemde 100%-toets2 en de bandbreedte voor de hoog-laagconstructie. Om deze knelpunten weg te nemen wordt in het wetsvoorstel verbeterde premieregeling voorgesteld om voor variabele uitkeringen artikel 18d van de Wet op de loonbelasting 1964 aan te passen. Deze aanpassingen zijn op grond van artikel 5.17d van de Wet Inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige toepassing op de nettopensioenregeling.

Daarnaast zijn in het wetsvoorstel verbeterde premieregeling voorwaarden voor een variabel pensioen voorgesteld. Deze voorwaarden beogen de levenslange duur van het pensioen te waarborgen, fluctuaties in de hoogte van het pensioen te beperken en vullen de zorgplicht, waaronder de informatieplicht van de pensioenuitvoerders in. Deze voorwaarden zijn voor een vast pensioen overbodig. Verder zijn er geen wettelijke verschillen.

Zijn er daarnaast nog (wettelijke, fiscale en communicatieve) verschillen tussen een variabel pensioen in het nettopensioen en een variabel pensioen in de basisregeling?

De fiscale behandeling van de brutobasisregeling wijkt af van de fiscale behandeling van de nettopensioenregeling. Voor de basispensioenregeling wordt de omkeerregel verleend, waarmee de pensioenuitkeringen uit de basispensioenregeling belast zijn. De premie of inleg in de nettopensioenregeling wordt betaald uit het netto-inkomen en wordt fiscaal gefaciliteerd in box 3. De uit de aanspraak voortvloeiende nettopensioenuitkering wordt niet meer belast.

In hoeverre en waarom zijn deze verschillen wel/niet in dit ontwerpbesluit weggenomen?

De hierboven beschreven verschillen tussen een vaste en een variabele nettopensioenuitkering zijn in het kader van het ontwerpbesluit niet relevant.

In hoeverre deelt de Staatssecretaris de mening van de Pensioenfederatie dat de fiscale hygiëne bij nettopensioen niet optimaal geborgd is doordat het pensioen onder bepaalde (veelvoorkomende) omstandigheden zoals overlijden, beëindiging deelname en pensionering ingekocht moet worden overeenkomstig de voorwaarden van de basisregeling waarbij voornamelijk de koppeling aan het vereist eigen vermogen als probleem wordt gezien?

Ik deel de mening van de Pensioenfederatie niet. Het huidige Besluit nettopensioen (Besluit van 11 december 2014 tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met uitvoering van het nettopensioen en de waarborg voor fiscale hygiëne van het nettopensioen) is opgesteld op het moment dat alleen vaste pensioenuitkeringen waren toegestaan. Bij een dergelijke uitkeringsvorm, waarbij een zekere pensioenuitkering wordt toegezegd, is het logisch om een koppeling te leggen met de voorwaarden ten aanzien van de basisregeling, waaronder inkoop in de basispensioenregeling en een kostendekkende tarief, inclusief het vereist eigen vermogen. Om te voorkomen dat deze buffer ten laste komt van de deelnemers in de (bruto) basispensioenregeling, die een jaarlijkse kostendekkende premie met een bufferopslag betalen, moet deze buffer bekostigd worden vanuit het kapitaal van de deelnemer aan de nettopensioenregeling.

Hoe kijkt de Staatssecretaris naar de suggestie van de Pensioenfederatie om de inkoop te laten plaatsvinden tegen de actuele dekkingsgraad van het fonds?

Deelt de Staatssecretaris hiermee de mening van de Pensioenfederatie dat hierdoor geen verschuivingen meer plaatsvinden tussen netto en bruto?

De leden van de VVD-fractie hebben een vergelijkbare vraag gesteld. Kortheidshalve verwijs ik hierbij naar het antwoord op die vraag.

Vragen en opmerking van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit. Kan de Staatssecretaris aangeven of met dit besluit de fiscale hygiëne geborgd is?

Ja. Dit besluit doet geen afbreuk aan het uitgangspunt dat geen vermenging plaatsvindt van het kapitaal dat in het kader van het netto pensioen wordt opgebouwd en het kapitaal dat het pensioenfonds aanhoudt voor de (bruto) basisregeling.

Of is het zo dat bij de huidige lage rente een geldstroom plaatsvindt van nettopensioenen naar brutopensioenen wanneer er bij pensioenfondsen ingekocht moet worden in de basisregeling?

Nee, zowel de basisregeling als de nettopensioenregeling hebben in vergelijkbare mate te maken met de gevolgen van de huidige lage rentestand.

Herkent de Staatssecretaris het signaal dat feitelijk gezien de spaarder van een nettopensioen geen keuze heeft voor een variabel pensioen?

Hiermee doelen deze leden naar ik aanneem op de regels voor de taakafbakening tussen pensioenfondsen en verzekeraars. Hiervoor verwijs ik naar bijgevoegde brief aan de Eerste Kamer van 30 mei jongstleden met aanvullende informatie over het wetsvoorstel verbeterde premieregeling. In paragraaf 5 van deze brief ben ik ingegaan op de relatie tussen nettopensioen en de taakafbakening.

Kan de Staatssecretaris bevestigen dat artikel 80 van de Pensioenwet ook van toepassing is op vrijwillige regelingen?

Ja.

Klopt het dat als een deelnemer van een nettopensioen emigreert, het nieuwe woonland op basis van het belastingverdrag altijd gerechtigd is om te heffen over de renteaangroei en de uitkeringen? Kan de Staatssecretaris deze vraag ook specifiek beantwoorden voor het geval dat het emigratieland België of Duitsland is?

De leden van de fractie van het CDA vragen of het nieuwe woonland op basis van het belastingverdrag na emigratie van de deelnemer altijd gerechtigd is om te heffen over de renteaangroei en de uitkeringen van het nettopensioen. Daarbij vragen deze leden specifiek naar de situatie dat het emigratieland België of Duitsland is.

Het heffingsrecht met betrekking tot het nettopensioen na emigratie is afhankelijk van de concrete formulering van de bepalingen met betrekking tot pensioen in het toepasselijke belastingverdrag. Op grond van de belastingverdragen die Nederland heeft gesloten met België en Duitsland is in de meeste gevallen het woonland gerechtigd belasting te heffen over de nettopensioenuitkeringen. Het is afhankelijk van het nationale recht van het nieuwe woonland of het nettopensioen ook daadwerkelijk (geheel of gedeeltelijk) in de heffing wordt betrokken. De belastingplichtige kan de eventuele belastingheffing echter voorkomen door de aanspraak op nettopensioen – fiscaal geruisloos – te laten vrijvallen op het moment dat hij ophoudt binnenlandse belastingplichtige te zijn. Het vrijvallen van een aanspraak op een nettopensioen wordt op grond van artikel 5.17e, vijfde lid, onderdeel a., van de Wet IB 2001 namelijk niet als onregelmatige handeling in de zin van dat artikel aangemerkt.

Kan de Staatssecretaris tot slot aangeven hoeveel mensen er momenteel een nettopensioen hebben?

Nee. Het aantal pensioengerechtigden met een nettopensioen wordt niet op geaggregeerd niveau geregistreerd.

Opmerkingen en vragen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit. Zij achten mogelijk maken van doorbeleggen na pensionering een goede toevoeging aan de mogelijkheden voor premieregelingen, en stellen op prijs dat dit ook voor nettopensioen mogelijk wordt gemaakt. Zij hebben nog enkele vragen over het wetsvoorstel die zij graag beantwoord zien.

De leden van de D66-fractie bevroeden dat op grond van artikel 120, tweede lid, onderdeel b, PW inkoop bij een vrijwillige regeling overeenkomstig de voorwaarden van de basisregeling moet plaatsnemen. Zij bevroeden tevens dat dit betekent, dat de inkoop moet plaatsvinden tegen het vereist eigen vermogen. Kan de Staatssecretaris deze vermoedens bevestigen?

Ja, als gaat om de inkoop van een vastgesteld netto pensioen is dit inderdaad het geval. In het voorgehangen ontwerpbesluit, op grond waarvan een variabel pensioen mogelijk wordt gemaakt, wordt de voorwaarde tot inkoop in de basispensioenregeling geschrapt.

Indien zij dit kan, wat is dan de mening van de Staatssecretaris hierover, gezien het feit dat de actuele dekkingsgraden van pensioenfondsen veel lager liggen dan het Vereist Eigen Vermogen?

Er zijn goede argumenten voor de inkoop van een vastgesteld pensioen in de basisregeling tegen het vereist eigen vermogen. Het zorgt voor een kostendekkende inkoop in de basisregeling. Dit voorkomt dat de kosten voor deze inkoop deels worden afgewenteld op de andere deelnemers in de basisregeling.

Wat is de mening van de Staatssecretaris over het herzien van deze regel? Zou inkoop tegen de beleidsdekkingsgraad, of de actuele dekkingsgraad mogelijk zijn?

De leden van de VVD-fractie hebben een vergelijkbare vraag gesteld. Kortheidshalve verwijs ik hierbij naar het antwoord op die vraag.

Opmerkingen en vragen van de leden van 50PLUS

Het lid van de 50PLUS-fractie heeft met belangstelling kennis genomen van het voorliggende ontwerpbesluit. In de Eerste Kamer heeft de Staatssecretaris aangegeven, dat het schrappen van een 10% werkgeversbijdrage zou betekenen dat pensioenfondsen zich «zonder nadere voorwaarden op de markt voor variabele pensioenen kunnen begeven». Dat zou een fundamentele stap zijn, aldus de Staatssecretaris. Het lid van de 50PLUS-fractie kan die opstelling niet helemaal plaatsen. Immers, erkent de Staatssecretaris dat het de bedoeling van de wet verbeterde premieregeling is om de variabele uitkering mogelijk te maken bij alle beschikbarepremieregelingen?

Ja.

Erkent de Staatssecretaris daarbij ook dat de eis van een 10% werkgeversbijdrage bij een groot aantal pensioenfondsen knellend werkt bij de uitvoering van variabele vrijwillige DC-regelingen, waaronder nettopensioen?

De verdeling van de premielasten tussen werkgevers en werknemers berust op arbeidsvoorwaardelijke afspraken. De Pensioenfederatie heeft mij laten weten dat werkgevers in veel bedrijfstakken en bedrijven niet bereid zijn om (minstens) 10% bij te dragen in de kosten van een vrijwillige (netto) pensioenregeling.

Zo ja, is de Staatssecretaris bereid om de wet- en regelgeving daarop aan te passen, uiteraard met inachtneming van de taakafbakening? Zo nee, kan precies worden aangeven welke problemen de Staatssecretaris voorziet ten aanzien van de taakafbakening?

Ik verwijs hiervoor naar de brief aan de Eerste Kamer van 30 mei jongstleden met aanvullende informatie over het wetsvoorstel verbeterde premieregeling (Kamerstuk 34 255, L). In paragraaf 5 van deze brief ben ik op dit onderwerp ingegaan.


X Noot
1

Kamerstuk 34 255, L.

X Noot
2

De fiscale eis dat het pensioen niet meer bedraagt dan 100% van het laatstverdiende loon.

Naar boven