Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 mei 2011
Bij brief kenmerk 2011D17998 d.d. 8 april jl. vraagt u mijn reactie op de e-mail van de Vereniging van Nederlandse Gemeeenten (VNG) met betrekking tot
de uitkomst van het overleg inzake de ouderbijdrage voorschoolse educatie op de peuterspeelzalen.
Zoals ik in mijn brief van 4 maart 2011 (Kamerstuk 31 989-29) heb aangegeven, ben ik naar aanleiding van het overleg met de VNG, G4, MOgroep Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening
en BOinK tot de conclusie gekomen te blijven bij mijn oorspronkelijke voorstel om alleen voor ouders van doelgroepkinderen
een maximale ouderbijdrage voor voorschoolse educatie op de peuterspeelzaal in te stellen. Daarmee wordt de situatie van voor
1 januari 2011 gecontinueerd.
In het overleg hebben de VNG en de G4 twee varianten op mijn voorstel in overweging gegeven. Het eerste voorstel was om een
inkomensafhankelijke tabel te hanteren voor alle ouders waarvan de kinderen voorschoolse educatie volgen. Het tweede voorstel
was om gemeenten totaal vrij te laten in hun beleid rondom de ouderbijdrage voor voorschoolse educatie, eventueel met een
inkomensafhankelijke adviestabel voor de ouderbijdrage.
Aan de overlegpartners is toegezegd dat aan de ingebrachte varianten en de overwegingen om bij mijn oorspronkelijke voorstel
te blijven, aandacht zal worden besteed in de Memorie van Toelichting bij het bewuste wetsvoorstel.
Naar aanleiding van uw verzoek zal ik u mijn overwegingen nu reeds doen toekomen.
De eerste overweging gaat over subsidiariteit: het Rijk dient zich te beperken tot haar kerntaken. De minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap is stelselverantwoordelijk voor de financiële toegankelijkheid van voorschoolse educatie op peuterspeelzalen
voor kinderen met een risico op een taalachterstand in het Nederlands (doelgroepkinderen). Gemeenten zijn verantwoordelijk
voor de financiële toegankelijkheid voor niet-doelgroepkinderen voor alle peuterspeelzalen, ongeacht met of zonder voorschoolse
educatie. Ouders zijn (financieel) verantwoordelijk voor de taalontwikkeling van hun kinderen.
Ik wil deze beleidsruimte voor gemeenten handhaven. De ene gemeente werkt met één inkomensgrens, de ander met meerdere inkomensniveaus.
Daarom valt de optie voor het invoeren van een inkomensafhankelijke bijdragetabel af. Daarnaast zou het invoeren van een uniforme
inkomensafhankelijke tabel grote administratieve lasten met zich mee brengen. Lokaal beleid en systemen zouden hierop moeten
worden aangepast. Geld van de specifieke uitkering zou dan verplicht naar de bureaucratie gaan. Dat is nog een reden om niet
te kiezen voor de inkomensafhankelijke bijdragetabel.
De tweede overweging betreft de toegankelijkheid van het stelsel. De doelstelling van dit kabinet is om meer kinderen met
voorschoolse educatie te bereiken. Om deelname van doelgroepkinderen aan voorschoolse educatie te borgen moet deze toegankelijkheid
zo groot mogelijk zijn. Uit het onderzoek van Sardes «Waarom wel, waarom niet» is in 2007 gebleken dat de financiële bijdrage
een van de grootste drempels is voor ouders om hun kinderen deel te laten nemen aan voorschoolse educatie. Om die reden is
bij het Besluit vaststelling doelstelling en bekostiging onderwijsachterstandenbeleid 2006–2010 een maximale ouderbijdrage vastgelegd voor ouders van doelgroepkinderen. Het instellen van die maximale ouderbijdrage heeft
ook gewerkt: de prijzen zijn omlaag gegaan en meer doelgroepkinderen nemen deel aan voorschoolse educatie. Daarom wil ik deze
financiële maatregel in stand houden. Ik wil daarbij de gemeenten zo veel mogelijk beleidsvrijheid geven en kies er daarom
voor om alleen voor ouders van doelgroepkinderen een maximale ouderbijdrage vast te stellen.
De laatste overweging die is besproken heeft betrekking op segregatie. Die verantwoordelijkheid ligt echter bij de gemeenten:
in 2008 is met de VNG een bestuurlijke afspraak gemaakt over het waarborgen van de toegankelijkheid voor niet-doelgroepkinderen
en peuterspeelzalen zonder voorschoolse educatie. Door gemeenten zo vrij mogelijk te laten in hun beleid rondom de ouderbijdrage,
kunnen zij segregatie tegengaan zoals zij dat in hun gemeente het meest passend achten.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart