31 989 Wijziging van de Wet kinderopvang, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid

Nr. 28 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 november 2010

Met ingang van 1 augustus 2010 is de Wet tot wijziging van de Wet kinderopvang, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Wet OKE) van kracht.

In het Besluit van 7 juli 2010 (Stb. 2010, 297), waarbij de inwerkingtreding van de Wet OKE is geregeld, is vastgelegd dat artikel 166, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs (WPO), in werking treedt met ingang van 1 januari 2011.

Dit artikellid luidt als volgt: «Indien een kind deelneemt aan voorschoolse educatie stellen burgemeester en wethouders de bijdrage voor die ouders voor peuterspeelzaalwerk, bedoeld in artikel 2.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, vast op een niveau dat overeenkomt met of lager is dan de eigen bijdrage die ouders betalen voor de opvang van kinderen in de zin van hoofdstuk 1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen op het moment dat een maximale kinderopvangtoeslag op grond van een algemene maatregel van bestuur in kosten kinderopvang wordt ontvangen.»

Bij dezen kondig ik u aan dat ik voornemens ben dit artikellid niet in werking te laten treden per 1 januari 2011 en het genoemde Besluit hiertoe te doen wijzigen.

Het regelen van een lage ouderbijdrage heeft tot doel de financiële drempel voor deelname aan voorschoolse educatie weg te nemen. De bijbehorende financiering loopt via de specifieke uitkering en is gebaseerd op het aantal doelgroepkinderen. Een deel van de specifieke uitkering moet door gemeenten ingezet worden voor het laag houden van de ouderbijdrage.

Bij het opstellen van de Wet OKE heeft de VNG een verzoek ingediend om de ouderbijdrage voor alle ouders van kinderen die voorschoolse educatie volgen op de peuterspeelzaal even laag te stellen. Tot 1 januari 2011 is dit alleen het geval voor ouders van doelgroepkinderen. De VNG motiveerde dit verzoek met de stelling dat door de ouderbijdrage voor alle ouders even laag te houden, segregatie werd voorkomen en de rechtsongelijkheid voor ouders die was ontstaan door het verschil in ouderbijdrage weg werd genomen.

Het kabinet heeft destijds geen extra budget beschikbaar gesteld voor de verruiming van de ouderbijdrageneis naar alle kinderen die voorschoolse educatie volgen op de peuterspeelzaal; de VNG heeft daarmee ingestemd.

Het verplicht laag stellen van de ouderbijdrage voor alle ouders van kinderen die voorschoolse educatie volgen heeft een aantal nadelen.

Gemeenten hebben een wettelijke zorgplicht om te zorgen voor voldoende voorzieningen voor voorschoolse educatie voor doelgroepkinderen (artikel 166, eerste lid, WPO). Zij mogen zelf de reikwijdte van de definitie «doelgroepkinderen» bepalen. Daarbij is het minimum aantal kinderen dat gemeenten moeten bereiken wel gerelateerd aan de gewichtenregeling. Veel gemeenten gebruiken echter een ruimere definitie van doelgroepkinderen, waardoor er soms 30% meer kinderen in de doelgroep zitten dan minimaal verplicht is. Indien de ouderbijdrage voor alle ouders van kinderen die deelnemen aan voorschoolse educatie laag wordt gesteld, kost dit voor de gemeenten behoorlijk wat extra geld. Gemeenten zouden er dan voor kunnen kiezen hun peuterspeelzalen voornamelijk te reserveren voor doelgroepkinderen, waarbij zij de definitie «doelgroepkinderen» minimaal kunnen hanteren. Op deze manier worden concentraties van achterstandsleerlingen (doelgroepkinderen) gecreëerd, terwijl uit wetenschappelijk onderzoek1 blijkt dat gemengde groepen (combinatie doelgroep met niet-doelgroepkinderen) beter zijn voor de taalontwikkeling van kinderen.

Een ander argument is bovendien, dat door het regelen van de ouderbijdrage voor niet-doelgroepkinderen, de rijksoverheid zich bemoeit met zaken waar zij zich niet mee hoeft te bemoeien. Tot slot heeft het kabinet nadrukkelijk gewezen op de financiële verantwoordelijkheid van ouders bij de taalontwikkeling van hun kind.

Gelet op het bovenstaande, zal ik een wetsvoorstel voorbereiden om de ouderbijdrage alleen voor doelgroepkinderen te regelen, conform de huidige situatie. Ik ben voornemens bestuurlijke afspraken met de VNG te maken over het laag houden van de ouderbijdrage tot die tijd.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart


XNoot
1

Schechter, C. & B. Bye (2007). Preliminary evidence for the impact of mixed-income preschools on low-income children’s language growth. Early CHildhood Research Quarterly, vol. 22, p. 137–146.

Mayo, A.Y. & P.M. Leseman (2007). Off to a good start? Vocabulary Development and Differences in Characteristics of Early Family and Classroom Experiences of Children from Native-Dutch Speaking and Ethnic Minority Families in the Netherlands. Utrecht: Langeveld Institute.

Ledoux, G., I. van der Veen & A. Veen (2005). Incidentele doelgroepleerlingen in Zoetermeer: de tussengroepen.Analyse en advies voor VVE-beleid. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut.

Naar boven