32 037
Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Algemene Ouderdomswet en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met de overheveling van de uitvoering van de aanvullende bijstand voor personen van 65 jaar of ouder van de gemeenten naar de Sociale verzekeringsbank en het aanbrengen van enkele andere aanpassingen in de Algemene Ouderdomswet en tot wijziging van enkele sociale verzekeringswetten in verband met de gelijkstelling binnen de sociale zekerheid van voormalige pleeg- en stiefkinderen met eigen kinderen

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 12 oktober 2009

Inhoudsopgave

1. Algemeen

2. Uitvoering WWB+

3. Inkoopregeling AOW

4. Gelijkstelling binnen de sociale zekerheid van voormalige pleeg- en stiefkinderen aan eigen kinderen

1. Algemeen

Met belangstelling heeft de regering kennisgenomen van de bijdragen van de verschillende fracties aan het verslag bij het onderhavige wetsvoorstel. De leden van de CDA-fractie, PvdA-fractie, SP-fractie, VVD-fractie en de Christenunie-fractie stellen nog enige vragen gesteld die hierna beantwoord worden.

2. Uitvoering WWB65+

De leden van de fractie van het CDA vragen de regering uitgebreider te motiveren waarom ze de keuze heeft gemaakt om de bijstand over te hevelen vanaf het moment dat de oudste partner 65 jaar wordt en niet vanaf het moment dat de jongste partner 65 jaar wordt. De leden van de CDA-fractie zijn verder geïnteresseerd of een jongere partner die nog geen 65 is en waarvan de 65-plus partner overlijdt voor de bijstand aangewezen blijft op de SVB ofdat deze persoon zich weer moet richten tot de gemeente of dat deze persoon alsnog zijn gehele AOW-uitkering krijgt.

Voor de regering zijn er een aantal argumenten die er toe leiden dat de regering ervoor kiest als uitgangspunt te nemen het moment waarop de oudste partner 65 wordt.

Het hoofdargument is dat de SVB de uitvoering overneemt op het moment dat dat het belangrijkst is uit het oogpunt van het bestrijden van niet-gebruik. Het bestrijden van niet-gebruik is immers de reden waarom de regering ervoor gekozen heeft om de uitvoering van de aanvullende bijstand over te hevelen naar de SVB. Wanneer de oudste partner, in veel gevallen is dat de kostwinner, stopt met werken en recht krijgt op het AOW-pensioen verandert er veel in de inkomenssituatie. Op dat moment kan de situatie ontstaan dat er sprake is van een onvolledige AOW-pensioen en te weinig overig (pensioen)inkomen. Juist op dat moment ontstaat er behoefte aan een aanvulling vanuit de WWB. De SVB is in staat om gelijkoplopend met de aanvraag voor het AOW-pensioen deze mensen te benaderen voor een aanvraag voor de aanvullende bijstand. Een aanvraag voor de aanvullende bijstand die in het verlengde loopt van de aanvraag voor AOW is zowel efficiënt als klantvriendelijk. Er ontstaat op deze manier ook echt één loket voor alle 65-plussers.

De leden van de CDA-fractie willen graag een reactie op het feit dat de SVB geen prikkel heeft voor de re-integratie van de jongere partner (jonger dan 65) van de AOW-gerechtigde, zoals de gemeenten die wel hebben. De CDA-fractie is hierin extra geïnteresseerd vanwege het kabinetsvoornemen de AOW-partnertoeslag per 2011 voor mensen met een partner jonger dan 55 jaar af te schaffen en de volledige afschaffing van deze toeslag in 2015.

Met de leden van de CDA-fractie is de regering van mening dat ook voor de jongere partner van een 65-plusser naast een AOW-uitkering een bijstandsuitkering de re-integratieplicht onverkort blijft gelden. Het voorliggende wetsvoorstel brengt hierin geen wijziging. Ook voor hen geldt werk boven uitkering en dat zij er voor dienen zorg te dragen dat het beroep op bijstand zo kort mogelijk is. Deze verantwoordelijkheid blijft op hen rusten. Zij kunnen daarbij hulp krijgen van de gemeenten. In het voorliggende wetsvoorstel blijven de gemeenten verantwoordelijk voor het ondersteunen van de jongere partner bij arbeidsinschakeling en voor het bepalen en aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling en het handhaven van de bijbehorende arbeids- en re-integratieplicht. Omdat de gemeente niet langer de uitkeringverstrekking verzorgt, zal de SVB, wanneer de gemeente constateert dat de jongere partner niet voldoet aan de arbeids- of re-integratieplicht, op advies van de gemeente een maatregel opleggen door de uitkering te verlagen. Wanneer de gemeente vaststelt dat de jongere partner juist ontheven zou moeten worden van de arbeids- en re-integratieplicht zal de SVB de jongere partner op advies van de gemeente een ontheffing verlenen.

Gemeenten zijn op grond van de WWB verplicht bij het ondersteunen naar arbeidsinschakeling en het aanbieden van re-integratievoorzieningen evenwichtige aandacht te besteden aan groepen bijstandsgerechtigden en voor verschillende doelgroepen daarbinnen. Dit biedt naar de mening van de regering voldoende waarborgen voor een evenwichtige benadering met betrekking tot de arbeidsinschakeling en re-integratie van de jongere partner met een arbeidsverplichting. De regering heeft daarbij mede overwogen dat de gemeente een financiële prikkel heeft om de re-integratie van de jongere partner ter hand te nemen, omdat zij daarmee voorkomt dat de jongere partner, na eventueel een ANW-uitkering, een beroep op de bijstand moet doen als de AOW-uitkering en aanvullende bijstandsuitkering van de oudste partner wegens overlijden komt te vervallen.

De leden van de CDA fractie wijzen op het kabinetsvoornemen om vanaf 1 januari 2011 geen partnertoeslag meer te verstrekken wanneer de partner jonger is dan 55 jaar is. De leden van de CDA-fractie vragen of deze groep straks ook valt onder het bereik van het voorliggende wetsvoorstel.

Het is inderdaad zo dat deze groep mensen ook valt onder het bereik van het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie geven aan dat in het wetsvoorstel is opgenomen dat wanneer de jongere partner naar het oordeel van de gemeente niet voldoet aan de gestelde verplichtingen de SVB op voordracht van de gemeente een maatregel op zal leggen. De leden van de CDA-fractie vragen hiervoor verduidelijking.

Aangezien de SVB de beschikking af geeft voor het recht op een aanvulling vanuit de bijstand en deze ook aan de rechthebbende uitbetaalt, is de SVB ook de aangewezen instantie om een maatregel op te leggen (verlaging uitkering). De gemeenten zijn echter verantwoordelijk voor de re-integratie en zullen hierbij moeten signaleren wanneer iemand onvoldoende meewerkt aan de eigen re-integratie. Op dat moment adviseert de desbetreffende gemeente de SVB om een maatregel op te leggen. De SVB zal de beoordeling van de gemeente niet over doen, maar slechts een marginale toets uitvoeren. De SVB zal vervolgens een maatregel opleggen door de uitkering te verlagen.

De leden van de CDA-fractie vragen een garantie van de regering dat de aanvullende bijstand als gevolg van de overheveling van de uitvoering naar de SVB niet exporteerbaar wordt.

Bijstand is niet exporteerbaar. Met dit wetsvoorstel wijzigt het karakter van de (aanvullende) bijstand niet. De bepalingen van de WWB blijven onverkort van kracht. Alleen de uitvoering wordt bij de SVB gelegd.

De leden van de CDA fractie vragen welke prikkel de SVB heeft om teveel betaalde bijstand of frauduleuze bijstand op te sporen en in te vorderen?

De regering heeft geen reden aan te nemen dat de SVB de WWB niet stringent zal uitvoeren of niet adequaat en doeltreffend gebruik zal maken van de verleende bevoegdheden. Het SUWI-regime ten aanzien van de aansturing en financiering van de SVB met daarnaast het toezicht van IWI op de SVB biedt een naar het oordeel van de regering voldoende waarborg voor een doelmatige en rechtmatige uitvoering van de WWB. Daarnaast heeft de ervaring geleerd dat de SVB de AOW zorgvuldig uitvoert. Aangezien de AOW en de WWB, bijvoorbeeld voor wat betreft de gezamenlijke huishouding en de inlichtingenverplichting, op onderdelen overeenkomen, gaat de regering ervan uit dat die zorgvuldige uitvoering eveneens zal plaatsvinden voor de WWB. De regering ziet niet in dat de SVB wel zal overgaan tot terugvordering van de verstrekte AOW-uitkering en niet van de verstrekte WWB-uitkering.

De leden van de CDA fractie vragen welke voorziening de regering heeft getroffen voor het geval dat er naast de aanvullende bijstand van de SVB er ook bijzondere bijstand wordt aangevraagd bij de gemeente?

Het onderhavige wetsvoorstel regelt dat de SVB gegevens dient te verstrekken aan de gemeenten die deze nodig hebben voor de uitvoering van hun taak. Dus ook ten behoeve van de behandeling van aanvragen voor bijzondere bijstand. De SVB stelt elektronisch via het Inlichtingenbureau gegevens van haar klanten met onvolledige AOW en van haar klanten met aanvullende bijstand beschikbaar. Iedere gemeente kan voor haar inwoners deze gegevens vervolgens verwerken. Klanten hoeven daardoor de informatie die zij via de SVB al verstrekt hebben niet nog eens te verschaffen bij hun aanvraag voor bijzondere bijstand.

Daarnaast is van belang dat uitvoering door de SVB bijdraagt aan het gemeentelijke armoedebeleid. Doordat de SVB elke potentiële rechthebbende kan benaderen zal het niet-gebruik van de aanvullende bijstand dalen. Op deze wijze komen meer mensen in beeld voor het gemeentelijke armoedebeleid. Daarbij is goed te vermelden dat de SVB de cliënt bij toekenning van de WWB65+ wijst op de mogelijkheid om minimaregelingen aan te vragen bij de gemeente.

De leden van de fracties van het CDA, de SP en de VVD vragen wat er gebeurt als de SVB, die de uitvoering heeft voor de aanvullende bijstand, en de gemeente, die bijzondere bijstand uitkeert, niet dezelfde lezing hebben over de gezinssituatie.

Ingevolge artikel 9 van de wet SUWI zijn gemeenten en SVB verplicht om samen te werken met betrekking tot de uitvoering van de WWB. Hierbij hoort dat men onderling gebruik maakt van de aanwezige persoons- en inkomensgegevens van burgers. Ook om te voorkomen dat gegevens twee keer worden uitgevraagd. Gemeenten en SVB maken dus voor het oordeel over de gezinssituatie gebruik van dezelfde gegevens en toetsen die aan dezelfde wettelijke regel. Hoewel er bij elke toetsing van een feitencomplex aan een wettelijke regel interpretatieverschillen kunnen ontstaan, gaan wij ervan uit dat SVB en gemeenten in het overgrote merendeel van de gevallen tot eenzelfde oordeel zullen komen. In het uitzonderlijke geval dat er sprake mocht zijn van een verschillend oordeel is het aan SVB en gemeente om in gemeen overleg tot een gezamenlijk oordeel te komen. De regering heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de SVB en gemeenten in hun professionaliteit niet tot éénstemmigheid zouden kunnen komen. In de huidige praktijk waar de SVB de aanvullende bijstand voor meer dan de helft van het aantal rechthebbenden uitvoert, kan deze situatie zich ook voordoen. Dit heeft echter nog nooit tot problemen geleid.

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat op basis van het voorliggende wetsvoorstel het mogelijk blijft om ontheffing te verlenen van de verplichting tot re-integratie voor een alleenstaande ouder in verband met de verzorging van een kind jonger dan vijf jaar. De leden van de CDA-fractie vragen zich af of hier uit afgeleid moet worden dat ook na het overlijden van de oudste partner, de jongste partner een uitkering blijft ontvangen van de SVB en dat er in deze wet dus de mogelijkheid geschapen wordt dat een alleenstaande of een alleenstaande ouder jonger dan 65 jaar een aanvullende bijstandsuitkering ontvangt van de SVB en niet van de gemeente?

De regering heeft geconstateerd dat abusievelijk artikel 9A WWB is opgenomen in de opsomming in artikel 47b WWB in dit wetsvoorstel. Alleenstaande ouders jonger dan 65 jaar met kinderen behoren uitdrukkelijk niet tot de doelgroep waar de SVB zich op zal richten. Dit is en blijft een doelgroep voor de gemeenten. Met een nota van wijziging zal het genoemde wetsartikel 9A WWB verwijderd worden uit het artikel 47b WWB.

De leden van de SP-fractie zijn teleurgesteld dat de regering niet heeft gekozen voor toepassing van het AOW regime in plaats van het WWB regime. Immers, de pensioenleeftijd is – en blijft wat de leden van de SP-fractie betreft – 65 jaar. Dan zijn ouderen pensioengerechtigd. De leden van de SP-fractie vragen zich af waarom de regering desondanks toch kiest voor het regime van de WWB?

Met het voorliggende wetsvoorstel wordt noch de WWB noch de AOW inhoudelijk aangepast. Het enige wat dit wetsvoorstel beoogt, is dat de uitvoering van de aanvullende bijstand wordt overgeheveld van de gemeenten naar de SVB. Dit wordt vastgelegd in de WWB. Het overhevelen van de uitvoering van de aanvullende bijstand naar de SVB zal het ongewenste niet-gebruik van aanvullende bijstand terugdringen.

Verder vragen de leden van de SP-fractie en de VVD-fractie welke doelstelling de regering heeft in het tegengaan van het niet-gebruik van aanvullende bijstand van huishoudens met onvolledige AOW. De VVD-fractie vraagt daarbij tevens of dit de volledige terugdringing van het niet-gebruik is of het terugdringen van niet-gebruik bij een gedeelte van de doelgroep. De leden van de SP-fractie vragen verder hoeveel meer bijstand zouden ouderen met onvolledig AOW ontvangen wanneer het niet-gebruik volledig wordt opgelost en hoeveel huishoudens bewust geen aanvullende bijstand aanvragen.

De regering hevelt de uitvoering van de aanvullende bijstand voor mensen van 65 jaar en ouder over naar de SVB omdat de SVB de gehele doelgroep, mensen met onvolledige AOW, in beeld heeft. Op die manier kan het niet-gebruik zoveel als mogelijk teruggedrongen worden. Zoveel als mogelijk, omdat niet uit te sluiten is dat een cliënt toch niet aanvraagt. Overigens is het doel het tegengaan van niet-gebruik onder alle personen met een gekorte AOW-uitkering en die recht hebben op aanvullende bijstand, ongeacht tot welke doelgroep men behoort.

Ouderen zullen wanneer het niet-gebruik volledig wordt opgelost volgens de huidige ramingen jaarlijks 20 mln euro extra aan bijstandsuitgaven ontvangen. Dit bedrag is aan de SZW-begroting toegevoegd. Van de mensen die de regeling wel kennen en toch niet aanvragen kan gesteld worden dat zij dit bewust niet doen. Uit het SCP-onderzoek «Geld op de plank» uit 2007 blijkt dat van de niet-aanvragers bijna een derde de aanvullende bijstand niet kent. Dit betekent dat ongeveer tweederde van alle niet-aanvragers bewust niet aanvraagt.

Voorts vragen de leden van de SP-fractie welke redenen er zijn voor huishoudens met onvolledige AOW om geen gebruik te maken van de aanvullende bijstand. De leden van de SP-fractie stellen dat het niet-gebruik onder andere groepen mensen die in aanmerking komen voor aanvullende bijstand ook hoog is. De leden van de SP-fractie vragen wat de verklaring hiervoor is en of de regering kan uiteenzetten op welke wijze het niet-gebruik onder deze groepen tegen wordt gegaan. Daarbij vraagt de SP-fractie welke doelstelling de regering hierbij voor ogen heeft.

Het niet-gebruik onder mensen met aanvullende bijstand, zowel onder als boven de 65 jaar, is onderzocht («Geld op de plank», Sociaal Cultureel Planbureau 2007). De belangrijkste factoren voor het niet aanvragen zijn de tijd en moeite van de aanvraagprocedure samen met de complexiteit van het aanvraagformulier. De mening dat men de aanvulling niet nodig heeft om rond te komen dan wel dat men het te ontvangen bedrag niet de moeite waard vindt. En tot slot het gevoel van afhankelijkheid van de overheid. Andere sociaal-psychologische factoren spelen een beperkte rol: de gedachte er op aangekeken te worden is doorgaans geen reden om niet aan te vragen. Een andere reden voor niet-gebruik van voorzieningen kan de onbekendheid met een regeling zijn.

Het Rijk en gemeenten zetten zich samen in voor participatie: meer mensen aan het werk en minder mensen langdurig afhankelijk van een uitkering. Dat is de beste manier om uit de armoede te komen.

Tegengaan van niet-gebruik is belangrijk om leven in financiële armoede te voorkomen en om mensen (weer) te laten participeren. Ook is het gebruik van regelingen een belangrijke steun om schulden te voorkomen. Het tegengaan van niet-gebruik van inkomensondersteunende maatregelen is een van de speerpunten van het armoedebeleid. Dat is in 2008 ook vastgelegd in het Bestuurlijk Akkoord Participatie met gemeenten (VNG).

Vanuit vier sporen wordt het niet-gebruik van regelingen aangepakt. Gemeenten gaan actief op zoek naar mensen die wel recht hebben op voorzieningen maar dat niet weten. Daarnaast worden de regelingen en aanvragen vereenvoudigd. De vier sporen zijn:

1. De klant weet dat er regelingen bestaan waar hij gebruik van kan maken: voorlichting

2. De regelingen zijn eenvoudig: vereenvoudiging van regelingen en aanvragen.

3. Het aanvragen is eenvoudig: ondersteuning van de klant bij het aanvragen, dmv bijvoorbeeld formulierenbrigades.

4. In beeld krijgen wie recht heeft op voorzieningen. Hiervoor wordt de samenwerking tussen gemeenten en intermediaire organisaties gestimuleerd. Daarnaast is een pilot uitgevoerd tussen de belastingdienst en gemeenten om via gegevensuitwisseling zicht te krijgen op de doelgroep van bijzondere bijstand. Hierover wordt u rond de begrotingsbehandeling SZW geïnformeerd, conform aan u is toegezegd tijdens het wetgevingsoverleg over het jaarverslag 2008 van 17 juni.

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel jonge partners van AOW-ers met een onvolledige AOW re-integratieplichtig zijn.

Het totaal aantal AOW-ers met een aanvulling uit de WWB in 2009 is ongeveer 36 000 personen. Van deze AOWers hebben er ongeveer 5500 een partner die jonger is dan 65 jaar. Dit cijfer geeft het maximale aantal aan dat re-integratieplichting is. Het is niet bekend voor hoeveel van hen een ontheffing van de re-integratieverplichting van toepassing is.

De leden van de SP-fractie stellen vast dat de SVB dezelfde beleidsvrijheid krijgt als de gemeenten hebben in de WWB en vragen om een nadere toelichting. De leden van de SP-fracties geven aan dat de regels voor aanvullende bijstand per gemeente kunnen verschillen vanwege het individualiseringsbeginsel en vragen welke regels de SVB zal overnemen en op basis van welke uitgangspunten en criteria.

Met het voorliggende wetsvoorstel krijgt de SVB voor personen van 65 jaar of ouder dezelfde bevoegdheden als die de gemeenten thans uitoefenen bij de uitvoering van de WWB voor personen van 65 jaar of ouder. Het gaat hierbij ondermeer de bevoegdheid tot terugvordering en verhaal, tot afstemming van de bijstand op de omstandigheden, mogelijkheden en de middelen van de belanghebbende, tot afstemming van de bijstand door middel van verlagingen bij het niet nakomen van verplichtingen, tot het verlenen van een geldlening bij een zelfbewoonde eigen woning en tot het opleggen van verplichtingen die strekken tot het verminderen of beëindigen van de bijstand. Evenals de gemeenten krijgt de SVB een bevoegdheid hierin eigen beleidsregels op te stellen en daarmee eigenstandig een afweging te maken wanneer van de bevoegdheden gebruik wordt gemaakt of daarvan wordt afgezien. Om te bewaken dat de beleidsregels die opgesteld worden door de SVB aansluiten bij wat in het gemeentelijke domein gebruikelijk is, gaat de regering er van uit dat de SVB in het kader van de samenwerking op grond van artikel 9 van de Wet SUWI het beleid afstemt op dat van de gemeenten. Dit bewerkstelligt inhoudelijke beïnvloeding van gemeenten op het bijstandsbeleid van de SVB, waardoor verschillen in uitvoering tussen gemeenten en de SVB zo klein mogelijk kunnen blijven.

De SVB heeft vanaf begin 2006 voor een groot aantal gemeenten de uitvoering van de aanvullende bijstand voor 65-plussers reeds in mandaat uitgevoerd. Om tot eenvormig beleid te komen is in 2005 de «Themagroep Juridisch Beleid WWB 65+« (hierna te noemen: Themagroep) ingesteld, waarin het door de SVB voorgestelde beleid inzake de WWB 65+ wordt neergelegd ter afstemming met gemeenten. De Themagroep toetst of de beleidsvoorstellen zoveel mogelijk aansluiten bij het gebruikelijke gemeentelijke beleid. De Themagroep functioneert thans goed.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering mogelijkheden ziet om de negatieve inkomenseffecten op inkomensafhankelijke regelingen als gevolg van de beperkte vrijlating te verminderen.

Gezien het complementaire karakter van de bijstand en het primaat van de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan worden de inkomsten uit arbeid niet geheel vrijgelaten. In de tweede plaats zijn de tabellen van de inkomensafhankelijke regelingen (huurtoeslag en zorgtoeslag) zo ingericht dat er nog ruimte is voor AOW gerechtigden om bij te verdienen zonder dat dit effect heeft op de hoogte van de inkomensafhankelijke regelingen. In de derde plaats zijn de bijstandsnormen voor personen van 65 jaar en ouder gelijk aan de netto AOW-bedragen en liggen daarmee voor paren circa € 73,– en voor alleenstaanden circa € 88,– netto per maand hoger dan de bijstandsnormen voor personen jonger dan 65 jaar. Tenslotte is het fiscale regime voor personen van 65 jaar en ouder gunstiger dan voor personen jonger dan 65 jaar, omdat voor hen een lager belastingtarief geldt en zij recht hebben op ouderenkorting.

Gezien het bovenstaande ziet de regering geen reden om de vrijlatingsregeling voor personen van 65 jaar of ouder met aanvullende bijstand te verruimen.

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze kan worden voorkomen dat huishoudens met een onvolledige AOW eerst hun huis moeten «opeten» om aanspraak te kunnen maken op aanvullende bijstand. Tevens vragen zij of de regering het wenselijk om voor deze groep de regels omtrent een woning in eigendom te versoepelen.

Het bezit van een woning in eigendom staat niet in alle gevallen het recht op bijstand in de weg. Het betekent ook niet dat het recht op bijstand altijd leidt tot verkoop van de woning in eigendom. Dit laat onverlet dat er wel sprake is van middelen waarover de belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken en waarmee bij de bijstandsverlening rekening dient te worden gehouden. De WWB biedt daarom de mogelijkheid dat bij (overwaarde op) een eigen huis de bijstand wordt verstrekt in de vorm van een geldlening. Dit past binnen het complementariteitsbeginsel van de WWB. Dit beginsel houdt in dat de WWB alleen een aanvulling biedt op de eigen middelen indien deze eigen middelen niet toereikend zijn om zelf te kunnen voorzien in het relevante netto sociaal minimum. Het complementariteitsbeginsel is daarmee één van de pijlers van de WWB. De AOW is de basisvoorziening en indien deze niet voldoende is, zijn het aanvullend pensioen en eigen vermogen, inclusief de eigen woning, de eerst aangewezen middelen om in het bestaan te voorzien. Het past binnen de maat van het complementariteitsbeginsel van de WWB dat indien na de 65-jarige leeftijd het vermogen moet worden ingezet als aanvulling op een (onvolledige) AOW en eventueel een klein pensioen dit als eerste wordt ingezet om een beroep op bijstand te voorkomen.

De regering ziet gaan aanleiding het complementariteitsbeginsel anders in te vullen voor personen van 65 jaar en ouder met een onvolledige AOW en aanvullende bijstand dan voor personen jonger dan 65 met (aanvullende) bijstand en vindt het niet wenselijk voor eerstgenoemde groep de regels omtrent een woning in eigendom te versoepelen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering uiteen kan zetten welke initiatieven in het verleden zijn ingezet om de voornaamste factoren van niet-gebruik (onwetendheid en schaamtegevoel) van aanvullende bijstand te ondervangen.

De uitvoering van de aanvullende bijstand voor 65-plussers was tot voor kort de verantwoordelijkheid van gemeenten. Elke gemeente heeft zijn eigen beleid om haar burgers op de hoogte te stellen van de regelingen waar zij mogelijk recht op hebben. Ook in de wijze van benadering. Sommige gemeenten zijn daar heel actief in geweest en hebben bijvoorbeeld ouderenteams ingesteld, andere gemeenten hebben zich wat passiever opgesteld. Het is niet mogelijk om hieruit een duidelijke lijn te destilleren.

Is de regering voornemens het effect van de overheveling op de terugdringing van het niet-gebruik te evalueren? Zo ja, op welke termijn?

De regering zal de effecten van de overheveling 5 jaar na inwerkingtreding evalueren.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe groot de groep mensen met een onvolledige AOW is die geen gebruik maakt van de aanvullende bijstand. In aanvulling hierop vragen de leden van de de fractie van de ChristenUnie of de regering zicht heeft op het aantal personen met een onvolledige AOW.

In de onderstaande tabel is weergegeven hoeveel mensen een gekorte AOW ontvangen. Daarbij is ook aangegeven hoeveel mensen een recht hebben op een aanvulling vanuit de WWB. Ook is het aantal mensen berekend die een gekorte AOW heeft maar geen recht heeft op een aanvulling vanuit de WWB. In 2009 zijn dat 199 000 personen in Nederland.

Volume (x dzd)2008200920102011201220132014
Aantal onvolledige AOW totaal464490516557594628660
Aantal onvolledige AOW woonachtig in het buitenland247255265283296307315
Aantal onvolledige AOW woonachtig in Nederland217235251274298322345
Aantal personen met aanvullende bijstand32363841434648
Onvolledige AOW en geen aanvullende bijstand in NL184199213233255276298

Met betrekking tot het wetsvoorstel waarmee de mogelijkheid gecreëerd wordt om een hogere AOW te ontvangen indien men na zijn 65ste doorwerkt (Kamerstuknummer 31 774), vragen de leden van de VVD-fractie of de regering het billijk vindt om vanaf 65 jaar aanvullende WWB te geven, terwijl het door eerder genoemd wetsvoorstel mogelijk is om met doorwerken een beroep op de bijstand te voorkomen of te verminderen.

Mensen met een onvolledige AOW hebben onder voorwaarden recht op aanvullende bijstand. Hierbij is het evenals bij het vrijwillig uitstellen van de AOW niet vereist dat men doorwerkt na 65 jaar. Deze eis kan ook niet gesteld worden omdat er geen arbeidsplicht bestaat voor 65-plussers. De regering ziet geen aanleiding om alsnog een arbeidsplicht voor 65-plussers in te voeren om hen zo te dwingen wel arbeid na het 65ste levensjaar te verrichten.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie wat de streefdatum is voor de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.

De streefdatum voor inwerkingtreding voor het wetsvoorstel in al haar onderdelen is 1 januari 2010. De SVB treft op dit moment voorbereidingen om uitvoering van de aanvullende bijstand vanaf deze datum in zijn geheel over te nemen. De streefdatum en het feit dat de SVB reeds in aanloop daar naartoe voorbereidingen treft is reeds gemeld tijdens het algemeen overleg van 5 november 2008.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de regering ook van mening is dat er onduidelijkheid kan ontstaan zodra de oudste partner zich moet melden bij de SVB en de jongste partner zich moet melden bij de gemeente. En zo ja, hoe de regering denkt deze onduidelijkheid bij de bijstandsgerechtigden weg te nemen.

De regering is met de leden van de fractie van de Christenunie van mening dat voorkomen moet worden dat er onduidelijkheid bestaat. Bij de inrichting van de uitvoering staat daarom voorop dat de burger weet wat van hem/haar wordt verwacht. Wanneer er sprake is van een partner die jonger is dan 65 jaar en de oudere partner doet een aanvraag voor bijstand zal de SVB de volgende stappen ondernemen. De SVB zal in de beschikking, waarin het recht op aanvullende bijstand wordt verleend, aan de jongere partner een arbeids- en re-integratieverplichting opleggen. Hierbij wordt aangegeven, dat de jongere partner zich moet melden bij de woongemeente en dat de gemeente de re-integratie ter hand zal nemen. Tegelijkertijd zal de SVB de desbetreffende gemeente informeren over het feit dat deze persoon een arbeids- en re-integratieverplichting heeft ingevolge de WWB. De gemeente zelf kan deze persoon hierdoor direct benaderen. Mocht de persoon in kwestie onvoldoende meewerken aan de eigen re-integratie dan zal de SVB op advies van de gemeente een maatregel opleggen.

De leden van de fractie van de ChistenUnie vragen waar de regering de overtuiging op baseert dat de overheveling van bevoegdheden geen consequenties heeft voor het gemeentelijk minimabeleid. Daarbij vragen zij welke waarborgen het wetsvoorstel hiertoe biedt.

De gemeenten blijven verantwoordelijk voor het gemeentelijk minimabeleid. Het voorliggende wetsvoorstel brengt hierin geen wijziging. De SVB-activiteiten ten aanzien van personen van 65 jaar en ouder zijn juist ondersteunend aan het gemeentelijk minimabeleid. Doordat de SVB de bijstandsverlening voor deze groep gaat verzorgen, is de verwachting dat het gebruik van de gemeentelijk minimaregelingen zal toenemen. Dit blijkt uit het IWI-onderzoek «Rechten verzilveren, Terugdringen van het niet-gebruik van de aanvullende bijstand onder 65-plussers». Gemeenten krijgen er met de SVB namelijk een kanaal bij voor de benadering van ouderen, omdat de SVB contact legt met alle potentiële cliënten voor algemene bijstand en hen vervolgens attendeert op het bestaan van minimaregelingen in hun gemeenten. Daarnaast behouden gemeenten zelf zicht op hun inwoners die de aanvullende algemene bijstand ontvangen van de SVB. Zij kunnen via het Inlichtingenbureau beschikken over de betreffende gegevens van de SVB. Zo hebben gemeenten deze potentiële cliënten van hun minimabeleid in beeld en kunnen hen pro-actief diensten verlenen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering of de voorschriften die gelden voor WWB-gerechtigden ook gelden voor AOW’ers die gebruik maken van de WWB65+.

Met het voorliggende wetsvoorstel wordt geen inhoudelijke wijziging van de WWB beoogd voor personen van 65 jaar en ouder. De voorschriften in de WWB die gelden voor WWB-gerechtigden gelden ook voor AOW-ers die gebruik maken van de WWB65+. Dit is alleen anders indien de WWB afwijkende bepalingen kent. Zo gelden de bepalingen over de re-integratieplicht niet voor personen van 65 jaar en ouder omdat deze plicht voor hen niet geldt. Ook bevat de WWB aparte normen, aansluitend bij het niveau van de AOW, die alleen gelden voor personen van 65 jaar en ouder en niet voor personen jonger dan 65 jaar.

De ChristenUnie-fractie geeft terecht aan dat de regering voornemens is de AOW-partnertoeslag voor AOW-gerechtigden met een partner jonger dan 55 jaar af te schaffen en vraagt wat het effect van deze maatregel is op het aantal uitkeringen op grond van de WWB65+.

Dit effect zal naar verwachting relatief klein zijn. Tijdens het Algemeen Overleg over Vergrijzing en het Integrale Ouderenbeleid van 5 november 2008 heeft mijn ambtsvoorganger de toezegging gedaan om onderzoek te doen naar de gevolgen van de afschaffing van de partnertoeslag in 2015. Met de brief van 16 juni 2009 (TK 29 389, nr. 19) heb ik aan deze toezegging voldaan. Uit het onderzoek bleek, dat door de afschaffing van de AOW-partnertoeslag in 2015 naar schatting enkele duizenden mensen aangewezen zullen zijn op bijstand.

Bij dit cijfer wordt uitgegaan van een afschaffing voor alle AOW-gerechtigden. Het voorstel om de AOW-partnertoeslag te laten vervallen voor personen met ene partner jonger dan 55 betreft een klein deel van deze doelgroep. Het aantal mensen dat hierdoor in de bijstand zal geraken, zal daarmee ook kleiner zijn dan de enkele duizenden die geraamd zijn voor de afschaffing van de AOW-partnertoeslag in 2015. De precieze omvang zal geduid worden, wanneer het voorstel aan de Tweede Kamer aangeboden wordt.

3. Inkoopregeling AOW

De SP-fractie vraagt of de regering bereid is om de mogelijkheden voor reparatie van het AOW-hiaat voor toekomstige 65-plussers in kaart te brengen en de Kamer hierover te informeren.

Een reparatie van het AOW-hiaat is eerder aan de orde geweest. Met de brief van 4 juli 2008 (TK 29 389, nr. 11) is een rapport aangeboden, waarin een analyse is opgenomen van de mogelijkheid van een eenmalige inkoopregeling, die mensen in staat zou stellen zich tegen een redelijke premie alsnog in te kopen. Dit om een AOW-hiaat te voorkomen. De conclusie van deze analyse is dat een eenmalige inkoopregeling een relatief zwaar beroep doet op de solidariteit tussen verplicht en vrijwillig verzekerden.

Immers bij een eenmalige inkoopregeling met een redelijke premie blijft er, ondanks forse premiekosten voor burgers die vrijwillig inkopen, nog sprake van substantiële overheidsbijdragen die door verplicht verzekerden opgebracht moeten worden. Om deze reden achtte de Tweede Kamer een eenmalige inkoopregeling niet opportuun. Ik deel deze mening. Ik zie ook geen aanleiding een nieuwe analyse toe te zeggen, ik verwijs u naar de reeds bestaande analyse.

Verder vragen de leden van de SP-fractie op welke wijze de regering gaat stimuleren dat meer mensen van de inkoopregeling gebruik gaan maken? De ChristenUnie-fractie wil verder weten wat de regering gaat doen om de onbekendheid van de inkoopregeling tegen te gaan. Daarnaast vraagt deze fractie wat de regering, tot aan het moment dat de VVA volledig operationeel is, gaat doen om bijstandsgerechtigden zo goed mogelijk op de hoogte te stellen van de inkoopregeling.

De SVB is de meest geëigende instantie om voorlichting te geven over inkoop en vrijwillige voortzetting van de AOW aan burgers die zich inschrijven of uitschrijven bij de Gemeentelijke Basisadministratie. Daarom heb ik geregeld dat de SVB vanaf 1 december 2009 alle mensen die zich in- of uitschrijven uit het GBA en die uit het buitenland komen of naar het buitenland een brief stuurt. In deze brief is aangegeven wat deze migratie kan betekenen voor hun recht op AOW. De inkoopregeling wordt hiermee actief onder de aandacht gebracht, naast de al bestaande passieve informatie op de website van de SVB.

De leden van de fracties van de SP,VVD en de ChristenUnie vragen of de regering een raming kan geven van de financiële consequenties van de wijzigingen in de inkoopregeling AOW. Beide fracties zijn ook geïnteresseerd of de regering een vermindering van het beroep op bijstand verwacht als gevolg van de verruiming van de inkoopregeling AOW, en zo ja wanneer en met hoeveel.

De doelstelling van de inkoopregeling AOW is mensen optimaal in staat te stellen zelf verantwoordelijkheid te nemen voor het eigen AOW-gat. Er zal door de verruiming van de inkooptermijn een toename zijn van het aantal gebruikers. Op dit moment maken zo’n 70 mensen op jaarbasis gebruik van de regeling. Door de kleine omvang van het huidige gebruik is de verwachting dat de toename ook klein zal zijn. Het financiële beslag is hiermee navenant klein. Voor een aantal mensen zal de inkoopregeling betekenen dat zij later, wanneer zij met pensioen gaan, geen gebruik hoeven te maken van de aanvullende bijstand. Gezien het beperkte effect van de wijziging in de inkoopregeling zijn de financiële consequenties voor de bijstand navenant beperkt tot nihil.

De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze volgens de regering verruiming van de beslistermijn bijdraagt aan het wegnemen van de door de regering gesignaleerde oorzaken (te weten de onbekendheid van de regeling, de kosten van de inkoopregeling, de mogelijkheid van private voorzieningen en een mogelijk recht op bijstand) om nu geen gebruik te maken van de inkoopregeling.

Zoals aangegeven is de doelstelling van de inkoopregeling AOW om mensen optimaal in staat te stellen zelf verantwoordelijkheid te nemen voor het eigen AOW-gat. Een langere inkooptermijn geeft mensen de mogelijkheid langer te sparen om zich in te kopen. De kans dat deze mensen de inkoop daardoor kunnen betalen neemt hiermee toe.

Vanwege de onbekendheid bij mensen over de gevolgen die migratie heeft op hun recht op AOW, zal de SVB een brief sturen hierover aan alle mensen die zich in- of uitschrijven uit het GBA en die uit het buitenland komen of naar het buitenland gaan. In deze brief zal ook de mogelijkheid van inkoop voor de AOW aan de orde komen.

Het zal voor mensen in bepaalde mate mogelijk zijn ook private voorzieningen te treffen voor het pensioen. Het is goed wanneer mensen aandacht hebben voor hun pensioen. De regering vindt het daarnaast belangrijk dat de mogelijkheid voor mensen bestaat om zich in te kopen in het basispensioen: de AOW.

Het zou mogelijk kunnen zijn dat mensen zich niet inkopen voor de AOW, omdat zij ervan uitgaan dat zij later een aanvulling krijgen vanuit de bijstand. Hierbij is relevant dat het complementariteitsbeginsel in de WWB maakt dat pas een aanvulling wordt geboden op het moment dat de eigen middelen niet toereikend zijn om zelf te kunnen voorzien in het relevante netto sociaal minimum. Eventueel aanvullend pensioen of vermogen wordt daarom gekort op de aanvulling vanuit de WWB.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering aan te geven op welke wijze zij van plan is om mensen die zich weer in Nederland vestigen, nadat zij tijdelijk in het buitenland verbleven, op de hoogte te stellen van hun mogelijke AOW-hiaat en de inkoopregeling.

De groep personen die de fractie van de Christenunie hier aanduidt kan geen aanspraak maken op de inkoopregeling. De inkoopregeling is alleen bedoeld voor personen die voor het eerst verplicht verzekerd raken, doordat zij zich in Nederland vestigen. Het gaat dus om mensen die nog niet eerder in Nederland hebben gewoond of gewerkt. Personen die in Nederland hebben gewoond of gewerkt en verplicht verzekerd zijn geweest voor de volksverzekeringen, kunnen binnen een jaar na het verstrek zich vrijwillig verzekeren voor de AOW. Vanaf 1 december 2009 worden deze mensen gewezen op deze mogelijkheid via de eerdergenoemde persoonlijke brief van de SVB over de gevolgen die migratie heeft op hun recht op AOW. Op deze manier kan men maximaal 10 jaar AOW bijverzekeren. Wanneer deze personen na een bepaalde periode weer terugkeren naar Nederland is het voor hen niet mogelijk om ook gebruik te maken van de inkoopregeling.

4. Gelijkstelling binnen de sociale zekerheid van voormalige pleegen stiefkinderen aan eigen kinderen

De leden van de CDA-fractie vragen waarom ervoor in de definitie gekozen is dat je zelf kinderbijslag ontvangen moet hebben voor het kind. Daarbij vragen zij zich af of het ook voldoende als je voormalige partner die kinderbijslag ontving. En in het verlengde daarvan of de nieuwe regeling ook voor kinderen geldt, voor wie de partner de pleegouder was.

In de definitie staat dat er kinderbijslag of pleegvergoeding ontvangen moet zijn voor het kind. Dit betekent bijvoorbeeld dat als twee AOW-ers een pleegkind opvoeden en zij krijgen kinderbijslag voor dit pleegkind, dat het niet relevant is wie van beide ouders de kinderbijslag ontving. Ditzelfde geldt voor de situatie dat er pleegvergoeding werd ontvangen voor het pleegkind.

Verder willen de leden van de CDA-fractie en de leden van de SP-fractie graag weten welke groepen door het voorliggende wetsvoorstel er in inkomen op achteruit zouden kunnen gaan, als er geen overgangsrecht gedefinieerd zou zijn.

In de AOW, TW, WWB, WWIK, IOAZ en IOAW wordt voor de hoogte van de uitkering rekening gehouden met de omvang van een huishouden, omdat deze uitkeringen voorzien in een inkomen op bestaansminimum. Het onderhavige wetsvoorstel zou een inkomensverlaging betekenen voor die huishoudens waarvan een voormalig pleegkind als partner wordt aangemerkt, dit voormalig pleegkind geen inkomen heeft en het huishouden hierdoor een uitkering krijgt ter hoogte van het sociaal minimum. De uitkering voor de voormalige pleegouder zou dan namelijk verlaagd worden naar het sociaal minimum voor een alleenstaande (70%). Door het overgangsrecht gebeurt dit niet. De CDA-fractie is daarnaast geïnteresseerd in de exacte definitie van een meerderjarig aangehuwd kind.

Een meerderjarig aangehuwd kind is een kind van de partner. Onder partners worden verstaan gehuwden of partners van een gezamenlijke huishouding. Het is niet van belang of er een samenlevingscontract is.

De leden van de PvdA-fractie vragen aan welke voorwaarden men zal moeten voldoen in het geval dat er bewijs benodigd is om de gezinssituatie omtrent een pleeg- of stiefkind aan te tonen. Hoe wordt daarbij voorkomen dat er verschillende maatstaven voor deze bewijslast ontstaan?

De leden van de PvdA-fractie refereren aan de passage in de memorie van toelichting die gaat over de situatie dat er in de uitkeringssituatie iets verandert, anders dan de situatie dat het betreffende kind meerderjarig wordt. Het gaat bijvoorbeeld om een alleenstaande die woont met een meerderjarig geworden pleeg- of stiefkind, en die 65 jaar wordt en recht krijgt op AOW. Het kan dan voorkomen dat het voormalig pleeg- of stiefkind al geruime tijd daarvoor meerderjarig is geworden. Het is dan aan de uitkeringsgerechtigde om aan te tonen dat het kind voordat het meerderjarig was, als pleeg- of stiefkind bij de uitkeringsgerechtigde woonde. Hij kan dit bijvoorbeeld aantonen door bewijzen te overleggen dat hij kinderbijslag of pleegvergoeding ontving voor dit kind.

Een andere situatie dat de uitkeringsgerechtigde zelf moet bewijzen dat de persoon met wie hij woont een voormalig pleeg- of stiefkind is, is als van twee AOW-ers er een overlijdt. De SVB beschikt immers niet of niet altijd over de benodigde bewijzen.

De regering is niet bevreesd dat er bij deze bewijsvoering verschillende maatstaven zullen ontstaan. Veelal zal het immers gaan om AOW-ers of nabestaanden met een Anw-uitkering. In beide gevallen voert de SVB de wet uit. In de praktijk zal het wel zo kunnen zijn dat mensen verschillende soorten bewijzen leveren; het gaat hier immers om nieuwe wetgeving. In de praktijk zal hierover zo nodig door jurisprudentie en beleidsregels meer duidelijkheid ontstaan.

De leden van de SP-fractie stellen dat deze wetswijziging invloed heeft op de aankomende wetswijziging waarin alleenstaande ouders waarvan het jongste kind 18 jaar wordt een tegemoetkoming krijgt. De SP-fractie wil graag van de regering weten wat de precieze financiële consequenties zijn van deze wetswijziging, om hoeveel huishoudens het precies gaat, dit uitgesplitst naar de verschillende sociale regelingen.

In de nota van wijziging die tegelijk met deze nota naar aanleiding van het verslag wordt ingediend, is geregeld dat alleenstaande bijstandsgerechtigde ouders met een inwonend niet ten laste komend (pleeg-)kind vanaf 18 jaar met alleen een inkomen ter hoogte van de studiefinanciering, recht hebben op een maximale gemeentelijke toeslag ad 20% WML, respectievelijk dat in zo’n geval dient te worden afgezien van een verlaging van de gehuwdennorm. In de betreffende toelichting hierop is aangegeven dat er geen financiële consequenties zijn voor wat betreft de gelijkstelling van pleegkinderen aan eigen kinderen. Het is niet bekend hoeveel bijstandsgerechtigde huishoudens specifiek in verband met de inwoning van (pleeg) kinderen met alleen een inkomen ter hoogte van de studiefinanciering, recht hebben op de maximale gemeentelijke toeslag.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. Klijnsma

Naar boven