Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 oktober 2013
In uw brief van 18 september 2013 biedt u mij het stenogram aan van een ordedebat
over de gang van zaken bij Humanitas DMH (Handelingen II 2013/14, nr. 2, Regeling
van werkzaamheden). Uit het stenogram blijkt dat uw Kamer op een aantal punten behoefte
heeft aan verduidelijking van mijn kant. Ik zal die punten hieronder behandelen.
Ook ik ben van mening dat er bij Humanitas DMH sprake is van een bovenmatige beloning.
De Raad van Toezicht is er onvoldoende attent op geweest dat er inmiddels zowel een
Wet normering topinkomens (Wnt) is, als een beloningscode voor bestuurders in de zorg
(BBZ). Op grond van beide regelingen zou een dergelijk hoge beloning als hier aan
de orde, niet voor mogen komen, ook niet exclusief de BTW.
Een vermenging van verantwoordelijkheden van toezicht en bestuur mag ook niet voorkomen.
Waar bij Humanitas DMH nu sprake is van een «bestuurloze fase», is het naar mijn mening
dan ook aan de Raad van Toezicht om op zeer korte termijn te voorzien in de vacature
voor de Raad van Bestuur. Mocht er zich in de tussenfase een probleem voordoen, dan
moet de Raad daarvoor naar bevind van zaken handelen om de continuïteit van de dagelijkse
gang van zaken te verzekeren. De mening van de bewindslieden van VWS over de governance
hebben wij u in een brief van 19 september 2013 kenbaar gemaakt (Kamerstuk 32 012, nr. 15).
Op de vraag hoe vaak dit soort zaken voorkomt (duur ingehuurde externen), moet ik
op dit moment het antwoord schuldig blijven. De Wnt is op 1 januari 2013 ingegaan.
In de wet is voorzien dat meldingen over overtredingen worden gedaan door de accountant
die het jaarverslag goedkeurt. De jaarverslagen over 2013 komen pas in de zomer 2014
binnen. Na een ontvangen melding moet eerst onderzocht worden of er werkelijk sprake
is van een overtreding en zo ja dan treedt de handhavingsfase in. Meldingen op zich
zijn dus onvoldoende om al te kunnen concluderen dat er inderdaad sprake is van een
overtreding.
Over de aanpassing van de Wnt kan ik u melden dat de minister van BZK onlangs een
brief naar de Kamer heeft gestuurd over de vraag hoe hij de voornemens over de aanscherping
van die wet, genoemd in het regeerakkoord (verlaging norm, uitbreiding werkingssfeer),
wil uitvoeren (Kamerstuk 30 111, nr. 64).
Op het punt van de vermeende uitzondering op de Wnt in het vlak voor de zomer gesloten
zorgakkoord, veronderstel ik dat hier het akkoord wordt bedoeld van 16 juli 2013 over
de medisch specialistische zorg. Daar staat in paragraaf 3.2, onderdeel d het volgende:
«In het kader van een zorgvuldige transitie naar integrale bekostiging zal in het
op te stellenwetsvoorstel Normering Topinkomens, waarin de uitbreiding van de doelgroep
wordt geregeld, opgenomen worden dat deze uitbreiding niet van toepassing zal zijn
op medisch specialisten.
Bestuurders blijven conform de huidige indeling onder de WNT vallen. Bij de consultatie
in het kader van de WNT 2 zal aandacht besteed worden aan de gevolgen voor de continuïteit
van de bedrijfsvoering en de besturing van de instelling.»
Tot slot wil ik er op wijzen dat er over deze casus ook schriftelijke vragen zijn
gesteld door de leden Kerstens en Otwin van Dijk, beiden PvdA (Aanhangsel Handelingen
II 2013/14, nr. 171). Die vragen zijn gericht aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(BZK) en die van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ze zijn voor wat betreft de inbreng
van VWS door mij afgehandeld, zie het antwoord van 3 oktober 2013. Dat was een brief
van de minister van BZK mede namens mij.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn