32 014 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Wet giraal effectenverkeer en het Burgerlijk Wetboek naar aanleiding van het advies van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code van 30 mei 2007

Nr. 30 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 juni 2012

Hierbij reageer ik schriftelijk op de inbreng in eerste termijn van de Tweede Kamer en de amendementen ingediend tijdens het debat (Handelingen II 2011/12, nr. 78, item 8, blz. 93–99) over wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Wet giraal effectenverkeer en het Burgerlijk Wetboek naar aanleiding van het advies van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code van 30 mei 2007 (32 014), zoals u mij dat verzocht per brief van 16 mei 2012.

In de eerste plaats wil ik via deze brief de leden bedanken voor hun inbreng in de eerste termijn en hun constructieve houding ten aanzien van dit wetsvoorstel. Ik heb mijn reactie als volgt ingedeeld:

  • I. Reactie op de vragen in de eerste termijn;

  • II. Reactie op de ingediende amendementen.

I. Reactie op de vragen van de fracties in de eerste termijn

A. Algemeen

De VVD-fractie vraagt waarom er extra wet- en regelgeving wordt voorgesteld om de communicatie tussen aandeelhouders en vennootschappen te bevorderen, terwijl er een niet vrijblijvende Corporate Governance Code («de Code») is. Voorts vraagt de VVD-fractie waarom er voor deze specifieke onderwerpen uit de Code is gekozen en of er sprake is van selectief shoppen.

Het wetsvoorstel zoals dat nu vormgegeven is, is gebaseerd op de aanbevelingen die de Commissie Frijns heeft gedaan om nadere wetgeving op te stellen. In het wetsvoorstel zijn geen onderwerpen opgenomen, die niet voortvloeien uit het advies van de commissie. Op enkele punten, zoals rond de strategiemelding, is de wetgeving naar aanleiding van de consultatie en opmerkingen van de Raad van State aangepast en komt deze daarom niet meer één op één overeen met de aanbevelingen van de Commissie Frijns. Daarbij is wel gepoogd zoveel mogelijk aan te sluiten bij het uitgangspunt van de Commissie Frijns.

B. Identificatieplicht voor aandeelhouders en verspreiding van informatie

De SP-fractie vraagt of ik ook een bezwaar zie in de verspreiding van informatie van aandeelhouders onder aandeelhouders die mogelijk niet in het algemene ondernemingsbelang is.

Het belang van de vennootschap wordt behartigd door het bestuur en de raad van commissarissen. De aandeelhouders mogen hun eigen belang behartigen. Indien een aandeelhouder verzoekt om verspreiding van informatie heeft de vennootschap conform het huidige voorstel de mogelijkheid om de verzending van informatie te beperken, bijvoorbeeld wanneer de betreffende informatie kennelijk onjuist, onduidelijk of misleidend is. Dergelijke informatie hoeft dus niet te worden verzonden. Daarmee wordt het belang van de vennootschap voldoende beschermd.

De D66-fractie vraagt of ik verwacht, in het geval dat een opt-out van de identificatieplicht onderdeel zou uitmaken van het wetsvoorstel, hier veel gebruik van zal worden gemaakt en waar ik mij dan op baseer.

Ik kan hier geen uitspraak over doen, omdat dit mede af zal hangen van de reikwijdte van een dergelijke opt-out.

Ook kan er niet op basis van ervaringen uit andere Europese landen een oordeel worden geveld, omdat mij ook daar geen opt-out mogelijkheid bekend is. Hierdoor kan ik geen inschatting maken van het percentage of het absolute aantal investeerders dat onder een opt-out zou vallen en het geschatte gebruik ervan.

De CDA-fractie vraagt of een beroep van buitenlandse aandeelhouders op hun nationaal recht kan leiden tot het niet meewerken aan de identificatieplicht en of dit kan leiden tot een ongelijke behandeling van aandeelhouders.

Het wetsvoorstel kent een uiterste sanctie voor het niet meewerken aan identificatieverzoeken, te weten het via de rechter laten schorsen van het stemrecht van de aandeelhouder. Daartoe is de rechter niet altijd gemachtigd bij buitenlandse instellingen. Tegelijkertijd is uit soortgelijke regelingen in het buitenland eerder niet gebleken dat er door buitenlandse intermediairs en aandeelhouders niet meegewerkt wordt aan dergelijke identificatieverzoeken. Ik heb derhalve geen reden om aan te nemen dat de identificatieplicht in de praktijk zal leiden tot ongelijke behandeling van buitenlandse en binnenlandse aandeelhouders.

De VVD-fractie vraagt of in de wet opgenomen kan worden dat informatie plaatsen op de website voldoende is in plaats van het verplicht per post te laten versturen.

Het wetsvoorstel verplicht de vennootschap tot verzending van de door investeerders aangeleverde informatie aan de overige investeerders en het plaatsen van de informatie op de website van de vennootschap na verzending. De wijze waarop verzending plaatsvindt wordt overgelaten aan de vennootschap. De vennootschap zou er dan voor kunnen kiezen om de informatie door middel van het verstrekte e-mailadres te verzenden. Verzending van deze informatie per post lijkt in het digitale tijdperk steeds minder voor de hand te liggen. Het uitsluitend plaatsen van informatie op de website is echter te passief. Doordat de informatie tevens aan de investeerders zelf wordt verzonden, wordt bevorderd dat investeerders voor de algemene vergadering kennis kunnen nemen van de informatie.

C. Wijziging drempel agenderingsrecht

De D66-fractie vraagt of de wijziging van de drempel van het agenderingsrecht bijdraagt aan het doel van het wetsvoorstel om de dialoog tussen de aandeelhouders en de ondernemer te verbeteren. Voorts geeft de D66-fractie aan dat de agenderingsdrempel van 3% vooral bij grote bedrijven een probleem is omdat weinig aandeelhouders boven deze drempel uitkomen. De D66-fractie vraagt daarom of er ook een mogelijkheid is de drempel te differentiëren: 1% voor grote bedrijven, 3% voor middelgrote bedrijven en 5% voor kleine bedrijven.

De CDA-fractie vraagt of een drempel van 3% echt noodzakelijk is.

De GroenLinks-fractie vraagt of het voorstel voldoende bescherming biedt voor het geval dat hedge funds gaan samenwerken om aan de benodigde 3% te komen om een punt te agenderen.

Het wetsvoorstel beoogt een bijdrage te leveren aan de versterking van goed ondernemingsbestuur. Het bevat daartoe verschillende voorstellen die voor een grotere transparantie zorgen, zoals de 3%-meldingsdrempel, en voorstellen om de communicatie tussen beursvennootschappen en haar investeerders te verbeteren, zoals de regeling voor identificatie van investeerders. Voorts bevat het wetsvoorstel een verhoging van de drempel van het agenderingsrecht. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de aanbeveling in het advies van de commissie Frijns, die heeft aangegeven dat een hogere drempel meer aansluit bij buitenlandse regelingen voor beursvennootschappen. Ook sluit de drempel aan bij de regeling voor de melding van zeggenschap, waarbij een eerste drempelwaarde van 3% wordt voorgesteld.

Een differentiëring in drempelwaardes, waarbij de drempel hoger wordt naarmate de vennootschap kleiner is, ligt niet voor de hand. Ik ben niet bekend met een probleem bij kleine NV’s dat wordt opgelost door de eisen voor het agenderingsrecht te verzwaren ten opzichte van grotere NV’s.

De verhoging van de agenderingsdrempel van 1 naar 3% heeft gevolgen voor de mogelijkheden voor aandeelhouders om het beleid van de onderneming te beïnvloeden. Door het uitoefenen van het agenderingsrecht kunnen aandeelhouders een groot stempel op de aandeelhoudersvergadering drukken. Door de verhoging van de agenderingsdrempel kan dit bij NV’s alleen door aandeelhouders met een aanzienlijk belang. Zij moeten alleen of gezamenlijk een belang van 3% hebben. Deze hogere grens geldt ook indien de aandeelhouder als hedge fund kan worden gekwalificeerd.

Ten slotte merk ik nog op dat aandeelhouders op grond van de wet verschillende rechten met betrekking tot de aandeelhoudersvergadering hebben. Zij hebben het recht de vergadering bij te wonen, daarin het woord te voeren en het stemrecht uit te oefenen. Ook kleine aandeelhouders kunnen deze rechten uitoefenen. Dit wetsvoorstel tast deze rechten niet aan. Daarnaast is in het wetsvoorstel een regeling opgenomen op basis waarvan een aandeelhouder met een 1%-belang de vennootschap kan verzoeken informatie te verzenden aan andere aandeelhouders van de vennootschap. Op die wijze kunnen aandeelhouders die geen belang van 3%, maar wel een belang van 1% hebben, voor een algemene vergadering hun zienswijze met betrekking tot het beleid of de bedrijfsvoering van de vennootschap met andere aandeelhouders delen.

Ik ben van mening dat de huidige regels omtrent aandeelhoudersrechten en de voorstellen die in dit wetsvoorstel over die rechten zijn opgenomen, voorzien in een evenwichtig stelsel van checks and balances.

D. Strategiemelding

De GroenLinks-fractie vraagt wat de daadwerkelijke effectiviteit van de strategiemelding is en wat de impact zou zijn als er veel aandeelhouders zouden zijn die aangeven tegen de strategie te zijn. Voorts vraagt deze fractie hoe deze risico’s ondervangen kunnen worden. Ook de VVD-fractie signaleert het risico dat aandeelhouders om juridische redenen standaard tegen de strategie zouden zijn en vraagt om een reactie hierop.

Het doel van de regeling van de strategiemelding is dat ondernemingen in gesprek kunnen treden met aandeelhouders. Als veel aandeelhouders tegen de gepubliceerde strategie zijn, dan zou dit een extra reden kunnen zijn voor de onderneming om in contact te treden met haar aandeelhouders. Wellicht leiden de gesprekken vervolgens tot een strategiewijziging. Indien een vennootschap op basis van de gesprekken tot de conclusie komt dat aandeelhouders geen bezwaar hebben tegen de strategie, is feitelijk een onjuiste melding gedaan. De onderneming kan de aandeelhouder dan bewegen om de melding aan te passen. Daarnaast is in het wetsvoorstel de mogelijkheid opgenomen voor de AFM om een sanctie op te leggen bij een onjuiste melding.

De VVD-fractie vraagt om een reactie op de toename van de administratieve lasten door het plaatsen van de strategie op de website van de vennootschap en het gevaar van het publiceren van een strategie van algemene aard door de vennootschap.

Het bestuur is en blijft verantwoordelijk voor de gekozen strategie. Een beknopte beschrijving van de strategie zal veelal ook in het jaarverslag opgenomen zijn zodat de lasten die met publicatie op de website gemoeid zijn, nihil of zeer beperkt zijn.

Indien aandeelhouders het op basis van deze informatie niet eens zijn met de strategie van de onderneming of vinden dat ze er onvoldoende informatie over hebben gekregen, is het aan de aandeelhouders om hun bezwaren te uiten bij de onderneming. Het wetsvoorstel beoogt hiermee vooral te bevorderen dat deze dialoog tussen aandeelhouders en onderneming tot stand komt.

E. Melding zeggenschap

De GroenLinks-fractie vraagt of de grens van 3% een optimale grens is en waarop de keuze voor de grens van 3% is gebaseerd.

Met deze grens heb ik het advies van de Commissie Frijns gevolgd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de grenzen die gesteld zijn in de ons omringende landen zoals Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Nederland blijft hierdoor aantrekkelijk voor (buitenlandse) investeerders. Een meldingsgrens van 3% stelt (potentiële) aandeelhouders beter in staat bij hun beleggingsbeslissingen voldoende kennis te hebben van (wijzigingen in) stemverhoudingen en kapitaalbewegingen.

F. Overig vragen

De CDA-fractie vraagt naar de stand van zaken op het gebied van het loyaliteitsaandeel en of ik bereid ben hier handen en voeten aan te geven voor de toekomst.

Bij brief van 28 april 2011 (Kamerstukken 31 980, nr. 48) heeft de minister van Veiligheid en Justitie aangegeven dat het belonen van aandeelhouders door het toekennen van extra stemrecht of dividend op grond van het huidige recht al mogelijk is. Voorts is in de brief aangegeven dat uit een rondetafelgesprek in 2009 met een aantal bestuurders en commissarissen bleek dat zij niet tegen invoering van een wettelijke regeling voor loyaliteitsrechten zijn, maar niet verwachten dat de vennootschappen waarbij zij betrokken zijn, er gebruik van zouden maken. Tegen een wettelijke regeling zijn verschillende bezwaren geuit. Zo is aangegeven dat de algemene vergadering van bestaande beursvennootschappen in de regel niet zal instemmen met een statutenwijziging ten behoeve van de invoering van loyaliteitsrechten, dat de invoering tot gevolg kan hebben dat er te weinig aandelen overblijven voor verhandeling op de beurs en dat een regeling niet voorkomt dat aandelen snel worden verhandeld (volatiliteit). In november 2011 is nogmaals een rondetafelgesprek gehouden met vertegenwoordigers van aandeelhouders en ondernemingen en academici om te bezien of een wettelijke regeling voor loyaliteitsdividend kan bijdragen aan langetermijnaandeelhouderschap. Deze deskundigen concludeerden dat er onvoldoende zicht is op positieve effecten van een dergelijke regeling. De algemene conclusie is dat het belonen van langetermijnaandeelhouderschap via extra stemrecht of extra dividend geen effectief middel is om lange termijn waardecreatie te behalen en om de negatieve aspecten van korte termijn handel te voorkomen.

De GroenLinks-fractie vraagt wat ik vind van de aanbeveling van de monitoring commissie om de «change of control clausules» openbaar te maken bij het doen slagen van een openbaar bod of een andere transacties en waarom het niet in het wetsvoorstel is opgenomen.

De commissie Frijns heeft in haar rapport van 2007 naast de aanbevelingen aan de wetgever, nadere invulling aan de code uit 2004 gegeven. Zo heeft de commissie aanbevolen change of control clausules te openbaren ter uitwerking van de codebepaling die toen voorschreef de belangrijkste elementen uit het contract van de bestuurder openbaar te maken (bepaling II.2.11 van de code van 2004). In de nieuwe code van december 2008 is deze aanbeveling overgenomen. De huidige Code bevat best practice II.2.14, waaruit volgt dat bij de benoeming van de bestuurder de belangrijkste elementen uit het contract, waaronder de «change of control clausules», gepubliceerd moeten worden. Deze informatie zou daarmee openbaar moeten zijn en door de aandeelhouder betrokken kunnen worden bij de besluitvorming over een openbaar bod of een andere transactie. Een toevoeging van dit element in het wetsvoorstel lijkt mij daarom ook niet noodzakelijk. Bovendien wijs ik op het Besluit openbare biedingen, op basis waarvan in het biedingsbericht bij een openbaar bod informatie over de vergoedingen van bestuurders en commissarissen openbaar moet worden gemaakt.

De GroenLinks-fractie vraagt verder wat de stand van zaken op het gebied van «securities lending» en «empty voting» is en hoe ik dit onderwerp zal oppakken, ook bezien vanuit een internationale context.

Securities lending betreft het uitlenen van de aandelen die in bezit zijn van een belegger aan een derde partij. Het uitlenen van aandelen wordt juridisch vormgegeven door overdracht van aandelen met de daaraan verbonden rechten en plichten, waaronder het stemrecht en dividendrecht, met de verplichting de aandelen terug over te dragen. Securities lending kan door beleggers onder meer worden gebruikt om risico’s van derivatentransacties en short posities af te dekken wanneer het buitenlandse aandelen betreft. Daarnaast kunnen aandeelhouders door middel van securities lending extra inkomsten uit hun aandelenbezit genereren. Er zijn echter niet alleen positieve effecten bij securities lending. Een belangrijk nadeel is dat de lener de stemrechten kan gebruiken om zijn zeggenschap in de onderneming te vergroten, zonder dat hij het economisch risico dat verbonden is aan het aandeel draagt. De lener kan daardoor zijn zeggenschap gebruiken op een wijze die indruist tegen de economische belangen van de eigenaar van de aandelen. De uitoefening van dit stemrecht zonder economisch risico wordt empty voting genoemd.

Om deze reden heeft Nederland zich tot dusver op het standpunt gesteld dat empty voting ontmoedigd zou moeten worden. Echter een geheel verbod is disproportioneel gezien de positieve effecten van securities lending. Een belangrijke maatregel om de nadelen van empty voting tegen te gaan is de transparantie over kapitaalbelang in relatie tot het zeggenschapsbelang. Op grond van de Nederlandse regelgeving is de houder van stemrechten verplicht om zijn zeggenschapsbelang boven de 5% te melden bij de AFM. In het voorliggend wetsvoorstel wordt een lagere drempel van 3% toegevoegd aan deze meldingsplicht. Op grond van deze meldingsplicht wordt het in combinatie met de verplichte melding van het kapitaalbelang transparant welke partijen in welke mate een zeggenschapsbelang hebben, zonder dat zij het economisch risico dragen. De uitlenende instantie kan daarop besluiten om de uitleen te beëindigen.

In Europees verband heeft de Europese Commissie in haar consultatiedocument voor de herziening van de Transparantierichtlijn vragen gesteld over mogelijke maatregelen om regulatoire voorzieningen te treffen voor securities lending en empty voting. Nederland heeft daarbij gepleit voor een Europese aanpak voor transparantie bij securities lending en de daaraan verbonden vergroting van het zeggenschapsbelang. Uiteindelijk heeft de Europese Commissie naar aanleiding van de consultatie geconcludeerd dat er geen draagvlak is voor meer specifieke maatregelen met betrekking tot securities lending. Dit onderwerp is om die reden niet opgenomen in de herziening van de Transparantierichtlijn waarover de besprekingen in Brussel nu gaande zijn. Helaas is er dus geen draagvlak voor een Europese regeling. Onze nationale transparantieregels blijven uiteraard van kracht.

Voorts vraagt de GroenLinks-fractie of het mogelijk is de Raad van Commissarissen uit te breiden met een commissie die namens de onderneming verantwoordelijkheid neemt voor en zich bezig houdt met maatschappelijke verbondenheid. Aanvullend vraagt deze fractie of het kabinet daadwerkelijk over zal gaan tot overleg met de SER om de mogelijkheid hiertoe te onderzoeken zoals toegezegd door de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Op grond van de Nederlandse corporate governance code stelt een raad van commissarissen – wanneer deze uit meer dan vier leden bestaat – drie kerncommissies in: een auditcommissie, een remuneratiecommissie en een selectie- en benoemingscommissie. De taak van de commissies is om de besluitvorming van de raad van commissarissen voor te bereiden. Doorgaans zal maatschappelijke verbondenheid niet een specifiek besluit betreffen, maar zal het gaan om een reeks besluiten waarbij het vraagstuk van maatschappelijke verbondenheid betrokken kan worden. Bijvoorbeeld bij beslissingen over inkopen van grondstoffen. Wat onder maatschappelijke verbondenheid moet worden verstaan, zal per onderneming verschillen. In de code is opgenomen dat de raad van commissarissen bij haar taakvervulling de in aanmerking komende belangen van bij de vennootschap betrokkenen afweegt. De raad betrekt daarbij ook de voor de onderneming relevante maatschappelijke aspecten van ondernemen (principe III.1). Ook het bestuur betrekt bij haar taakvervulling de voor de onderneming relevante maatschappelijke aspecten van ondernemen (principe II.1). Naar mijn mening bevat de code voldoende handvatten om maatschappelijke verbondenheid bij de bedrijfsvoering te betrekken. De wet en de code staan overigens niet in de weg aan het instellen van een extra commissie voor maatschappelijke verbondenheid indien een onderneming dat wenselijk acht.

Inmiddels heeft er overleg plaatsgevonden met de SER. Naar aanleiding hiervan heeft de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de Monitoring Commissie Corporate Governance Code per brief verzocht om de suggestie – om een aparte (sub)commissie MVO toe te voegen aan de Raad van Commissarissen – mee te nemen in de ontwikkeling van hun werkprogramma voor het komend jaar.

II. Reactie op de ingediende amendementen

In zijn algemeenheid kan ik bij de ingediende amendementen zeggen dat zij getuigen van een constructieve houding en actief meedenken van de zijde van Uw Kamer. Ik constateer ook dat zij voor het merendeel een breed draagvlak genieten onder de verschillende fracties. Voor alle amendementen kan ik ook het ik oordeel aan de Kamer laten. Hieronder zal ik per amendement nader ingaan op mijn overwegingen.

A. Amendement Groot c.s. (32 014, nr. 24): schrappen strategiemelding

Ik heb kennisgenomen van de bezwaren van de fracties ten aanzien van de strategiemelding. Met deze regeling heb ik zoveel mogelijk met de verschillende bezwaren rekening proberen te houden. Het doel van het wetsvoorstel is om een impuls te geven aan de dialoog tussen aandeelhouder en vennootschap. Naast de strategiemelding bevat het voorstel andere elementen die de dialoog moeten bevorderen, zoals de identificatie van aandeelhouders en de verlaging van de meldingsplicht voor een aanmerkelijk belang. Deze zullen naar verwachting al een aanzienlijke impuls geven aan de dialoog tussen aandeelhouder en vennootschap. Hoewel ik verwacht dat op termijn ook de strategiemelding hier van (aanvullende) positieve invloed zou kunnen zijn, laat ik het oordeel over het amendement aan de Kamer.

B. Amendement Schaart c.s. (32 014, nr. 25): wijziging identificatieplicht en verspreiding van informatie

Het is voor mij het belangrijkste dat de identificatie van aandeelhouders en verspreiding van informatie onder aandeelhouders op een effectieve manier wordt geregeld. Ik sta niet afwijzend tegenover het amendement dat een nieuwe invulling geeft aan de identificatieregeling. Zo kan ik me voorstellen dat het vanuit privacy-oogpunt wenselijk is de kleine belegger van de regeling uit te zonderen. Wel vind ik de voorgestelde sanctionering indien een partij niet meewerkt met identificatie beperkt doordat alleen een bevel tot nakoming kan worden gegeven. Het wetsvoorstel stelt daartoe tevens schorsing van het stemrecht voor, een sanctie die ook in de wetgeving van Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk is opgenomen. Ook lijkt de vennootschap wel veel ruimte te krijgen om niet mee te werken aan een verzoek tot het verspreiden van informatie. Ik wil het oordeel over dit amendement daarom ook aan de Kamer laten.

C. Amendement Blanksma-Van den Heuvel (32 014, nr. 27): melden van short en long posities aandeelhouder bij agendering

De CDA-fractie stelt voor een aandeelhouder die een agenderingsverzoek doet, te verplichten zijn volledige economische belang bekend te maken. Ik begrijp de gedachte dat het van belang is voor aandeelhouders en ondernemingen om te weten wat het economisch belang is van de aandeelhouder die iets wil agenderen. Dit kan onder meer de overige beleggers helpen bij het vormen van een oordeel over de achterliggende motivatie van de agenderende aandeelhouder. Er komt naar aanleiding van de short selling verordening (Verordening nr. 236/2012) een register waarin ook netto short posities openbaar worden gemaakt vanaf 0,5%. Dit amendement zou een goede aanvulling zijn voor de overige gevallen waarbij het van belang kan zijn om te weten of er sprake van een short of long positie is. Ik wil het oordeel over dit amendement daarom ook aan de Kamer laten.

D. Amendement Van Vliet (32 014, nr. 28): Schrappen wijziging drempel agenderinsrecht

Het lid van de fractie van de PVV stelt voor de voorgestelde verhoging van de agenderingsdrempel van 1% naar 3% ongedaan te maken. Hij licht toe dat het amendement beoogt niet alleen institutionele beleggers agenderingsrecht te geven, maar om zoveel mogelijk aandeelhouders betrokken te laten blijven bij de vennootschap.

De verhoging van de agenderingsdrempel is overgenomen uit het advies van de commissie Frijns. Door het uitoefenen van het agenderingsrecht kunnen aandeelhouders een groot stempel op de aandeelhoudersvergadering drukken. Door de verhoging van de agenderingsdrempel kan dit alleen door aandeelhouders met een aanzienlijk belang. Ik merk daarbij op dat het wetsvoorstel niets verandert ten aanzien van de rechten van aandeelhouders om de algemene vergadering bij te wonen, het woord te voeren en het stemrecht uit te oefenen. Deze rechten kunnen worden uitgeoefend door elke aandeelhouder. Een aandeelhouder kan zijn betrokkenheid door het uitoefenen van die rechten etaleren. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op de vragen over de wijziging van de drempel van het agenderingsrecht.

Ik laat het oordeel over dit amendement over aan uw Kamer.

De minister van Financiën, J. C. de Jager

Naar boven