Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 32021 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 32021 nr. 2 |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is naar aanleiding van de evaluatie van de modernisering van de rechterlijke organisatie en mede in functie en perspectief van een herziening van de gerechtelijke kaart diverse wijzigingen aan te brengen in de wetgeving op het terrein van de rechterlijke organisatie en de rechterlijke indeling en dat het voorts wenselijk is de Wet op de rechterlijke organisatie aan te vullen met een regeling van het klachtrecht inzake gedragingen van rechterlijke ambtenaren;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet op de rechterlijke organisatie wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
h. zittingscapaciteit: beschikbare zittingsruimte, beschikbare capaciteit aan rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast of beschikbare capaciteit aan gerechtsambtenaren benodigd voor de behandeling van zaken.
Artikel 10 komt te luiden:
1. In de hoofdplaats is de griffie alle werkdagen gedurende ten minste zes uren per dag geopend.
2. Het bestuur bepaalt in het bestuursreglement op welke dagen en uren de griffie in een nevenlocatie is geopend.
Na artikel 13 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
AFDELING 1A KLACHTBEHANDELING DOOR DE HOGE RAAD
1. Degene die een klacht heeft over de wijze waarop een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast zich in de uitoefening van zijn functie jegens hem heeft gedragen, kan, tenzij de klacht een rechterlijke beslissing betreft, de procureur-generaal bij de Hoge Raad schriftelijk verzoeken een vordering bij de Hoge Raad in te stellen tot het doen van een onderzoek naar de gedraging.
2. Het verzoekschrift wordt ondertekend en bevat de naam en het adres van de verzoeker en een zo duidelijk mogelijke beschrijving van de bedoelde gedraging en de daartegen gerezen klacht.
1. De procureur-generaal is niet verplicht aan het verzoek, bedoeld in artikel 13a, te voldoen, indien:
a. het verzoekschrift niet voldoet aan artikel 13a, tweede lid;
b. de verzoeker overeenkomstig artikel 26 of 75 een klacht over de gedraging kan of had kunnen indienen;
c. overeenkomstig artikel 26 of 75 een klacht over de gedraging is ingediend, deze klacht is behandeld en de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in artikel 13a;
d. reeds aanstonds blijkt dat het verzoekschrift onredelijk lange tijd na het ontstaan van de klacht is ingediend;
e. een verzoekschrift van de verzoeker, dezelfde gedraging betreffende, in behandeling is of – behoudens indien een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid, dezelfde gedraging betreffende, is bekend geworden en zulks tot een ander oordeel zou hebben kunnen leiden – is afgedaan;
f. voor de verzoeker met betrekking tot de klacht een voorziening bij een rechterlijke instantie openstaat of heeft opengestaan en hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt, dan wel ten aanzien van die klacht een uitspraak van een rechterlijke instantie is gedaan waartegen geen rechtsmiddel openstaat;
g. door de procureur-generaal een vordering als bedoeld in artikel 46o juncto artikel 46d, tweede lid, 46f, 46l of 46m van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren is of zal worden ingesteld.
2. De procureur-generaal stelt de verzoeker, de rechterlijk ambtenaar op wiens gedraging het verzoekschrift betrekking heeft en het betrokken gerechtsbestuur onderscheidenlijk de president van de Hoge Raad in de gelegenheid hem mondeling of schriftelijk inlichtingen te verstrekken. Hij kan ook anderen daartoe in de gelegenheid stellen.
3. De procureur-generaal stelt de verzoeker, de rechterlijk ambtenaar op wiens gedraging het verzoekschrift betrekking heeft en het betrokken gerechtsbestuur onderscheidenlijk de president van de Hoge Raad op de hoogte van de uitkomst van het vooronderzoek. Zo nodig vermeldt de procureur-generaal daarbij of naar zijn oordeel met betrekking tot de klacht een voorziening bij een rechterlijke instantie openstaat.
4. Indien de procureur-generaal op grond van het eerste lid, onderdeel b, geen toepassing geeft aan het verzoek, zendt hij het verzoekschrift door aan het betrokken gerechtsbestuur onderscheidenlijk de Hoge Raad.
Onverminderd artikel 13a, eerste lid, kan de procureur-generaal ook ambtshalve bij de Hoge Raad een vordering instellen tot het doen van een onderzoek naar de wijze waarop een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast zich in de uitoefening van zijn functie heeft gedragen. Artikel 13b, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Een vordering bij de Hoge Raad als bedoeld in artikel 13a of 13c wordt behandeld door een bij het reglement van orde daartoe aangewezen kamer, die zitting houdt met drie leden.
1. De Hoge Raad kan het betrokken gerechtsbestuur, degene op wiens gedraging het onderzoek betrekking heeft, de verzoeker en anderen verzoeken hem schriftelijk of mondeling inlichtingen te verstrekken.
2. Het onderzoek geschiedt in raadkamer. De Hoge Raad kan, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van de procureur-generaal, het betrokken gerechtsbestuur, degene op wiens gedraging het onderzoek betrekking heeft of de verzoeker, getuigen horen.
3. De Hoge Raad stelt het betrokken gerechtsbestuur en degene op wiens gedraging het onderzoek betrekking heeft, in de gelegenheid omtrent een aanhangige vordering zijn zienswijze schriftelijk of mondeling te doen blijken.
1. De Hoge Raad beoordeelt of degene op wiens gedraging het onderzoek betrekking heeft, zich in de onderzochte aangelegenheid al dan niet behoorlijk heeft gedragen. De Hoge Raad kan tevens beoordelen of het betrokken gerechtsbestuur zich al dan niet behoorlijk heeft gedragen.
2. De Hoge Raad neemt een schriftelijke en met redenen omklede beslissing.
3. Een afschrift van de beslissing wordt gezonden aan de verzoeker, aan de rechterlijk ambtenaar op wiens gedraging het onderzoek betrekking had, en aan het betrokken gerechtsbestuur dan wel, indien het onderzoek betrekking had op een gedraging van een bij de Hoge Raad werkzame rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, de president van de Hoge Raad.
1. De procureur-generaal bij en de president van de Hoge Raad stellen jaarlijks een verslag op van de overeenkomstig de artikelen 13a tot en met 13f verrichte werkzaamheden.
2. De procureur-generaal draagt er zorg voor dat het verslag openbaar wordt gemaakt en algemeen verkrijgbaar wordt gesteld. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 15 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het zesde lid, eerste volzin, vervalt: van drie personen.
2. Het zevende lid komt te luiden:
7. Ten minste de helft van het aantal leden van het bestuur, waaronder in ieder geval de voorzitter, kan niet tevens lid van het bestuur van een ander gerecht zijn. Wel kan de voorzitter voor de duur van ten hoogste een jaar worden belast met de waarneming van het voorzitterschap van een ander gerecht.
3. In het achtste lid wordt de punt aan het slot van onderdeel h vervangen door een puntkomma en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
i. lid van de Raad.
In artikel 19, eerste lid, wordt «nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen» vervangen door: nevenlocaties.
Artikel 20, eerste lid, komt te luiden:
1. Het bestuur van de rechtbank onderscheidenlijk het gerechtshof stelt binnen het gerecht ten hoogste vijf onderscheidenlijk vier organisatorische eenheden in onder de benaming sectoren.
Na artikel 23 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De Raad kan besturen van gerechten opdragen om een of meer van de taken, bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdelen a en c tot en met f, gezamenlijk uit te voeren.
2. Indien tot samenwerking overeenkomstig het eerste lid is besloten, stellen de betrokken besturen met betrekking tot die samenwerking nadere regels vast bij gemeenschappelijk reglement. Artikel 19, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 26 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het vierde lid wordt «aanhangig is» vervangen door «openstaat of heeft opengestaan» en wordt na «beroep openstaat» toegevoegd: of heeft opengestaan.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Ten aanzien van de bij het gerecht werkzame gerechtsambtenaren, buitengriffiers, gerechtsauditeurs en rechterlijke ambtenaren in opleiding zijn titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht alsmede artikel 1a, vierde lid, en hoofdstuk III van de Wet nationale ombudsman van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de overeenkomstige toepassing hiervan als bestuursorgaan wordt aangemerkt het bestuur van het gerecht waar de betrokken gerechtsambtenaar, buitengriffier, gerechtsauditeur of rechterlijk ambtenaar in opleiding werkzaam is.
Artikel 41 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. De Raad kan, na overleg met het bestuur van de rechtbank en gehoord het College van procureurs-generaal, binnen het arrondissement nevenlocaties aanwijzen, al dan niet voor een bepaalde periode.
2. Het derde en vierde lid vervallen, onder vernummering van het vijfde tot en met achtste lid tot derde tot en met zesde lid.
3. In het derde en vierde lid (nieuw) wordt «nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen» vervangen door: nevenlocaties.
4. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:
5. Stukken en zaken kunnen worden ingediend en gedeponeerd bij de griffie in de plaats waar de zaak wordt behandeld, tenzij het bestuur in het bestuursreglement anders heeft bepaald.
5. In het zesde lid (nieuw) wordt na «de veiligheid van personen» ingevoegd: of andere zwaarwegende omstandigheden.
Na artikel 46 wordt in paragraaf 1 een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij tijdelijk gebrek aan voldoende zittingscapaciteit binnen het arrondissement kan de Raad tijdelijk een andere rechtbank binnen het ressort aanwijzen waarnaar de rechtbank zaken die behoren tot een in de aanwijzing te bepalen categorie ter behandeling en beslissing kan verwijzen.
2. In de aanwijzing bepaalt de Raad voor welke periode de aanwijzing geldt. De aanwijzing geldt ten hoogste drie jaren en kan eenmaal worden verlengd voor de duur van ten hoogste een jaar.
3. De aanwijzing vindt niet plaats dan nadat de Raad daarover de besturen van de betrokken rechtbanken heeft gehoord. Indien de aanwijzing betrekking heeft op strafzaken vindt de aanwijzing niet plaats dan nadat de Raad daarover het College van procureurs-generaal heeft gehoord.
4. De aanwijzing wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
5. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een verlenging van de aanwijzing.
Het opschrift van hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 2, komt te luiden:
§ 2. Vorming en bezetting van kamers
Artikel 47 komt te luiden:
1. Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van kantonzaken enkelvoudige en meervoudige kamers en bepaalt de bezetting daarvan.
2. Degene die zitting heeft in een kamer als bedoeld in het eerste lid draagt de titel van kantonrechter dan wel kantonrechter-plaatsvervanger.
Artikel 48 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van zaken als bedoeld in artikel 1019j van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering meervoudige kamers onder de benaming van pachtkamers. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers.
2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
3. In het tweede lid (nieuw) wordt «13» vervangen door: 13 tot en met 13g.
In artikel 48a, eerste lid, eerste volzin, wordt «artikel 48, derde lid» vervangen door: artikel 48, tweede lid.
In artikel 49 vervalt: binnen de sector kanton.
Het opschrift «§ 3. Vorming en bezetting van kamers» vervalt.
In artikel 51, eerste lid, vervalt: als bedoeld in artikel 47, eerste lid.
In de artikelen 54, derde lid, tweede volzin, en 55, tweede lid, derde volzin, wordt «13» vervangen door: 13 tot en met 13g.
Artikel 55a wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «kamers onder de benaming van kamers voor het kwekersrecht» vervangen door: , enkelvoudige en meervoudige kamers onder de benaming van kamers voor het kwekersrecht.
2. Het tweede lid wordt gewijzigd als volgt:
a. In de eerste volzin wordt «Een kamer voor het kwekersrecht» vervangen door: Een meervoudige kamer.
b. In de tweede volzin wordt «13» vervangen door: 13 tot en met 13g.
Artikel 59 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. De Raad kan, na overleg met het bestuur van het gerechtshof en gehoord het College van procureurs-generaal, binnen het ressort nevenlocaties aanwijzen, al dan niet voor een bepaalde periode.
2. Het derde en vierde lid vervallen, onder vernummering van het vijfde tot en met achtste lid tot derde tot en met zesde lid.
3. In het derde en vierde lid (nieuw) wordt «nevenzittingsplaatsen» vervangen door: nevenlocaties.
4. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:
5. Stukken en zaken kunnen worden ingediend en gedeponeerd bij de griffie in de plaats waar de zaak wordt behandeld, tenzij het bestuur in het bestuursreglement anders heeft bepaald.
5. In het zesde lid (nieuw) wordt na «de veiligheid van personen» ingevoegd: of andere zwaarwegende omstandigheden.
Na artikel 62 worden in paragraaf 1 twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Bij tijdelijk gebrek aan voldoende zittingscapaciteit binnen het ressort kan de Raad tijdelijk een ander gerechtshof aanwijzen waarnaar het gerechtshof zaken die behoren tot een in de aanwijzing te bepalen categorie ter behandeling en beslissing kan verwijzen.
2. In de aanwijzing bepaalt de Raad voor welke periode de aanwijzing geldt. De aanwijzing geldt ten hoogste drie jaren en kan eenmaal worden verlengd voor de duur van ten hoogste een jaar.
3. De aanwijzing vindt niet plaats dan nadat de Raad daarover de besturen van de betrokken gerechtshoven heeft gehoord. Indien de aanwijzing betrekking heeft op strafzaken vindt de aanwijzing niet plaats dan nadat de Raad daarover het College van procureurs-generaal heeft gehoord.
4. De aanwijzing wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
5. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een verlenging van de aanwijzing.
Indien een voortdurend gebrek aan voldoende zittingscapaciteit daartoe noodzaakt, kan bij algemene maatregel van bestuur voor de duur van ten hoogste twee jaar een ander dan het overeenkomstig artikel 60 bevoegde gerechtshof worden aangewezen als het bevoegde gerechtshof voor zaken die behoren tot een bij die maatregel aangewezen categorie.
Artikel 66 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid, tweede volzin, wordt «13» vervangen door: 13 tot en met 13g.
2. In het vijfde lid, eerste volzin, wordt «tweede bijlage» vervangen door: bijlage.
Artikel 67 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het derde lid, derde volzin, wordt «13» vervangen door: 13 tot en met 13g.
2. In het vijfde lid, eerste volzin, wordt «tweede bijlage» vervangen door: bijlage.
In de artikelen 68, tweede lid, derde volzin, 69, tweede lid, tweede volzin, en 70, tweede lid, tweede volzin, wordt «13» vervangen door: 13 tot en met 13g.
Aan artikel 75 wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. De Hoge Raad stelt een regeling vast voor de behandeling van klachten. Artikel 26, vierde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 84 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. De Raad bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden. Bij algemene maatregel van bestuur wordt het aantal leden vastgesteld.
2. Het vierde lid wordt gewijzigd als volgt:
a. In de eerste volzin wordt «Van de vijf leden zijn drie leden» vervangen door: Indien de Raad bestaat uit drie of vier leden onderscheidenlijk uit vijf leden, zijn twee leden onderscheidenlijk drie leden.
b. In de tweede volzin wordt «de overige twee leden» vervangen door: de overige leden.
Artikel 87, eerste lid, komt te luiden:
1. Indien de Raad bestaat uit drie leden, kan hij alleen beslissingen nemen indien ten minste twee leden aanwezig zijn. Indien de Raad bestaat uit vier of vijf leden, kan hij alleen beslissingen nemen indien ten minste drie leden aanwezig zijn.
Aan artikel 93, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Onze Minister kan algemene en bijzondere aanwijzingen geven betreffende de uitoefening door de Raad van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 41, tweede lid, of 59, tweede lid, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een goede toegankelijkheid van de rechtspraak.
Na artikel 96 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
De Raad stelt een regeling vast voor de behandeling van klachten. Artikel 26, vierde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 106 komt te luiden:
1. Een beslissing van de Raad ter uitvoering van de in artikel 91 genoemde taken of een beslissing van de Raad als bedoeld in artikel 46a of 62a, kan op voordracht van Onze Minister bij koninklijk besluit worden vernietigd indien de beslissing kennelijk in strijd is met het recht of het belang van een goede bedrijfsvoering van de rechterlijke organisatie. Een beslissing van de Raad als bedoeld in artikel 41, tweede lid, of 59, tweede lid, kan op voordracht van Onze Minister bij koninklijk besluit worden vernietigd indien de beslissing kennelijk in strijd is met het recht of het belang van een goede toegankelijkheid van de rechtspraak.
2. De artikelen 8:4, onderdeel a, 10:36, 10:37 en 10:38 tot en met 10:45 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
Aan artikel 120 worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. De procureur-generaal bij de Hoge Raad stelt, gehoord de overige leden van het parket bij de Hoge Raad, een regeling vast voor de behandeling van klachten. Artikel 26, vierde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4. De artikelen 13a tot en met 13g zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in artikel 111 bedoelde rechterlijke ambtenaren, met dien verstande dat:
a. de in de artikelen 13a tot en met 13g aan de procureur-generaal toegekende bevoegdheden en verplichtingen worden uitgeoefend door de plaatsvervangend procureur-generaal, indien een gedraging van de procureur-generaal in het geding is;
b. voor de overeenkomstige toepasselijkheid van artikel 13b, eerste lid, onderdelen b en c, onder «artikel 26 of 75» wordt verstaan: artikel 120, derde lid,; en
c. een afschrift van de beschikking, bedoeld in artikel 13f, derde lid, wordt gezonden aan de verzoeker, aan de bij het parket bij de Hoge Raad werkzame rechterlijk ambtenaar op wiens gedraging het onderzoek betrekking had, en aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad.
Na artikel 139 wordt in afdeling 2 een artikel ingevoegd, luidende:
Het College kan de hoofden van door het College aangewezen arrondissementsparketten onderscheidenlijk de hoofden van de ressortsparketten opdragen om taken op het gebied van de organisatie en de bedrijfsvoering van die parketten gezamenlijk uit te voeren onder verantwoordelijkheid van een daartoe aangewezen hoofdofficier onderscheidenlijk hoofdadvocaat-generaal.
De eerste bijlage vervalt.
In de tweede bijlage vervalt het opschrift «Bijlage 2».
De Wet op de rechterlijke indeling wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2 komt te luiden:
Het rechtsgebied van het gerechtshof te Amsterdam bestaat uit de volgende arrondissementen:
1. Alkmaar
2. Amsterdam
3. Haarlem.
Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel 1 wordt «Alkmaar,» vervangen door: Alkmaar (hoofdplaats),.
2. In onderdeel 2 wordt «Amsterdam,» vervangen door: Amsterdam (hoofdplaats),.
3. In onderdeel 3 wordt «Haarlem,» vervangen door: Haarlem (hoofdplaats),.
4. Onderdeel 4 vervalt.
Artikel 4 komt te luiden:
Het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem bestaat uit de volgende arrondissementen:
1. Arnhem
2. Utrecht
3. Zutphen
Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:
1. De onderdelen 1 en 4 vervallen.
1. Onderdeel 2 wordt vernummerd tot onderdeel 1. In dat onderdeel wordt «Arnhem,» vervangen door: Arnhem (hoofdplaats),.
2. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
2. Arrondissement Utrecht:
Abcoude, Amersfoort, Baarn, Breukelen, Bunnik, Bunschoten, De Bilt, De Ronde Venen, Eemnes, Houten, Leusden, Loenen, Lopik, Maarssen, Montfoort, Nieuwegein, Oudewater, Renswoude, Rhenen, Soest, Utrecht (hoofdplaats), Utrechtse Heuvelrug, Veenendaal, Vianen, Woerden, Woudenberg, Wijk bij Duurstede, IJsselstein, Zeist.
3. In onderdeel 3 wordt «Zutphen.» vervangen door: Zutphen (hoofdplaats).
Artikel 6 komt te luiden:
Het rechtsgebied van het gerechtshof te ’s-Gravenhage bestaat uit de volgende arrondissementen:
1. Dordrecht
2. ’s-Gravenhage
3. Rotterdam.
Artikel 7 wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel 1 wordt «Dordrecht,» vervangen door: Dordrecht (hoofdplaats),.
2. In onderdeel 2 wordt «’s-Gravenhage,» vervangen door: ’s-Gravenhage (hoofdplaats),.
3. Onderdeel 3 vervalt.
4. Onderdeel 4 wordt vernummerd tot onderdeel 3. In dat onderdeel wordt «Rotterdam,» vervangen door: Rotterdam (hoofdplaats),.
Artikel 8 komt te luiden:
Het rechtsgebied van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch bestaat uit de volgende arrondissementen:
1. Breda
2. ’s-Hertogenbosch
3. Maastricht
4. Middelburg
5. Roermond.
Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel 1 wordt «Breda,» vervangen door: Breda (hoofdplaats),.
2. In onderdeel 2 wordt «’s-Hertogenbosch,» vervangen door: ’s-Hertogenbosch (hoofdplaats),.
3. In onderdeel 3 wordt «Maastricht,» vervangen door: Maastricht (hoofdplaats),.
4. Onder vernummering van onderdeel 4 tot onderdeel 5 wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
4. Arrondissement Middelburg: Borsele, Goes, Hulst, Kapelle, Middelburg (hoofdplaats), Noord-Beveland, Reimerswaal, Schouwen-Duiveland, Sluis, Terneuzen, Tholen, Veere, Vlissingen.
5. In onderdeel 5 (nieuw) wordt «Roermond,» vervangen door: Roermond (hoofdplaats),.
Artikel 10 komt te luiden:
Het rechtsgebied van het gerechtshof te Leeuwarden bestaat uit de volgende arrondissementen:
1. Almelo
2. Assen
3. Groningen
4. Leeuwarden
5. Zwolle-Lelystad
Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:
1. Onder vernummering van de onderdelen 1 tot en met 3 tot onderdelen 2 tot en met 4 wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
1. Arrondissement Almelo:
Almelo (hoofdplaats), Borne, Dinkelland, Enschede, Haaksbergen, Hellendoorn, Hengelo, Hof van Twente, Losser, Oldenzaal, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand, Wierden.
2. In onderdeel 2 (nieuw) wordt «Assen,» vervangen door: Assen (hoofdplaats),.
3. In onderdeel 3 (nieuw) wordt «Groningen,» vervangen door: Groningen (hoofdplaats),.
4. In onderdeel 4 (nieuw) wordt «Leeuwarden,» vervangen door: Leeuwarden (hoofdplaats),.
5. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
5. Arrondissement Zwolle-Lelystad:
Almere, Dalfsen, Deventer, Dronten, Hardenberg, Kampen, Lelystad, Noordoostpolder, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Urk, Zeewolde, Zwartewaterland, Zwolle (hoofdplaats).
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 1 worden na «bepaalde» ingevoegd: en onverminderd artikel 13a van de Wet algemene bepalingen.
Artikel 71 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «de kantonrechter» vervangen door «een kamer voor kantonzaken» en «een kamer die niet tot de sector kanton behoort» door: een andere kamer.
2. in het tweede lid wordt «een kamer die niet tot de sector kanton behoort» vervangen door «een kamer die geen kantonzaken behandelt en beslist» en «een kamer die tot de sector kanton behoort» door: een kamer voor kantonzaken.
Artikel 93 wordt gewijzigd als volgt:
1. In de onderdelen a en b wordt «€ 5000» vervangen door: € 25 000.
2. In onderdeel c wordt «of een agentuur-, huur- of huurkoopovereenkomst» vervangen door: een krediettransactie als bedoeld in de Wet op het consumentenkrediet of een agentuur-, huur-, huurkoop- of consumentenkoopovereenkomst.
Artikel 98 vervalt.
In artikel 99, eerste lid, wordt na «de wet» ingevoegd: of een krachtens artikel 108a vastgestelde algemene maatregel van bestuur.
In artikel 108, tweede lid, wordt «€ 5000» vervangen door: € 25 000.
Na artikel 108 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Indien een voortdurend gebrek aan voldoende zittingscapaciteit bij een rechtbank daartoe noodzaakt, kan bij algemene maatregel van bestuur voor de duur van ten hoogste twee jaar een andere dan de overeenkomstig de artikelen 99 tot en met 108 bevoegde rechtbank worden aangewezen als bevoegde rechtbank voor zaken die behoren tot een bij die maatregel aangewezen categorie. Onder zittingscapaciteit wordt verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder h, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In artikel 109 wordt na «de artikelen 99 tot en met 108» ingevoegd: of een krachtens artikel 108a vastgestelde algemene maatregel van bestuur.
In artikel 110, eerste lid, wordt «€ 5000» vervangen door: € 25 000.
Artikel 111, tweede lid, onderdeel e, komt te luiden:
e. de aanwijzing van de rechter die van de zaak kennisneemt, onder vermelding van het adres van het gerecht dan wel, indien de zaak moet worden behandeld op een nevenlocatie van het gerecht, het adres van die nevenlocatie alsmede, indien de zaak moet worden behandeld op een nevenlocatie waar geen stukken kunnen worden ingediend, het adres waar stukken kunnen worden ingediend;.
In artikel 262, aanhef, wordt na «de wet» ingevoegd: of een krachtens artikel 268a vastgestelde algemene maatregel van bestuur.
Na artikel 268 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Indien een voortdurend gebrek aan voldoende zittingscapaciteit bij een rechtbank daartoe noodzaakt, kan bij algemene maatregel van bestuur voor de duur van ten hoogste twee jaar een andere dan de overeenkomstig de artikelen 262 tot en met 268 bevoegde rechtbank worden aangewezen als bevoegde rechtbank voor zaken die behoren tot een bij die maatregel aangewezen categorie. Onder zittingscapaciteit wordt verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder h, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In artikel 269 wordt na «de artikelen 262 tot en met 268» ingevoegd: of een krachtens artikel 268a vastgestelde algemene maatregel van bestuur.
In artikel 1019j, aanhef, wordt «artikel 48, tweede en derde lid,» vervangen door: artikel 48.
In de artikelen 131 en 241 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt «€ 5000» vervangen door «€ 25 000» en wordt een volzin toegevoegd, luidende: De zaken, bedoeld in de eerste en tweede volzin, worden niet behandeld en beslist door de kantonrechter.
De bijlage bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken wordt als volgt gewijzigd:
1. De tabel betreffende griffierechten bij de sector kanton van de rechtbank komt te luiden:
GRIFFIERECHTEN BIJ DE RECHTBANK VOOR KANTONZAKEN
Aard c.q. hoogte van de vordering of het verzoek | Griffierecht voor rechtspersonen | Griffierecht voor natuurlijke personen | Griffierecht voor onvermogenden |
---|---|---|---|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek: – van onbepaalde waarde of – met een beloop van niet meer dan € 500 in hoofdsom | € 106 | € 71 | € 71 |
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 500 en niet meer dan € 12 500 in hoofdsom | € 426 | € 202 | € 71 |
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12 500 in hoofdsom | € 851 | € 426 | € 71 |
2. De tabel betreffende griffierechten bij de sector civiel van de rechtbank komt te luiden:
GRIFFIERECHTEN BIJ DE RECHTBANK VOOR ANDERE ZAKEN DAN KANTONZAKEN
Aard c.q. hoogte van de vordering of het verzoek | Griffierecht voor rechtspersonen | Griffierecht voor natuurlijke personen | Griffierecht voor onvermogenden |
---|---|---|---|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek van onbepaalde waarde | € 560 | € 260 | € 71 |
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 25 000 en niet meer dan € 100 000 in hoofdsom | € 1744 | € 800 | € 71 |
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100 000 in hoofdsom | € 3 529 | € 1 400 | € 71 |
Aan artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Indien een voortdurend gebrek aan voldoende zittingscapaciteit bij een rechtbank daartoe noodzaakt, kan bij algemene maatregel van bestuur voor de duur van ten hoogste twee jaar een andere dan de overeenkomstig het eerste of tweede lid bevoegde rechtbank worden aangewezen als bevoegde rechtbank voor zaken die behoren tot een bij die maatregel aangewezen categorie. Onder zittingscapaciteit wordt verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder h, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Aan artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Indien een voortdurend gebrek aan voldoende zittingscapaciteit bij een rechtbank daartoe noodzaakt, kan bij algemene maatregel van bestuur voor de duur van ten hoogste twee jaar een andere dan de overeenkomstig het eerste of tweede lid bevoegde rechtbank worden aangewezen als bevoegde rechtbank voor zaken die behoren tot een bij die maatregel aangewezen categorie. Onder zittingscapaciteit wordt verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder h, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Aan artikel 27 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Indien een voortdurend gebrek aan voldoende zittingscapaciteit bij een van de in het eerste lid genoemde rechtbanken daartoe noodzaakt, kan bij algemene maatregel van bestuur voor de duur van ten hoogste twee jaar een andere dan de overeenkomstig het eerste lid bevoegde rechtbank worden aangewezen als bevoegde rechtbank voor zaken die behoren tot een bij die maatregel aangewezen categorie. Onder zittingscapaciteit wordt verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder h, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Artikel XIII van de Wet organisatie en bestuur gerechten vervalt.
In artikel 3, aanhef, van de Beroepswet wordt «de afdelingen 1, 2 en 6» vervangen door «de afdelingen 1, 1A, 2 en 6» en wordt «de artikelen 2, 3, 9, 11, 20 en 21» vervangen door: de artikelen 2, 3, 9, 11, 20, 21 en 23a.
In artikel 4, aanhef, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie wordt «de afdelingen 1, 2 en 6» vervangen door «de afdelingen 1, 1A, 2 en 6» en wordt «de artikelen 2, 3, 9, 11, 20 en 21» vervangen door: de artikelen 2, 3, 9, 11, 20, 21 en 23a.
Artikel 3 van hoofdstuk 15 van de Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie vervalt.
De Advocatenwet wordt gewijzigd als volgt:
Aan artikel 46b wordt een lid toegevoegd, luidende:
17. De artikelen 13a, 13b, uitgezonderd het eerste lid, onderdelen b en c, en vierde lid, en 13c tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van gedragingen van de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de leden-advocaten en de plaatsvervangende leden-advocaten, met dien verstande dat:
a. voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder «het betrokken gerechtsbestuur» wordt verstaan: de voorzitter van de raad van discipline; en
b. de procureur-generaal niet verplicht is aan het verzoek, bedoeld in artikel 13a, te voldoen, indien de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in datzelfde artikel.
Aan artikel 54 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. De artikelen 13a, 13b, uitgezonderd het eerste lid, onderdelen b en c, en vierde lid, en 13c tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van gedragingen van de leden en de plaatsvervangende leden, met dien verstande dat:
a. voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder «het betrokken gerechtsbestuur» wordt verstaan: de voorzitter van het hof van discipline; en
b. de procureur-generaal niet verplicht is aan het verzoek, bedoeld in artikel 13a, te voldoen, indien de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in datzelfde artikel.
Aan artikel 36 van de Gerechtsdeurwaarderswet wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. De artikelen 13a, 13b, uitgezonderd het eerste lid, onderdelen b en c, en vierde lid, en 13c tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van gedragingen van de leden en de plaatsvervangende leden van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, met dien verstande dat:
a. voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder «het betrokken gerechtsbestuur» wordt verstaan: de voorzitter van de kamer voor gerechtsdeurwaarders; en
b. de procureur-generaal niet verplicht is aan het verzoek, bedoeld in artikel 13a, te voldoen, indien de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in datzelfde artikel.
Aan artikel 95 van de Wet op het notarisambt wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. De artikelen 13a, 13b, uitgezonderd het eerste lid, onderdelen b en c, en vierde lid, en 13c tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van gedragingen van deze leden, met dien verstande dat:
a. voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder «het betrokken gerechtsbestuur» wordt verstaan: de voorzitter van de kamer van toezicht; en
b. de procureur-generaal niet verplicht is aan het verzoek, bedoeld in artikel 13a, te voldoen, indien de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in datzelfde artikel.
Aan artikel 16 van de Algemene wet gelijke behandeling wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. De artikelen 13a tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van gedragingen van de leden van de Commissie, met dien verstande dat:
a. voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder «het betrokken gerechtsbestuur» wordt verstaan: de voorzitter van de Commissie; en
b. voor de overeenkomstige toepassing van artikel 13b, eerste lid, onderdelen b en c, onder «overeenkomstig artikel 26 of 75 een klacht» wordt verstaan: een klacht.
Aan artikel 22 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 wordt een volzin toegevoegd, luidende: De artikelen 13a, 13b, uitgezonderd het eerste lid, onderdelen b en c, en vierde lid, en 13c tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van gedragingen van de leden van het veterinair tuchtcollege en hun plaatsvervangers, met dien verstande dat:
a. voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder «het betrokken gerechtsbestuur» wordt verstaan: de voorzitter van het veterinair tuchtcollege; en
b. de procureur-generaal niet verplicht is aan het verzoek, bedoeld in artikel 13a, te voldoen, indien de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in datzelfde artikel.
Aan artikel 32 van de Loodsenwet wordt een volzin toegevoegd, luidende: De artikelen 13a, 13b, uitgezonderd het eerste lid, onderdelen b en c, en vierde lid, en 13c tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van gedragingen van de leden van het tuchtcollege loodsen en hun plaatsvervangers, met dien verstande dat:
a. voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder «het betrokken gerechtsbestuur» wordt verstaan: de voorzitter van het tuchtcollege loodsen; en
b. de procureur-generaal niet verplicht is aan het verzoek, bedoeld in artikel 13a, te voldoen, indien de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in datzelfde artikel.
Aan artikel 60 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg wordt een volzin toegevoegd, luidende: De artikelen 13a, 13b, uitgezonderd het eerste lid, onderdelen b en c, en vierde lid, en 13c tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van gedragingen van deze leden en plaatsvervangende leden, met dien verstande dat:
a. voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder «het betrokken gerechtsbestuur» wordt verstaan: de voorzitter van het regionaal tuchtcollege onderscheidenlijk centrale tuchtcollege; en
b. de procureur-generaal niet verplicht is aan het verzoek, bedoeld inartikel 13a, te voldoen, indien de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in datzelfde artikel.
Indien artikel I, onderdeel G, van de Wet van 13 april 2004, houdende wijziging van de Zeevaartbemanningswet in verband met de invoering van tuchtrechtspraak (Stb. 208) in werking treedt of is getreden, komt artikel 55d, tweede lid, van de Zeevaartbemanningswet te luiden:
2. De artikelen 13a, 13b, uitgezonderd het eerste lid, onderdelen b en c, en vierde lid, en 13c tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van gedragingen van de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden van het tuchtcollege, met dien verstande dat:
a. voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder «het betrokken gerechtsbestuur» wordt verstaan: de voorzitter van het tuchtcollege; en
b. de procureur-generaal niet verplicht is aan het verzoek, bedoeld in artikel 13a, te voldoen, indien de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in datzelfde artikel.
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gerechten worden aangewezen waarop artikel 15, zevende lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie niet van toepassing is.
2. Onze Minister van Justitie kan, de Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal gehoord, bepalen dat een door hem te bepalen categorie van strafzaken wordt behandeld door een andere rechtbank of ander gerechtshof.
3. Dit artikel vervalt drie jaar nadat het in werking is getreden.
1. Op de behandeling van en de rechterlijke bevoegdheid ten aanzien van kantonzaken die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van een daarop betrekking hebbend artikel of onderdeel van deze wet bij een gerecht aanhangig waren, blijft het recht zoals het gold vóór dat tijdstip van toepassing.
2. Een sector kanton als bedoeld in artikel 47 van de Wet op de rechterlijke organisatie zoals dat artikel luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M, onder 1 en 2, wordt aangemerkt als een sector als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
3. Op de behandeling van en de rechterlijke bevoegdheid ten aanzien van zaken die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II onderscheidenlijk onderdelen van dat artikel bij een gerechtshof aanhangig waren, blijft het recht zoals het gold vóór dat tijdstip van toepassing.
4. In de eerste bijlage bij de Wet op de rechterlijke organisatie en in het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen, zoals deze luidden op de dag vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen I en T, aangewezen nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen van het gerechtshof onderscheidenlijk de rechtbank binnen het rechtsgebied van het gerechtshof onderscheidenlijk de rechtbank worden met ingang van dat tijdstip van rechtswege aangemerkt als nevenlocaties, aangewezen krachtens artikel 41, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 59, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
5. Artikel XIII van de Wet organisatie en bestuur gerechten en artikel 3 van hoofdstuk 15 van de Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie, zoals deze luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen C, H, onder 2, M, onder 3, R, S, onder 2, onder b, Y, onder 1, W, onder 1, en X, en de artikelen IX tot en met XXI van deze wet, blijven van toepassing op klachten van diegenen die voor dat tijdstip van inwerkingtreding een verzoek bij de procureur-generaal bij de Hoge Raad hebben ingediend tot het instellen van een vordering bij de Hoge Raad tot het doen van een onderzoek naar een gedraging dan wel bij de Nationale ombudsman een verzoek hebben ingediend tot het instellen van een onderzoek naar een gedraging.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Deze wet wordt aangehaald als: Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32021-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.