32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 110 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 mei 2012

Naar aanleiding van de brief van 5 april 2012 (Kamerstukken II, 2011/12, 32 043, nr. 107), van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met een reactie op het verzoek van het lid Omtzigt (CDA) over het bericht «Bestuurders pensioenfondsen blunderen met complexe derivaten» hebben enkele fracties binnen de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid de behoefte om de regering enkele vragen en opmerkingen voor te leggen.

Bij brief van 16 mei 2012 zijn deze vragen beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Gent

Adjunct-griffier van de commissie, Lips

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

1

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het bericht «Bestuurders pensioenfondsen blunderen met complexe derivaten» en de reacties daarop. De leden van de VVD-fractie hebben daarover één vraag: kan de regering uitgebreid ingaan op de bevoegdheden van de Tweede Kamer, de minister en de toezichthouder inzake het beleggingsbeleid van pensioenfondsbesturen?

De Tweede Kamer en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben inzake het beleggingsbeleid van pensioenfondsen geen directe bevoegdheden. Wel zijn zij verantwoordelijk voor de wet- en regelgeving die met het van kracht worden van de Pensioenwet op 1 januari 2007 op een geheel nieuwe leest is geschoeid. De Pensioenwet stelt een kader vast voor het beleggingsbeleid en regelt het toezicht daarop door de toezichthouder. Een en ander blijkt uit de volgende artikelen.

In overeenstemming met artikel 18 van de Pensioenrichtlijn (2003/41/EG) bepaalt artikel 135 van de Pensioenwet dat een pensioenfonds een beleggingsbeleid voert dat in overeenstemming is met de «prudent person» regel en met name gebaseerd is op de uitgangspunten dat de waarden worden belegd in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden, dat beleggingen in de bijdragende onderneming worden beperkt en dat beleggingen op basis van marktwaardering worden gewaardeerd. Krachtens artikel 145 dient een pensioenfonds een actuariële en bedrijfstechnische nota vast te stellen die onder meer een verklaring inzake beleggingsbeginselen omvat. Voorts verplicht artikel 147 een pensioenfonds tot het periodiek verstrekken van de informatie over onder andere financiële relaties en transacties aan de toezichthouder die deze nodig heeft voor de juiste uitvoering van zijn taak. Op grond van artikel 151 is DNB belast met het prudentieel toezicht. Voor de informatie die pensioenfondsen aan de toezichthouder verstrekken geldt volgens artikel 204 een geheimhoudingsplicht. Wel is een pensioenuitvoerder op grond van artikel 46 verplicht om een deelnemer op diens verzoek informatie te verschaffen, waaronder de jaarrekening en het jaarverslag alsmede de voor hem relevante informatie over beleggingen.

Voor de genoemde artikelen, behoudens artikel 204, geldt dat de regering bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels kan stellen. Zo is in artikel 13 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen bepaald dat beleggingen in derivaten zijn toegestaan voor zover deze bijdragen aan een vermindering van het risicoprofiel of een doeltreffend portefeuillebeheer vergemakkelijken. Dit artikel schrijft voor dat een fonds een bovenmatig risico vermijdt met betrekking tot een en dezelfde tegenpartij en tot andere derivatenverplichtingen.

Met betrekking tot de informatieverschaffing op verzoek is bepaald dat een deelnemer de eerder genoemde verklaring inzake beleggingsbeginselen kan opvragen. De overige nadere regels met betrekking tot informatie op verzoek over beleggingen zijn alleen relevant voor pensioenuitvoerders van premieovereenkomsten.

Op grond van de Pensioenwet en de daaraan verbonden regelgeving oefent DNB toezicht uit op het beleggingsbeleid van pensioenfondsen. Dit toezicht vindt primair plaats aan de hand van de «prudent-person» regel. Een pensioenfonds moet in lijn met deze regel handelen: het moet als een goede huisvader zorgen voor het door de aanspraak- en pensioengerechtigden aan hem toevertrouwde vermogen bestemd voor (toekomstige) pensioenen. Het betreft hier een zogenoemde open norm: bij de totstandkoming van de Pensioenwet is ervoor gekozen om de «prudent person» regel niet nader in te vullen.

Op grond van de Pensioenrichtlijn en de geïmplementeerde Nederlandse regelgeving geldt als uitgangspunt dat een pensioenfonds zelf verantwoordelijk is voor het gevoerde beleggingsbeleid, ook als de uitvoering van dat beleggingsbeleid is uitbesteed. Een pensioenfonds past zelf de «prudent person» regel toe. DNB toetst en beoordeelt het beleggingsbeleid achteraf. DNB geeft ook niet van te voren aan waarin fondsen wel of niet mogen beleggen. Er zijn in beginsel geen «verboden beleggingen».

DNB geeft uitleg over wat zij verwacht van de wijze waarop pensioenfondsen invulling geven aan de «prudent person» regel. Bijvoorbeeld door beleidsregels te publiceren, zoals de Beleidsregel uitgangspunten beoordeling risicobeheer van alternatieve beleggingen en ook door middel van Q&A’s op de DNB-website.

Als DNB gebreken constateert, wordt het pensioenfonds verzocht deze te herstellen. Als aanpassingen niet, of niet tijdig, kunnen worden bereikt door het fonds hier op aan te spreken, zullen deze worden afgedwongen door de inzet van formele handhavingsinstrumenten, zoals het geven van een aanwijzing, het opleggen van een last onder dwangsom en/of bestuurlijke boete, of het aanstellen van een curator. Het open norm-karakter van de «prudent person» regel kan in de praktijk tot interpretatieverschillen en soms tot conflicten met de ondertoezichtstaande instellingen leiden1.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

2 en 3

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de brief van de regering en van de Nederlandse Bank over de derivatenpositie van pensioenfondsbesturen. Op welke vragen zouden pensioenfondsen meer openheid kunnen betrachten over hun derivatenpositie?

Deelt de regering de mening van de leden van de CDA-fractie dat de omvang van de derivatenpositie van pensioenfondsen openbaar zou moeten zijn (wellicht met een kleine tijdsvertraging), zodat duidelijk is wat er gebeurt? Indien de regering deze mening deelt vragen deze leden hoe de regering dat gaat bevorderen.

In de jaarrekening legt een pensioenfonds verantwoording af over de financiële positie van het fonds. In de jaarrekening meldt het fonds ook de positie in derivaten en moet het een toelichting daarop geven. De omvang van de derivatenposities van individuele pensioenfondsen is daarom terug te vinden in de jaarrekening van pensioenfondsen, die openbaar zijn.

De totale omvang van de derivatenpositie van de pensioenfondssector is terug te vinden in de statistieken die DNB publiceert (zie tabel 8.9 «Belegd pensioenvermogen voor risico pensioenfondsen» waarin ook de derivatenpositie van pensioenfondsen is opgenomen). Deze statistieken zijn gebaseerd op de verslagstaten die pensioenfondsen bij DNB inleveren. Zoals vermeld in de eerder genoemde brief van DNB zijn de kwartaalstaten per januari jl. aangepast om een kwalitatief beter en fijnmaziger inzicht te krijgen in de werking van derivaten en de risicoposities van fondsen. Deze aanpassing is in overleg met de pensioensector al begin 2011 in gang gezet.

Het kabinet is van mening dat met deze openbare informatie voldoende zicht bestaat op de derivatenpositie van pensioenfondsen.

4

De leden van de CDA-fractie constateren dat de Nederlandse pensioenfondsen blijkens de brief een positief saldo hebben van 44 miljard op hun financiële positie. Deze leden wijzen op het feit dat in een recente brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties duidelijk is geworden dat woningbouwcorporaties een negatief saldo hebben van ruim drie miljard op derivatenpositie (in meerderheid rentederivaten). De woningbouwcorporaties zijn daarmee fors in de problemen gekomen, Vestia voorop.

Kan de regering enig inzicht geven in wie de tegenpartijen van de pensioenfondsen zijn en of deze partijen in staat zijn om dat saldo te betalen aan de fondsen?

Directe tegenpartijen van pensioenfondsen bij derivatencontracten zijn veelal (buitenlandse) zakenbanken. Deze banken kunnen de met deze transacties gepaarde risico’s zelf accepteren of een tegengestelde transactie afsluiten om de risico’s te mitigeren. Omdat het veelal buitenlandse banken betreft, is er geen zicht op wie deze partijen zijn. Van pensioenfondsen wordt verwacht dat zij in hun risicobeheer rekening houden met tegenpartijrisico’s. Om deze risico’s af te dekken, wisselen partijen doorgaans zekerheden met elkaar uit, bijvoorbeeld in de vorm van cash of staatsobligaties. Een eventuele vordering op de tegenpartij wordt dan afgedekt door dit onderpand. Daarmee kan de schade worden beperkt als de tegenpartij in gebreke blijft, mits het geleverde onderpand van voldoende kwaliteit is. Bovendien wordt van pensioenfondsen ook verwacht dat zij het concentratierisico op tegenpartijen beperken. In de regel zullen pensioenfondsen dan ook transacties uitvoeren met meerdere tegenpartijen. Hierbij worden in de regel ook criteria aan deze partijen gesteld, bijvoorbeeld met betrekking tot de kredietwaardigheid.

5

Deelt de regering de mening van de leden van de CDA-fractie dat indien geen inzicht bestaat in de tegenpartijen van pensioenfondsen en de capaciteit om het positieve saldo aan pensioenfondsen terug te betalen, sprake is van een potentieel enorm risico?

Het kabinet deelt de premisse van deze mening niet. DNB ziet er op toe dat pensioenfondsen tegenpartijrisico's beheersen. Zoals uit het antwoord op de vorige vraag blijkt, kunnen pensioenfondsen het tegenpartijrisico beperken.

6

Op welke wijze heeft De Nederlandsche Bank (DNB) ingegrepen bij pensioenfondsen, die hun beleggingsstrategie niet op orde hadden?

Als DNB in haar toezicht constateert dat het beleggingsbeleid (waaronder bijvoorbeeld de beleggingsstrategie en het risicomanagement) van pensioenfondsen niet op orde is, vraagt zij het fonds het beleid aan te passen en de geconstateerde tekortkomingen op te heffen. Als een normoverdragend gesprek niet het gewenste effect heeft (zie ook het antwoord op vraag 1) kan DNB formele handhavingsinstrumenten inzetten. In een aantal uitzonderlijke situaties is in de afgelopen jaren daarvan gebruik gemaakt. Zo is bij twee pensioenfondsen een aanwijzing gegeven om aanpassingen in het beleggingsbeleid door te voeren. Verder is bij een aantal fondsen op last van DNB de deskundigheid van pensioenfondsen op het gebied van vermogens- en risicobeheer versterkt.

DNB besteedt ook sectorbreed aandacht aan het beleggingsbeleid en het risicobeheer van pensioenfondsen. Voor een verdere toelichting zij verwezen naar een aantal stukken die terug te vinden zijn op de website van DNB:

  • Beleggingsbeleid pensioenfondsen onder de loep, DNB Kwartaalbericht december 2009, te downloaden via www.dnb.nl.

  • Brief resultaten beleggingsonderzoek, 15 maart 2010, te downloaden via www.dnb.nl.

  • Brief resultaten beleggingsonderzoeken 2010, 26 april 2011, te downloaden via www.dnb.nl.


X Noot
1

Zie bijvoorbeeld de uitspraak inzake Stichting Pensioenfonds Vereenigde Glasfabrieken vs DNB, LJN: BV9210, Rechtbank Rotterdam, AWB 11/2632 BC-T2.

Naar boven