32 015 Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming

F TWEEDE NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE1

Vastgesteld 31 januari 2014 om 13.00 uur

Na lezing van de nadere memorie van antwoord resteren er in de commissie nog enkele vragen die aanleiding geven tot het uitbrengen – met verlof van de Kamer – van een volgend nader voorlopig verslag.

Inleiding

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de nadere memorie van antwoord en hebben nog een aantal vragen inzake de inwerkingtreding van het wetsvoorstel.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van de nadere memorie van antwoord en hebben nog een aantal vragen ten aanzien van de nieuwe informatie die hierin wordt verstrekt, met name op het punt van (het onderzoek naar) het netwerkberaad.

Algemeen

In de nadere memorie van antwoord zet de regering uiteen waarom zowel de beantwoording als de nadere beantwoording zo lang op zich hebben laten wachten. In beide gevallen heeft het, zo begrijpen de leden van de fractie van GroenLinks, onder andere te maken met onderzoek naar de uitvoerbaarheid van de door de Tweede Kamer aangenomen nader gewijzigde motie Voordewind en Ypma2 en de invoering van het netwerkberaad zoals vastgelegd in artikel 262a van het wetsvoorstel. De mededeling in de nadere memorie van antwoord van het instellen van nog een onderzoek doet wel de vraag rijzen of dit nieuwe onderzoek nog niet voorzien was op het moment dat de memorie van antwoord geschreven werd. De aan het woord zijnde leden verzoeken de regering om een toelichting.

Inwerkingtreding

In de nadere memorie van antwoord geeft de regering aan dat de toetsende taak voogdij vooralsnog niet ingevoerd wordt en misschien wel helemaal niet zal worden ingevoerd vanwege het feit dat er een methodisch fundament is gekomen onder de uitvoering, waardoor het toetsen wellicht niet meer nodig is. De indruk wordt gewekt dat die nieuwe methodiek inhoudt dat de voogdij zo snel mogelijk aan pleegouders wordt overgedragen. Zien de leden van de SP-fractie dat goed? Zo ja, hoe ziet de regering dat met betrekking tot kinderen die in instellingen wonen en nooit bij pleegouders hebben gewoond of niet meer bij pleegouders wonen? Hoeveel jongeren betreft dit? En is de regering het met de aan het woord zijnde leden eens dat voor deze kinderen toezicht op de uitoefening van de voogdij van belang blijft?

De leden van de SP-fractie constateren voorts dat er een veegwet nodig zal zijn, omdat in een aantal artikelen de maatregel van opvoedingsondersteuning nog nodig is. Zal daar snel in worden voorzien?

In de nadere memorie van antwoord geeft de regering aan dat met het oog op de inwerkingtreding van artikel 262a onderzoek wordt gedaan, waarvan de resultaten in het voorjaar van 2015 worden verwacht. Zij vermeldt hierbij echter niet of het feit dat dit onderzoek plaatsvindt en de resultaten eerst in 2015 bekend zullen zijn, gevolgen heeft voor de datum van inwerkingtreding van artikel 262a. Meer in zijn algemeenheid geldt dat het wetsvoorstel al tamelijk complex was voor wat betreft de verschillende data van inwerkingtreding voor verschillende onderdelen en dat de grote vertraging de inzichtelijkheid hierin niet heeft vergroot. De leden van de GroenLinks-fractie verzoeken de regering een helder en eenduidig overzicht te geven van de inwerkingstredingsdata die thans voor de verschillende onderdelen van de wet zijn beoogd, onder vermelding van de factoren waarvan de datum eventueel nog afhankelijk is.

Artikelsgewijs

Artikel 262a (netwerkberaad)

Uit de nadere memorie van antwoord maken de leden van de fractie van GroenLinks op dat de aanleiding voor het (nadere) onderzoek naar het netwerkplan de bovengenoemde motie Voordewind en Ypma is, waarin wordt verzocht om versnelde invoering van het werken met dit plan. Hieruit concluderen de aan het woord zijnde leden dat niet ter discussie staat dat artikel 262a wordt ingevoerd, maar slechts wanneer dat het geval zal zijn. Kan de regering aangeven of deze conclusie juist is?

De aan het woord zijnde leden hebben naar aanleiding van de mededelingen die de regering doet over het uitgezette onderzoek naar het netwerkberaad ook nog enkele inhoudelijke vragen en opmerkingen.

Deze leden begrijpen dat het onderzoek met name ziet op de effectiviteit en de kosteneffectiviteit (efficiency) van het inzetten van het netwerkberaad. Nog afgezien van het feit dat het meten van effectiviteit van interventies in de (jeugd)hulpverlening in het algemeen een hachelijke zaak is (er zijn nauwelijks methodieken die bewezen effectief zijn), wordt hiermee naar het oordeel van deze leden voorbij gegaan aan de wens van de Tweede Kamer zoals verwoord in het nader gewijzigde amendement Voordewind c.s.3 dat leidde tot artikel 262a, en daarmee aan de kern van artikel 262a. Dit artikel handelt niet over een hulpverleningsmethodiek die moet worden ingezet (een netwerkberaad is geen hulpverleningsmethodiek), maar over het recht van burgers om – mits veilig – met behulp van een netwerkberaad en de bijbehorende praktische ondersteuning zélf een plan te maken, alvorens er gedwongen jeugdhulpverlening wordt ingezet. Onderkent de regering dat artikel 262a in de kern gaat om een recht van burgers, en niet om een door de hulpverlening te hanteren methodiek? Uitgaande van het recht van burgers op een netwerkberaad zou een eventueel onderzoek zich naar het oordeel van de aan het woord zijnde leden niet primair moeten richten op de vraag in welke situaties het inzetten van een netwerkberaad effectief is, maar op de vraag hoe de veiligheid van kinderen kan worden gewaarborgd en hoe de effectiviteit van een netwerkberaad kan worden vergroot. Het is immers niet meer de vraag óf ouders en kinderen recht hebben op een netwerkberaad − dat krijgen ze ingevolge artikel 262a − maar hóe dit netwerkberaad het beste vorm kan krijgen. Daarbij kan (kosten)effectiviteit vanzelfsprekend wel een belangrijke rol spelen. Graag vernemen de leden van de GroenLinks-fractie of de regering dit met hen eens is en of zij hierin aanleiding ziet om de vraagstelling van het thans uitgezette onderzoek te wijzigen of aan te vullen.

Met betrekking tot de (kosten)effectiviteit van het werken met een netwerkberaad merken de aan het woord zijnde leden op dat tegenover het kritische rapport van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) dat door de regering wordt aangehaald en dat de basis voor uitstel en nader onderzoek vormt, tal van andere rapporten staan die een positief (kosten)effect laten zien van het werken met in het bijzonder Eigen Kracht-conferenties. Zo verscheen in september 2013 een rapport van het Trimbos-instituut over de inzet van Eigen Kracht-conferenties bij kinderen met een verstandelijke beperking.4 Is de regering bekend met dit onderzoek, en hoe waardeert zij dit?

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie zien de reactie van de regering – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Duthler

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Witteveen (PvdA), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD) (voorzitter), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), Schouwenaar (VVD), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Swagerman (VVD).

X Noot
2

Kamerstukken II 2012–2013, 33 400 XVI, nr. 122.

X Noot
3

Kamerstukken II 2010–2011, 32 015, nr. 39.

X Noot
4

Simone Onrust en Geke Romijn, Eigen Kracht in de keten van de jeugd-lvb: effecten en kosten, Utrecht: Trimbos-instituut 2013.

Naar boven