32 022 Wijziging van de Drank- en Horecawet met het oog op de terugdringing van het alcoholgebruik onder met name jongeren, de voorkoming van alcoholgerelateerde verstoring van de openbare orde, alsmede ter reductie van de administratieve lasten

E NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 9 maart 2012

I. ALGEMEEN

Met belangstelling heeft het kabinet kennisgenomen van het nader voorlopig verslag van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport met betrekking tot de wijziging van de Drank- en Horecawet met het oog op de terugdringing van het alcoholgebruik onder met name jongeren, de voorkoming van alcoholgerelateerde verstoring van de openbare orde, alsmede ter reductie van de administratieve lasten. Het kabinet dankt uw Kamer voor de inbreng bij het onderhavige wetsvoorstel.

Deze nadere memorie van antwoord wordt uitgebracht mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie.

Terugdringing alcoholgebruik onder jongeren

De leden van de fractie van de PvdA vragen het kabinet naar een nadere onderbouwing in termen van volksgezondheidsargumenten voor de keuze voor het houden van de leeftijdsgrens van 16 jaar. Ook de leden van de fractie van de SP stellen vragen over de leeftijdsgrens als wettelijke norm en de handhaving daarvan. Zoals reeds aangegeven in de eerdere antwoorden,1 is het kabinet van mening dat pas sprake kan zijn van verhoging van de bestaande norm als de handhaving van de huidige norm op orde is. Het introduceren van een nieuwe leeftijdsgrens heeft geen zin, zolang de naleving van de bestaande norm niet wordt verbeterd. De volksgezondheid is meer gebaat bij het inzetten op het verbeteren van de naleving en handhaving van de huidige norm. Tijdens het debat in de Tweede Kamer bleek ruime steun voor het voorstel van het kabinet voor een aanpak gericht op verbetering van de handhaving, en was er geen meerderheid voor een verhoging van de leeftijdsgrens naar 18 jaar.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of het kabinet heeft overwogen het aantal verkooppunten van drank terug te dringen en of het kabinet van mening is dat het gemak waarmee drank verkregen kan worden, aan banden gelegd moet worden. In het wijzigingsvoorstel van de Drank- en Horecawet is artikel 18 aangepast en is duidelijker omschreven onder welke voorwaarden de detailhandelsverkoop van zwak-alcoholhoudende drank is toegestaan. Hierdoor wordt het aantal verkooppunten beperkt. Ook is het de verwachting dat de overdracht van het toezicht naar gemeenten, in combinatie met de nieuwe bevoegdheden voor de burgemeester, zoals de «three strikes out» maatregel en de mogelijkheid een vergunning te schorsen, zal leiden tot betere naleving van de geldende leeftijdsgrenzen. Daardoor zal het voor jongeren minder gemakkelijk worden alcoholhoudende drank te verkrijgen.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of het kabinet heeft overwogen om maatregelen te treffen om drankgebruik tegen te gaan die vergelijkbaar zijn met de maatregelen inzake het roken, zoals bijvoorbeeld waarschuwing op de etiketten, geen reclame op de publieke zenders en verhoging van de accijns. In 2009 is er een verbod op alcoholreclame ingevoerd tussen 06.00 en 21.00 uur. Uit de evaluatie blijkt dat jonge kinderen overdag niet worden bereikt door alcohol-reclame. Bij de toezending van de evaluatie aan de Tweede Kamer,2 heeft het kabinet aangegeven dit een winstpunt te vinden. Een tegenhanger daarvan is dat na 21.00 uur meer jongeren worden bereikt. Ook in de Landelijke nota gezondheidsbeleid3 kiest het kabinet er voor actief in te zetten op het bevorderen van een gezonde leefstijl van de jeugd en het vergroten van de weerbaarheid van jongeren tegen allerlei ongezonde verleidingen. Niet alle reclame zal immers bij jongeren vandaan kunnen worden gehouden, maar jongeren kunnen wel kritischer en weerbaarder worden gemaakt ten aanzien van allerlei prikkels die hen bereiken via de media, waaronder reclame. Ook ouders hebben hierin een verantwoordelijkheid.

Het alcoholbeleid van dit kabinet is erop gericht dat met behulp van meerdere instrumenten het alcoholmisbruik wordt tegengegaan. Eerder zijn al maatregelen genomen op het gebied van reclame. Ook is een logo «Geen16? Geen druppel!» ontwikkeld voor ouders en jongeren. Tijdens het AO van 9 februari 2012 met de vaste commissie voor VWS van de Tweede Kamer heb ik aangegeven voorstander te zijn van het plaatsen van een waarschuwingslogo op etiketten gericht op zwangere vrouwen. Ik heb het betrokken bedrijfsleven gevraagd dit op te pakken via zelfregulering.

Ook accijnsbeleid maakt deel uit van het alcoholbeleid. De mogelijkheid van het verhogen van de accijns is afhankelijk van meerdere factoren. Zo moet onder andere rekening worden gehouden met grenseffecten. Het aantal accijnsverhogingen is in de afgelopen 10 jaar beperkt gebleven. De belangrijkste verhogingen betreffen de wijnaccijns met ongeveer 15% met ingang van 1 januari 2008 en de bieraccijns met ongeveer 30% met ingang van 1 januari 2009.

De leden van de fractie van het CDA vragen waarom iemand die buiten een winkel of horecagelegenheid aan jongeren onder de 16 jaar, al dan niet tegen betaling, alcoholhoudende drank verstrekt, niet tevens strafbaar zou moeten zijn. Het kabinet heeft er niet voor gekozen de zogenaamde wederverstrekking strafbaar te stellen, omdat het systeem met de introductie van de strafbaarstelling van jongeren sluitend is gemaakt. Artikel 20 van de Drank- en Horecawet heeft betrekking op degene die bedrijfsmatig alcoholhoudende drank verkoopt in een supermarkt, horecagelegenheid of slijterij, en het voorgestelde artikel 45 heeft betrekking op de jongere zelf die op voor het publiek toegankelijke plaatsen alcoholhoudende drank aanwezig heeft of voor consumptie gereed heeft. Het strafbaar stellen van iemand die alcoholhoudende drank doorverkoopt aan jongeren onder de 16 jaar is daarmee overbodig geworden.

De leden van de fractie van de SP stellen enkele vragen over de verhouding tussen het leeftijdscriterium en de naleving van artikel 3 van het VN-verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), onder andere inzake reclamebeleid en voorlichting. Het kabinet is het met de leden van de fractie van de SP eens dat het feit dat alcoholgebruik door jongeren niet wordt genoemd in het IVRK, nog niet betekent dat alcoholgebruik niet schadelijk wordt geacht. Het kabinet maakt zich zorgen over de stijgende trend als het gaat om alcoholintoxicaties bij jongeren in Nederland. Daarom wil het kabinet ervoor zorgen dat jongeren hun eerste alcoholgebruik zo lang mogelijk uitstellen, in ieder geval tot 16 jaar.

Het IVRK biedt landen de ruimte om op nationaal niveau de leeftijdsgrens van 16 jaar te handhaven. Artikel 3 wijst ook op de rechten en plichten van de ouders. Het kabinet heeft voorlichting voor ouders beschikbaar gesteld via de website hoepakjijdataan.nl. Daarmee ondersteunt de overheid ouders bij het invullen van de eigen verantwoordelijkheid. Het kabinet is van mening dat enerzijds de voorlichting die beschikbaar wordt gesteld aan jongeren en hun ouders en anderzijds alle medische hulp en gezondheidszorg die aan kinderen wordt verleend, kan worden beschouwd als een adequate invulling van het IVRK.

De leden van de fractie van de SP stellen enkele vragen over alcoholpoli’s in relatie tot het IVRK. De mogelijkheid van behandeling op een alcoholpolikliniek is niet zozeer een passende maatregel als bedoeld in artikel 3 van het IVRK, als wel een goede manier om nazorg te verlenen aan jongeren die met een alcoholvergiftiging in het ziekenhuis terecht komen. De schade is soms inderdaad al aangericht, maar de aanpak van de poliklinieken is bedoeld om herhaling te voorkomen. De ouders worden daarbij nadrukkelijk betrokken: zij leren om beter grenzen te stellen. Ook vindt screening plaats op mogelijke onderliggende problemen. Zo nodig vindt doorverwijzing plaats naar jeugdzorg of jeugd ggz. De (cognitieve) schade is gelukkig niet altijd onherstelbaar.

De aanpak van de poliklinieken Jeugd & Alcohol betekent dat noodzakelijke nazorg wordt verleend aan jongeren waarbij extreem alcoholgebruik heeft geleid tot intoxicatie en bevindt zich daarmee aan het eind van de keten van preventie en zorg. De maatregel moet daarom niet los gezien worden van de activiteiten gericht op preventie, vroegsignalering en kortdurende behandelinterventies voor de veel grotere groep jongeren die weliswaar geen alcoholvergiftiging oploopt, maar wel te veel, te vaak en te vroeg drinkt.

De pilot poliklinieken jeugd en alcohol verloopt volgens planning tot en met 2013. Dit jaar wordt een begin gemaakt met de uitbreiding naar andere ziekenhuizen. De kennisoverdracht vindt plaats vanuit de pilotziekenhuizen in Delft, Hoorn, Leeuwarden en Eindhoven.

De leden van de fractie van de SP vragen of het kabinet het met deze leden eens is dat overmatig alcoholgebruik door 18-minners minstens even schadelijk is voor de volksgezondheid als het roken en waarom dan geen verbod op reclame voor alcoholhoudende dranken en op gebruik door minderjarigen geldt. Ook vragen deze leden of het antwoord gezocht moet worden in de economische belangen van drankfabrikanten, handelaren en horecaondernemingen en of deze belangen zwaarder mogen wegen dan een potentiële onherstelbare hersenbeschadiging van jongeren. Het kabinet is van mening dat roken en alcohol schadelijk zijn voor jongeren. Daarom geldt in de Drank- en Horecawet een leeftijdsgrens voor de verkoop van alcohol, wordt het aantal sancties uitgebreid als de leeftijdsgrenzen niet worden nageleefd en worden de boetes flink verhoogd bij overtreding van deze leeftijdsgrenzen. Het kabinet kiest niet voor een verbod op reclame voor alcoholhoudende dranken, omdat matig alcoholgebruik, anders dan roken voor volwassenen, niet altijd schadelijk hoeft te zijn. Zoals eerder aangegeven, heeft het kabinet ervoor gekozen het aanwezig hebben van alcoholhoudende drank onder de 16 jaar strafbaar te stellen, en niet het gebruik of het gebruikt hebben van alcoholhoudende drank.

De leden van de fractie van GroenLinks stellen enkele vragen over het alcoholgebruik onder jongeren, onder meer over de plekken waar het alcoholgebruik door jongeren onder de 16 jaar plaatsvindt en hoe groot relatief gesproken het alcoholgebruik door jongeren in voor publiek toegankelijke plaatsen is. Voor 12- en 13-jarigen is dat vooral thuis. Voor jongeren vanaf 14 jaar verschuift dit naar uitgaansgelegenheden. 42% van de scholieren drinkt minstens een keer per maand alcohol in discotheken of clubs, 37% drinkt «bij iemand thuis» en 36% in het café. Daarbij dient de kanttekening te worden gemaakt dat in sommige gemeenten sprake is van groepen jongeren onder de 16 jaar die alcohol drinken in voor het publiek toegankelijke plaatsen, zoals pleinen, parken of in natuurgebieden, voordat ze zich in het uitgaansleven begeven. Waar jongeren alcohol drinken, lijkt dus vooral afhankelijk te zijn van de leeftijd, de prijs en de lokale gebruiken.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen tevens naar de relatie tussen openbaar alcoholgebruik door jongeren onder de 16 jaar en overlast. Landelijke gegevens over het aantal gevallen van overlast door jongeren onder de 16 jaar waarbij alcoholgebruik in het spel is, zijn niet beschikbaar. Uit een onderzoek in de regio Zuid-Holland Zuid bleek 58% van de daders van vandalisme (van 13 jaar en ouder) alcohol te hebben gedronken voor of tijdens het plegen van het delict. Daarnaast is bekend dat er in 2011 1904 jongeren die overlast en delicten veroorzaakten waarbij alcohol in het spel is, naar Halt zijn verwezen. Daarvan hebben 1165 jongeren een speciaal alcohol-leertraject gevolgd. Deze wordt over het algemeen opgelegd bij overtreding van het verbod uit de APV op het aanwezig hebben van aangebroken verpakkingen alcohol. De relatie tussen agressie en alcoholgebruik is wetenschappelijk aangetoond. Een studie onder scholieren van 12 tot 16 jaar toonde aan dat wekelijks alcoholgebruik samenhangt met agressief gedrag van deze jongeren.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen welke evidentie er is dat de aanscherping van het verbod zal leiden tot vermindering van alcoholgebruik door jongeren onder de 16 jaar. Ook vragen zij hoe een aanvullend verbod ervoor kan zorgen dat jongeren minder makkelijk in aanraking komen met alcohol, als de verkoop al strafbaar is gesteld. In dit geval is geen sprake van aanscherping van een bestaand verbod, maar van de introductie van een nieuw verbod, dat ziet op de situatie nadat de alcoholhoudende drank is verstrekt. Op dat moment heeft de jongere zelf alcoholhoudende drank aanwezig. Dat wordt verboden en daartegen kan worden opgetreden. De verwachting is dat jongeren door de introductie van dit verbod minder snel zullen overgaan tot het kopen of aanvaarden van alcoholhoudende drank, nu het voor hen zelf ook consequenties heeft. Dit in tegenstelling tot de huidige situatie, waarbij alleen de verstrekker kan worden bestraft.

De leden van de fractie van GroenLinks stellen vragen over de proportionaliteit van de strafbaarstelling van het aanwezig hebben van alcohol door jongeren onder de 16 jaar op voor het publiek toegankelijke plaatsen. Het doel van de strafbepaling is tweeledig. Ten eerste is het een ordemaatregel, waarmee overlastgevende jongeren op straat kunnen worden aangepakt. Dat is ook de aanleiding geweest om het voorgestelde artikel 45 op te nemen in het wijzigingsvoorstel van de Drank- en Horecawet. Daarnaast is het een beschermingsmaatregel. Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat er een relatie bestaat tussen de leeftijd waarop een jongere begint met het drinken van alcohol en de kans dat iemand op latere leeftijd wordt geconfronteerd met alcoholgerelateerde problemen. Hoe jonger iemand begint, des te groter is de kans op alcoholgerelateerde problemen. In dat kader is het van belang alle beschikbare middelen in te zetten. Daarom heeft het kabinet er voor gekozen het aanwezig hebben van alcoholhoudende drank onder de 16 jaar te verbieden. Met dit verbod wordt een duidelijk signaal gegeven aan jongeren zelf en aan hun omgeving. In die gevallen dat een jongere onder de 16 jaar wordt aangetroffen die alcoholhoudende drank aanwezig heeft, kan daartegen worden opgetreden. Nu is dat niet mogelijk. De verwachting is dat een duidelijke normstelling voor jongeren bijdraagt aan een betere naleving van de norm dat jongeren onder de 16 geen alcohol drinken. Onverkort blijft het de verantwoordelijkheid van de verstrekker om het verbod op het verkopen van alcohol aan jongeren onder de 16 na te leven.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het doel van het strafrecht is om mensen te beschermen tegen voor henzelf riskant gedrag en onder welke voorwaarden het strafrecht daarvoor mag worden ingezet. Het strafrecht is onder meer gericht op gedragsbeïnvloeding, waarbij (het dreigen met) straf wordt ingezet om het doel te bereiken. De (dreiging van) straf kan mogelijk het extra zetje zijn om iemand ervan te weerhouden bepaald ongewenst gedrag te vertonen of te herhalen. Vrijwel elk gedrag van iemand raakt anderen – en dat rechtvaardigt overheidsoptreden om ongewenst gedrag te voorkomen of te beëindigen, onder meer door de inzet van het strafrecht. Het beschermen van mensen tegen voor henzelf riskant gedrag is geen doel van het strafrecht. Het gebruik van alcohol of drugs is dan ook niet strafbaar. Dat neemt niet weg dat maatregelen die worden genomen om de samenleving te reguleren, tevens mensen beschermen tegen voor henzelf riskant gedrag. Het niet dragen van een autogordel of een bromfietshelm is strafbaar. Die maatregel strekt ertoe de maatschappelijke schade van verkeersongelukken te beperken, maar de maatregel beschermt mensen tevens tegen voor henzelf riskant gedrag (deelnemen aan het wegverkeer zonder adequate bescherming). Zo is het voorgestelde artikel 45 primair gericht op het tegengaan van alcoholgerelateerde overlast op voor publiek toegankelijke plaatsen, maar de bepaling heeft ook als effect dat het jongeren beschermt tegen voor henzelf riskant gedrag. Het kabinet acht dat een goede zaak. Zoveel als mogelijk moet worden voorkomen dat jongeren onder de 16 jaar in aanraking komen met alcoholhoudende drank. In dat kader kan het nieuwe verbod worden beschouwd als een noodzakelijke aanvulling op de reeds bestaande sancties.

Decentralisatie, toezicht en handhaving

De leden van de fractie van de PvdA vragen of het kabinet inzicht kan geven in de kosten die gemeenten maken ten gevolge van drankmisbruik, zoals geweld, vernielingen, ziekenhuisbezoek. Deze kosten zijn dermate divers dat er geen totaal overzicht beschikbaar is. In het verleden zijn enkele schattingen gemaakt van de hoogte van de maatschappelijke kosten, maar deze schattingen lopen te ver uiteen om een algemeen beeld uit op te kunnen maken. Met de in het wijzigingsvoorstel genoemde maatregelen beoogt het kabinet de kosten die voortkomen uit schadelijk alcoholgebruik terug te dringen.

De leden van de fractie van de PvdA stellen enkele vragen over het voornemen om gemeenten meer mogelijkheden te geven om drankmisbruik tegen te gaan. Zij vragen in hoeverre de regering in overleg is getreden met gemeenten bij de voorbereiding van deze wetswijziging. Overleg met gemeenten vond gedurende het gehele traject van de wijziging van Drank- en Horecawet plaats. Bij de voorbereiding zijn gemeenten ondermeer betrokken door overleg te voeren met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), een burgemeestersdebat te organiseren en de voorgestelde maatregelen te bespreken in het Strategisch Beraad Veiligheid, het periodiek overleg tussen de Minister van Veiligheid en Justitie en de voorzitter van de VNG. Hierover is gerapporteerd in de Hoofdlijnenbrief Alcoholbeleid.4 De VNG is tevens geconsulteerd over het wetsvoorstel. De VNG heeft zich positief uitgesproken over het overdragen van het toezicht aan de gemeenten. Het overgrote deel van de gemeenten voert actief beleid gericht op het terugdringen van het alcoholgebruik. Ook zijn in de afgelopen jaren steeds meer gemeenten samenwerkingsverbanden aangegaan om gezamenlijk beleid te voeren op het terrein van jeugd en alcohol.

De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe de handhaving van de in het voorstel opgenomen maatregelen plaats zal vinden en welke instrumenten daarvoor ter beschikking worden gesteld. De overdracht van het toezicht is de belangrijkste wijziging als het gaat om de handhaving van Drank- en Horecawet. De handhaving van de wet zal niet meer door de landelijke toezichthouder (de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit; NVWA) worden uitgevoerd, maar door toezichthouders die aangewezen worden door de burgemeester. De verwachting is dat het overdragen van het toezicht een impuls geeft aan de handhaving van de wet. Gemeenten zijn beter op de hoogte van de lokale situatie en kennen de hotspots. Bovendien liggen vergunningverlening en toezicht dan in een hand.

Om gemeenten te ondersteunen bij de implementatie van de overdracht van het toezicht wordt een handreiking gemaakt. Gemeenten zijn nadrukkelijk betrokken bij de totstandkoming van deze handreiking. Tevens wordt bij de NVWA tot twee jaar na inwerkingtreding van de wet een expertisecentrum ingericht. Het doel van dit expertisecentrum is om gemeenten te ondersteunen bij het uitvoeren van het toezicht op en de handhaving van de Drank- en Horecawet en om de kennis van de NVWA op dit gebied over te dragen aan gemeenten. Inmiddels heeft de VNG haar leden geïnformeerd over dit expertisecentrum en de wijze waarop de VNG de gemeenten gaat ondersteunen. Gemeentelijke toezichthouders zullen een examen toezichthouder Drank- en Horecawet met goed gevolg moeten afleggen. Bij zes Regionale Opleidingscentra is voorzien in opleidingsmogelijkheden voor de toezichthouders. Ook wordt vastgelegd dat toezichthouders moeten beschikken over een BOA-bevoegdheid.

Een aantal gemeenten heeft de afgelopen jaren meegedaan aan de pilot Decentralisatie Toezicht Drank- en Horecawet. Het doel van deze pilot was om gemeenten in staat te stellen te oefenen met de uitvoering van het toezicht. Op grond van de ervaringen in de pilot is de verwachting dat gemeenten goed in staat zullen zijn om het toezicht op en de handhaving van de wet uit te voeren.

De strafbaarstelling van jongeren onder de 16 jaar die alcohol aanwezig hebben op voor het publiek toegankelijke plaatsen, kan zowel door de toezichthouders als door de politie worden gehandhaafd.

De leden van de fractie van het CDA vragen waarom overtredingen van het verkoopverbod door horeca, slijters en supermarkten niet als economisch delict kunnen worden beschouwd en of de burgemeester niet een rol als rechter wordt toebedeeld. Overtredingen van het verkoopverbod vallen onder artikel 1, onder 4, van de Wet op de economische delicten en kunnen als zodanig worden afgedaan. In 2005 is de Drank- en Horecawet gewijzigd in verband met de introductie van de bestuurlijke boete.5 Voor de meeste overtredingen kan sindsdien een bestuurlijke boete worden opgelegd, zodat de toezichthouder de wet slagvaardiger kan handhaven en het openbaar ministerie wordt ontlast. Met deze wijziging heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de bevoegdheid gekregen bestuurlijke boetes op te leggen. Overtredingen die leiden tot verstoring van de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid en overtredingen waarbij de voorziene bestuurlijke boete aanmerkelijk wordt overschreden door het met de overtreding behaalde economisch voordeel, kunnen niet met een bestuurlijke boete worden afgedaan; deze zullen dus strafrechtelijk moeten worden aangepakt. Met de huidige wijziging krijgt de burgemeester de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen. Daarnaast behoudt de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen, voor zover het de taken van de landelijke toezichthouder betreft. Dergelijke besluiten zijn vatbaar voor bezwaar en beroep, waarmee controle door een onafhankelijke rechter is gegarandeerd, conform de Algemene wet bestuursrecht.

De leden van de fractie van het CDA vragen wat de regering wil doen om de handhaving te bevorderen. Gemeenten worden verantwoordelijk voor de handhaving van de Drank- en Horecawet. De burgemeester krijgt de bevoegdheid de Drank- en Horecawetvergunning te schorsen en de mogelijkheid te besluiten dat supermarkten en andere detailhandelaren die binnen één jaar drie keer betrapt worden op het verkopen van alcohol aan jongeren onder de leeftijdsgrens tijdelijk helemaal geen alcoholhoudende drank meer mogen verkopen. Gemeenten worden door het kabinet ondersteund bij de implementatie van het toezicht. Hiervoor is in de beantwoording van de vragen van de leden van de fractie van GroenLinks al uitgebreid ingegaan op de wijze waarop het kabinet deze ondersteuning heeft vormgegeven. Het kabinet is van mening dat met deze maatregelen de naleving van de Drank- en Horecawet wordt bevorderd.

De leden van de fractie van de SP geven aan dat ze zich niet kunnen verenigen met het antwoord van de regering op de vraag over het niet strafbaar stellen van het gebruik van alcoholhoudende drank door jongeren en dit keer serieus antwoord te wensen op hun vraag. Zoals eerder aangegeven, heeft het kabinet er voor gekozen het aanwezig hebben van alcoholhoudende drank onder de 16 jaar strafbaar te stellen en niet het gebruik of het gebruikt hebben van alcoholhoudende drank. Met de huidige strafbepaling wordt ook een duidelijk signaal gegeven aan jongeren zelf en aan hun omgeving. De leden van de fractie van de SP merken op dat jongeren die te maken hebben met problematiek gerelateerd aan alcohol bij Bureau Jeugdzorg kunnen worden aangemeld. Voor een deel van de jongeren geldt echter dat zij zoveel gedronken hebben dat ze acute medische hulp nodig hebben. Het aantal jongeren waarvoor dat geldt, neemt nog steeds toe. Juist voor die jongeren geldt dat strafbaarstelling van het gebruik van alcohol hen ervan zou kunnen weerhouden hulp te zoeken. Het kabinet is van mening dat de vraag waarom niet is gekozen voor het strafbaar stellen van het gebruik hiermee voldoende is beantwoord.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de constatering dat de naleving van de leeftijdsgrens bij de verkoop van alcohol tekortschiet, niet moet leiden tot een aanscherping van de handhaving bij de verkoper in plaats van tot een strafbaarstelling van de gebruiker. De strafbaarstelling van de aanwezigheid van alcoholhoudende drank voor jongeren onder de 16 jaar heeft niet tot doel de handhaving te verleggen van ondernemers naar jongeren. Het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet biedt de burgemeester juist meer mogelijkheden verkopers van alcoholhoudende drank, waarvan is vastgesteld dat zij artikel 20 van de Drank- en Horecawet hebben overtreden, strenger aan te pakken. Gemeenten kunnen straks zelf gaan handhaven, de boetebedragen worden flink verhoogd, de «three strikes out» maatregel wordt ingevoerd en de burgemeester krijgt de bevoegdheid een vergunning te schorsen.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarop de regering het vermoeden baseert dat strafbaarstelling ertoe zal leiden dat jongeren onder de 16 jaar niet meer zullen blijven proberen om alcohol te kopen. De verwachting is dat jongeren door de introductie van dit verbod minder snel zullen overgaan tot het kopen van alcoholhoudende drank, nu het voor hen zelf ook consequenties heeft. Dit in tegenstelling tot de huidige situatie, waarbij alleen de verstrekker kan worden bestraft en jongeren ongestraft kunnen blijven proberen alcoholhoudende drank te kopen.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen het kabinet wat de afwegingscriteria zijn om binnen het wetsvoorstel sommige elementen landelijk en andere plaatselijk te regelen. Bovendien vragen de leden van de fractie welke (plaatselijke) afwegingen het kabinet gegrond acht om een supermarkt ook na drie overtredingen binnen een jaar de vergunning niet te ontnemen. Ook vragen deze leden hoe lokale afwegingen zich verhouden tot het primaire doel van het wetsvoorstel, namelijk preventie van alcoholgebruik door jongeren. De afwegingscriteria worden primair bepaald door de vraag op welk niveau een bepaald probleem het beste geadresseerd kan worden. Het kabinet is van mening dat het alcoholbeleid in belangrijke mate ook een lokale aangelegenheid is. Gemeenten kunnen zelf het beste bepalen welke maatregelen moeten worden ingezet om de lokale problematiek aan te kunnen pakken. Deze problematiek verschilt per gemeente en wordt bijvoorbeeld bepaald door de grootte van een gemeente, het aantal horecagelegenheden en het karakter van het uitgaansleven, het aantal supermarkten en de bevolkingssamenstelling. Al deze lokale omstandigheden maken het voor de rijksoverheid onmogelijk een landelijk beleid vast te stellen dat recht doet aan deze lokale verschillen en effectief het probleem van overmatig drankgebruik door jongeren op lokaal niveau oplost. Voor andere onderwerpen acht het kabinet het niet wenselijk om op lokaal niveau onderscheid te maken. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld het vaststellen van leeftijdsgrenzen.

Wat betreft de vraag welke lokale afwegingen van belang kunnen zijn om een vergunning niet te ontnemen, is het kabinet van mening dat het wijzigingsvoorstel meer in lijn is gebracht met het advies van de Raad van State met de aanpassing van een verplichtende naar een facultatieve bepaling. De burgemeester krijgt nu de ruimte om bijzondere omstandigheden in zijn afweging te betrekken. Deze bijzondere omstandigheden zijn dermate afhankelijk van de plaatselijke context dat het kabinet de invulling hiervan op lokaal niveau wil laten plaatsvinden. Het kabinet vertrouwt erop dat de burgemeester daar waar nodig gebruik zal maken van zijn bevoegdheid.

Alle voorgenoemde plaatselijke factoren kunnen een rol spelen bij de afweging of een maatregel daadwerkelijk bijdraagt aan de preventie van overmatig alcoholgebruik door de jeugd. Door de lokale bewegingsruimte kunnen gemeenten immers die maatregelen specifiek inzetten op die plaatsen waar overmatig alcoholgebruik door jongeren een actueel probleem is.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of dit wetsvoorstel repressiever is ten aanzien van jongeren en juist meer speelruimte laat voor ondernemers en lokale overheden. Het wijzigingsvoorstel richt zich, meer dan voorheen, ook op de jongere zelf. De administratieve lasten voor ondernemers worden gereduceerd, maar de regels ten aanzien van het verstrekken van alcoholhoudende drank worden niet versoepeld. Lokale overheden krijgen juist meer mogelijkheden om ondernemers aan te pakken, indien de wet wordt overtreden. De indruk dat het voorstel meer speelruimte voor ondernemers en lokale overheden laat, deelt het kabinet dan ook niet.

Reductie administratieve lasten

De leden van de fractie van het CDA vragen of de amendering op dit wetsontwerp leidt tot een wijziging in de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven. Dat is niet het geval, nu de amendering alleen zag op de introductie van een evaluatiebepaling en een uitzondering op het voorgestelde artikel 45. Beide wijzigingen hebben geen gevolgen voor de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. I. Schippers


X Noot
1

Kamerstukken I 2011/12, 32 022, C.

X Noot
2

Kamerstukken II 2011/12, 32 022, nr. 83.

X Noot
3

Kamerstukken II 2011/12, 32 022, nr. 2.

X Noot
4

Kamerstukken II 2007/08, 27 565, nr. 35.

X Noot
5

Kamerstukken II 2003/04, 29 299, nrs. 1 en 2.

Naar boven