Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 31986 nr. D |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 31986 nr. D |
Vastgesteld 22 oktober 2021
De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving1 hebben kennisgenomen van de rapportage van het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving (OFL) betreffende geborgde zetels in waterschapsbesturen.2 Daarnaast hebben deze leden kennisgenomen van het conceptverslag van het commissiedebat over Water van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat van de Tweede Kamer van 9 juni jongstleden3. De leden van de PvdA-fractie hadden naar aanleiding hiervan een algemene vraag, terwijl de leden van de 50PLUS-fractie nog enkele specifieke vragen wensten te stellen.
Naar aanleiding hiervan is op 22 september 2021 een brief gestuurd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
De Minister heeft op 21 oktober 2021 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, Dragstra
Aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat
Den Haag, 22 september 2021
De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving hebben met belangstelling kennisgenomen de door uw ambtsvoorganger aangeboden rapportage van het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving (OFL) betreffende geborgde zetels in waterschapsbesturen.4 Daarnaast hebben deze leden kennisgenomen van het conceptverslag van het commissiedebat over Water van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat van de Tweede Kamer van 9 juni jongstleden5. De leden van de PvdA-fractie hebben naar aanleiding hiervan een algemene vraag, terwijl de leden van de 50PLUS-fractie nog enkele specifieke vragen wensen te stellen.
1. Voorstel Unie van Waterschappen belastingstelsel
De leden van de PvdA-fractie verwijzen naar het unanieme voorstel van de waterschappen voor aanpassing van het belastingstelsel dat in december vorig jaar aan uw ambtsvoorganger is aangeboden.6 Deze leden vernemen graag hoe u dit voorstel beoordeelt en op welke termijn indiening van een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer aan de orde kan zijn. De leden van de VVD-fractie, de GroenLinks-fractie en de 50PLUS-fractie sluiten zich bij de vraag van de leden van de PvdA-fractie aan.
2. Geborgde zetels bij waterschapsbesturen
In het verslag van het genoemde commissiedebat Water stelt oud-Minister Van Nieuwenhuizen het volgende:
«Over de geborgde zetels heb ik in het verleden ook al gezegd: ik neem kennis van al uw opvattingen, maar dat is echt een controversieel onderwerp. Dat bleek ook weer uit dit commissiedebat. Er is een onderzoek gedaan. Dat is aangeleverd aan de formatie. Een afweging in dezen over het stelsel laat ik ook echt aan het volgende kabinet».
De leden van de 50PLUS-fractie vragen desondanks de regering om een nadere toelichting over geborgde zetels in waterschapsbesturen. De leden van de GroenLinks-fractie sluiten zich bij deze vraag en de daaropvolgende in deze brief aan.
De bestuursstructuur van de waterschappen is een van de belangrijkste en oudste vormen van democratisch bestuur in de Nederlanden; burgers en ingelanden besloten tezamen over het te voeren beleid aangaande de waterbeheersing in de Lage Landen. In de loop der eeuwen is deze bestuursvorm geëvolueerd naar de huidige constellatie, te weten een monistische bestuursvorm met een aantal gekozen vertegenwoordigers en daarnaast een aantal benoemde vertegenwoordigers vanuit landbouw, bedrijfsleven en natuurorganisaties. De laatste jaren doet zich in toenemende mate de vraag voor in hoeverre deze beperkt democratische bestuursvorm nog past binnen het huidige tijdsbestel. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) wierp in een recent rapport hier vragen over op en ook het advies van de Adviescommissie geborgde zetels bij waterschapsbesturen (commissie-Boelhouwer) van 5 juni 20207 duidde in de richting om afscheid te nemen van de wat archaïsche constructie en over te gaan tot een democratische wijze van besturen van de waterschappen. Kort samengevat pleit de commissie-Boelhouwer voor de opheffing van de geborgde zetels, met als maximum één geborgde zetel per sector.
De rapportage «De stem van het water» van 7 januari 20218 bevat een brede consultatie van het reeds genoemde Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving over geborgde zetels in waterschapsbesturen. Hierin wordt opgemerkt dat met geborgde zetels geborgd wordt dat bij bestuurlijke argumenten de belangen van landbouw, natuur en bedrijven ook daadwerkelijk aan bod komen. De leden van de 50PLUS-fractie vragen de Minister waarom deze belangen ook zonder geborgde zetels niet kunnen worden meegewogen.
Stel dat het advies van de commissie-Boelhouwer zou worden overgenomen door het volgende kabinet, in hoeverre zou het handhaven van een geborgde zetel voor natuurorganisaties en het opheffen van de andere twee sectoren, die van landbouw en bedrijven, een «verdeel en heers» situatie kunnen veroorzaken? Is het denkbaar dat bevoordeling door middel van het handhaven van één geborgde zetel van één sector, die van natuur, de thans bestaande samenwerking tussen de vertegenwoordigde sectoren van geborgde zetels teniet zou doen? Is de regering thans al van mening dat door het mogelijk wegvallen van geborgde zetels vanuit de landbouw en het bedrijfsleven hun betrokkenheid naar de waterschappen toe zou kunnen verminderen of heeft de regering voldoende mogelijkheden om – daar waar nodig – medewerking van deze twee sectoren onverkort af te dwingen? Bijvoorbeeld door aanvullende wet- of regelgeving?
Is de regering het eens met de leden van de 50PLUS-fractie dat inmiddels voldoende kennis en «know how» binnen het ambtenarenapparaat van de waterschappen en de gekozen volksvertegenwoordigers is opgebouwd dat afschaffing van geborgde zetels niet betekent dat daardoor expertise verloren gaat? Beseft de Minister dat in het huidig bestel in feite een dubbele vertegenwoordiging bestaat vanuit iedere sector? Namelijk enerzijds via de geborgde zetel en anderzijds aangevuld met de gekozen vertegenwoordiger van een politieke partij die de sector mede vertegenwoordigt. Hoe kijkt de Minister tegen deze «dubbele» vertegenwoordiging aan? Zal er, wanneer de geborgde zetels worden afgeschaft, naar de mening van de regering überhaupt wel verlies van expertise plaatsvinden? Zo ja, kan de regering aangeven hoe dit verlies van expertise kan worden voorkomen? Kan de regering thans al een indicatie geven van het tijdsbestek waarbinnen de mogelijke veranderingen kunnen worden geïmplementeerd?
3. De in de Waterschapswet opgenomen vervuilingsheffing
Stedelijk afvalwater van huishoudens wordt door de waterschappen opgevangen en in rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s) verwerkt tot een schoon effluent. De kosten hiervoor worden aan de huishoudens per persoon toegerekend, dat wil zeggen één Vervuilingseenheid (VE) per persoon naar grootte van het betreffende huishouden. Dus een éénpersoonshuishouden wordt belast met 1 VE volgens artikel 122h lid 1 van de Waterschapswet. De leden van de 50PLUS-fractie hebben in de Tweede Kamer al eerder vragen gesteld naar de reden waarom tweepersoonshuishoudens voor hun zuiverings- en verontreinigingsheffing worden aangeslagen voor 3 VE, maar deze leden hebben hier nimmer een duidelijk antwoord op ontvangen9. De Minister verwijst naar het eerste lid van artikel 122h van de Waterschapswet maar kan niet duiden waarom deze ongelijkheid en onrechtvaardigheid daarin is opgenomen. De tweepersoonshuishoudens bestaan veelal uit wat oudere echtparen, maar ook jonge starters die gaan samenwonen worden door deze regelgeving getroffen. De leden van de 50PLUS-fractie zien deze onrechtvaardige heffing als een verkapte belastingverhoging van vijftig procent waarbij de kosten niet in overeenstemming zijn met het feitelijk gebruik.
Kan de Minister aangeven waarop deze – ongelijke – heffingsvorm is gebaseerd? Is de Minister het met deze leden eens dat via gemeentelijke registratie het uiterst simpel moet zijn om te achterhalen hoeveel personen op een adres staan ingeschreven zodat dit geen beletsel vormt om het daadwerkelijk aantal geregistreerde personen te koppelen aan de te heffen vervuilingseenheden? Ziet de Minister kans om deze omissie c.q. weeffout in de Waterschapswet op korte termijn, al dan niet tegelijkertijd bij de herziening van de Waterwet in 2023, ongedaan te maken? Is de Minister het eens met de stelling, die in zijn algemeenheid geldt in ons land, dat «de vervuiler betaalt»? En hoe valt deze stelling te rijmen met voormelde extra vervuilingsheffing die geldt voor tweepersoonshuishoudens? Mocht zij deze stelling onderschrijven, kan de Minister dan aangeven wat haar vervolgstappen daarop zijn zodat een niet-vervuiler ook niet aangeslagen wordt voor een vervuilingseenheid?
4. Vervuiling van oppervlaktewater door farmaceutische residuen en microvervuiling
Is de Minister het met de leden van de 50PLUS-fractie eens dat steeds meer inzicht wordt verkregen in de problematiek van de microvervuiling, de gevaren daarvan en de mogelijkheden om via vergevorderde technologie dit soort restvervuiling tegen te gaan? Een aantal waterschappen experimenteert met progressieve technieken om deze restvervuiling te elimineren, maar daar hangt een zeer hoog prijskaartje aan. In hoeverre heeft de Minister al een financieel beeld voor ogen mocht de noodzaak tot het zuiveren van de restvervuiling doorgang vinden?
Deze toepassing zou dan als een zogenaamde vijfde trede worden toegevoegd aan de rioolzuiveringsinstallaties. Is dit mogelijk voor alle bestaande rioolzuiveringsinstallaties? Kan de Minister aangeven of, en zo ja, binnen welke termijn wordt nagedacht over het al dan niet doorgang vinden van de toevoeging van de hiervoor genoemde vijfde trede?
De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.
De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, H.J. Meijer
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 oktober 2021
Hierbij beantwoord ik vragen van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving over Geborgde zetels en andere waterschapsonderwerpen.
1. Voorstel Unie van Waterschappen belastingstelsel
I. Deze leden vernemen graag hoe u dit voorstel beoordeelt en op welke termijn indiening van een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer aan de orde kan zijn.
Antwoord
Hoewel de waterschappen unaniem van oordeel zijn dat het een evenwichtig voorstel is, wordt die mening niet gedeeld door alle belanghebbenden. Op dit moment lopen er over bepaalde onderdelen nog gesprekken tussen belanghebbenden over dit voorstel. Daar waar mogelijk worden wel al voorbereidingen getroffen voor eventuele wetgeving. De voorbereidingen zijn erop gericht om in de eerste helft van 2022 een wetsvoorstel in consultatie te brengen. Gezien alle stappen die na consultatie nog volgen is een termijn voor indiening bij de Tweede Kamer nog niet te geven.
2. Geborgde zetels bij waterschapsbesturen
De leden van de 50PLUS fractie vragen de regering om een nadere toelichting over geborgde zetels in Waterschapsbesturen. De leden van de GroenLinks-fractie sluiten zich daarbij aan.
I. De leden van de 50PLUS-fractie vragen de Minister waarom deze (geborgde) belangen ook zonder geborgde zetels niet kunnen worden meegewogen.
II. Stel dat het advies van de commissie-Boelhouwer zou worden overgenomen door het volgende kabinet, in hoeverre zou het handhaven van een geborgde zetel voor natuurorganisaties en het opheffen van de andere twee sectoren, die van landbouw en bedrijven, een «verdeel en heers» situatie kunnen veroorzaken?
III. Is het denkbaar dat bevoordeling door middel van het handhaven van één geborgde zetel van één sector, die van natuur, de thans bestaande samenwerking tussen de vertegenwoordigde sectoren van geborgde zetels teniet zou doen?
IV. Is de regering thans al van mening dat door het mogelijk wegvallen van geborgde zetels vanuit de landbouw en het bedrijfsleven hun betrokkenheid naar de waterschappen toe zou kunnen verminderen of heeft de regering voldoende mogelijkheden om – daar waar nodig – medewerking van deze twee sectoren onverkort af te dwingen? Bijvoorbeeld door aanvullende wet- of regelgeving?
Deze vragen refereren naar een mogelijke toekomstige situatie. Zoals door de leden van de 50PLUS-fractie wordt aangehaald heeft mijn ambtsvoorganger in de Tweede Kamer aangegeven de afweging over de geborgde zetels bij Waterschappen aan het volgende Kabinet over te laten. Ik sluit mij daarbij aan. Verder past in de fase van voorbereiding van een initiatiefwetsvoorstel een terughoudende opstelling van het Kabinet, zeker als dat demissionair is. Daarom wacht ik de discussie in de beide Kamers af over het initiatiefwetsvoorstel Democratisering Waterschappen.
V. Is de regering het eens met de leden van de 5OPLUS-fractie dat inmiddels voldoende kennis en «know how» binnen het ambtenarenapparaat van de waterschappen en de gekozen volksvertegenwoordigers is opgebouwd dat afschaffing van geborgde zetels niet betekent dat daardoor expertise verloren gaat?
VI. Beseft de Minister dat in het huidig bestel in feite een dubbele vertegenwoordiging bestaat vanuit iedere sector? Namelijk enerzijds via de geborgde zetel en anderzijds aangevuld met de gekozen vertegenwoordiger van een politieke partij die de sector mede vertegenwoordigt. Hoe kijkt de Minister tegen deze «dubbele» vertegenwoordiging aan?
VII. Zal er, wanneer de geborgde zetels worden afgeschaft, naar de mening van de regering überhaupt wel verlies van expertise plaatsvinden? Zo ja, kan de regering aangeven hoe dit verlies van expertise kan worden voorkomen?
Antwoord
Uit het OFL rapport «de Stem van het Water» blijkt dat er veel gereflecteerd is op het thema «specifieke gebiedskennis». Het belang van kennis in een waterschap staat bij de betrokken partijen niet ter discussie. Het belang van de aanwezigheid van specifieke en praktische kennis ten behoeve van de besluiten van het waterschapsbestuur komt breed naar voren. Dit betreft kennis over waterbeheer en over dynamisch watermanagement, die belangrijk is voor het borgen van de uitvoering van de kerntaken van het waterschap. Ook is deze kennis onmisbaar bij de besluitvoorbereiding door de ambtenaren en aan de bestuurstafel bij het maken van lokaal, praktisch uitvoerbaar, beleid.
Echter, het blijkt ook dat de perspectieven op de positie van deze kennis in het waterschapsbestuur uiteenlopen. Aan de ene kant wordt het belang van kennis in het bestuur benadrukt, terwijl er aan de andere kant wordt aangegeven dat dit niet voorbehouden is aan de specifieke belangencategorieën en niet gekoppeld aan een geborgde zetel.
Ik deel het belang van kennis voor het functioneren van de waterschappen.
Daarom is het belangrijk om hier aandacht aan te besteden, zowel bij het handhaven van de huidige situatie, als bij eventuele veranderingen in het bestuur.
De mogelijke «dubbele» vertegenwoordiging komt aan de orde in het OFL rapport.
Ook hier blijkt dat het uitmaakt vanuit welk perspectief men naar het waterschapsbestuur kijkt. Aan de ene kant wordt gewezen op het risico dat bij een volledig gekozen bestuur bepaalde belangen onvoldoende vertegenwoordigd kunnen zijn. Terwijl aan de andere kant aangegeven wordt dat de geborgde belangen al goed verankerd zijn in de politieke partijen. Ik sluit me aan bij de conclusie van het OFL en mijn ambtsvoorganger dat de informatie voorhanden is om afwegingen te maken over het stelsel.
VIII. Kan de regering thans al een indicatie geven van het tijdsbestek waarbinnen de mogelijke veranderingen kunnen worden geïmplementeerd?
Antwoord
Indien het initiatiefwetsvoorstel Democratisering Waterschappen wordt aangenomen in beide Kamers, moeten de veranderingen die dit met zich meebrengt worden geïmplementeerd. Een belangrijk onderdeel van de implementatie is het opstellen van de kieslijsten voor de waterschapsverkiezingen. De volgende waterschapsverkiezingen staan gepland op 15 maart 2023. Voor een zorgvuldig proces is het nodig dat de partijen daar in de zomer van 2022 mee kunnen beginnen.
3. De in de Waterschapswet opgenomen vervuilingsheffing
I. Kan de Minister aangeven waarop deze – ongelijke – heffingsvorm is gebaseerd?
Antwoord
Sinds 1988 bestaat er voor huishoudelijke lozingen van afvalwater een zogenaamde WVO-heffing, vastgelegd in de Wet verontreiniging oppervlaktewater. Het forfait voor een huishouden is destijds vastgesteld op drie vervuilingseenheden. Dit was gebaseerd op de gemiddelde vervuilingswaarde van een huishouden. Er is destijds alleen voor eenpersoonshuishoudens een uitzondering gemaakt, omdat hun daadwerkelijke lozing te zeer afwijkt van het gemiddelde meerpersoonshuishouden.
In 2009 is met de Wet modernisering waterschapbestel de huidige zuiveringsheffing geïntroduceerd. Deze verving de hierboven beschreven WVO-heffing. Daarbij is de vervuilingswaarde van stoffen die vanuit een huishouden worden afgevoerd opnieuw gesteld op drie vervuilingseenheden. Ook de uitzondering voor eenpersoonshuishoudens bleef ongewijzigd. Geconcludeerd werd dat de waarde van drie vervuilingseenheden nog steeds goed aansloot bij de praktijk van de waterschappen. De vervuilingswaarde per vervuilingseenheid werd op basis van onderzoeksresultaten wel geactualiseerd van 49,6 kg naar 54,8 kg zuurstofverbruik. Daarmee sloot het aantal van drie vervuilingseenheden weer aan bij de gemiddelde vervuilingswaarde van meerpersoonshuishoudens.
II. Is de Minister het met deze leden eens dat via gemeentelijke registratie het uiterst simpel moet zijn om te achterhalen hoeveel personen op een adres staan ingeschreven zodat dit geen beletsel vormt om het daadwerkelijk aantal geregistreerde personen te koppelen aan de te heffen vervuilingseenheden?
III. Ziet de Minister kans om deze omissie c.q. weeffout in de Waterschapswet op korte termijn, al dan niet tegelijkertijd bij de herziening van de Waterwet in 2023, ongedaan te maken?
Antwoord
Het achterhalen van het aantal personen in een huishouden is inderdaad geen beletsel voor het direct koppelen van de heffing aan het aantal personen. In eerder belastingtrajecten is hier ook over gesproken. Daarbij is een eerste inventarisatie gemaakt van wat dit zou betekenen voor de heffing. De belangrijkste aandachtspunten die daarbij naar voren kwamen waren:
• Wanneer meer gedifferentieerd wordt naar huishoudgrootte, dan leidt dit bij tweepersoonshuishoudens tot een tariefdaling. Voor alle andere huishoudens leidt dit echter tot een tariefstijging. Daarmee stijgt de aanslag zuiveringsheffing (op basis de huishoudgroottes in 202110) voor ruim twee derde van de huishoudens.
• Een forfait is altijd een benadering van de vervuilingswaarde. Dit is gebaseerd op gemiddelden. Ook met meer differentiatie wordt niet per se geheven op basis van de daadwerkelijke vervuiling door een huishouden.
• Meer differentiëren naar huishoudgrootte zorgt voor meer mutaties in de heffingsgrondslag gedurende het jaar en tot meer wijzigingen in de belastingaanslagen en geeft daarmee hogere (perceptie)kosten11.
Gezien de effecten die een wijziging in het forfait voor huishoudens heeft, is het goed om hier niet geïsoleerd naar te kijken, maar in samenhang met andere vraagstukken rondom de bekostiging van waterbeheer. Er wordt dan ook verkend hoe een traject rondom een toekomstbestendige financiering van het Nederlands waterbeheer eruit zou kunnen zien. Een herijking van de zuiveringsheffing wordt hierin meegenomen. Dit zal echter nog niet leiden tot voorstellen voor wijzigingen op korte termijn.
Overigens staat er voor 2023 geen herziening van de Waterwet gepland. Wel wordt een deel van de waterwet geëvalueerd. Het gaat daarbij om specifieke waterveiligheidsartikelen. Daar zou eventueel uit kunnen volgen dat een aanpassing van deze artikelen nodig is. Dit heeft echter geen relatie met de zuiverings- en verontreinigingsheffing.
IV. Is de Minister het eens met de stelling, die in zijn algemeenheid geldt in ons land, dat «de vervuiler betaalt»? En hoe valt deze stelling te rijmen met voormelde extra vervuilingsheffing die geldt voor tweepersoonshuishoudens?
V. Mocht zij deze stelling onderschrijven, kan de Minister dan aangeven wat haar vervolgstappen daarop zijn zodat een niet-vervuiler ook niet aangeslagen wordt voor een vervuilingseenheid?
Antwoord
De zuiveringsheffing is gebaseerd op het principe «de vervuiler betaalt». Daarbij is bij de wetgeving in 2009 besloten omwille van uniformiteit, transparantie en efficiëntie uit te gaan van de vervuiling van een gemiddeld huishouden.
In het traject toekomstbestendige financiering zal bezien worden of een nieuwe afweging moet worden gemaakt. In de Voortgangsbrief Water van 2 juni 2021 is de Tweede Kamer geïnformeerd over het proces rondom dit traject: Er wordt nu eerst de balans opgemaakt en verkend hoe een traject rond een toekomstbestendigere bekostiging van het Nederlands waterbeheer eruit zou kunnen zien. Deze verkenning is, in samenwerking met de Unie, VNG, IPO en Vewin, in maart van dit jaar gestart.
4. Vervuiling van oppervlaktewater door farmaceutische residuen en microvervuiling
I. Is de Minister het met de leden van de 5OPLUS-fractie eens dat steeds meer inzicht wordt verkregen in de problematiek van de microvervuiling, de gevaren daarvan en de mogelijkheden om via vergevorderde technologie dit soort restvervuiling tegen te gaan?
Antwoord
Het wordt inderdaad steeds duidelijker dat in stedelijk afvalwater, ook na zuivering, nog microverontreinigingen voorkomen die nadelige effecten kunnen hebben op de ecologie en de drinkwaterproductie. In het kader van de Ketenaanpak Medicijnresten uit Water zijn verschillende waterschappen gestart om deze microverontreinigingen actief te verwijderen via een extra zuiveringsstap. Er loopt ook een innovatieprogramma bij de STOWA, het kennisinstituut van de waterschappen, om de beschikbare technieken te optimaliseren.
II. In hoeverre heeft de Minister al een financieel beeld voor ogen mocht de noodzaak tot het zuiveren van de restvervuiling doorgang vinden?
III. Deze toepassing zou dan als een zogenaamde vijfde trede worden toegevoegd aan de rioolzuiveringsinstallaties. Is dit mogelijk voor alle bestaande rioolzuiveringsinstallaties? Kan de Minister aangeven of, en zo ja, binnen welke termijn wordt nagedacht over het al dan niet doorgang vinden van de toevoeging van de hiervoor genoemde vijfde trede?
Antwoord
In totaal kost de zuivering van stedelijk afvalwater door de waterschappen ongeveer € 1,4 miljard. Per kubieke meter (m3) is dat ongeveer € 0,45. Vergaande zuivering met ozon of actief kool kost zo’n € 0,10/m3 extra; de precieze kosten hangen onder meer af van de omvang van de installatie.
Door de waterschappen is een hotspot analyse gemaakt, om te bezien welke rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI) van een extra zuiveringsstap zouden kunnen worden voorzien. Het gaat dan om 80–100 van de 314 RWZI’s. In 2019 heeft IenW een scenario-analyse laten maken van de kosten die hiermee gemoeid zouden zijn. Daaruit bleek dat de jaarlijkse kosten voor extra zuivering op alle 314 RWZI’s zo’n € 100 miljoen zou bedragen. Indien dit wordt beperkt tot de hotspots, lopen de extra kosten uiteen van 30 tot 46 miljoen euro, afhankelijk van het ambitieniveau.
Het huidige kabinet heeft eenmalig € 60 miljoen vrijgemaakt om de vergaande zuivering te stimuleren. Het innovatieprogramma kreeg een rijksbijdrage van € 5 miljoen, waar de STOWA en waterschappen € 6,7 miljoen hebben bijgelegd.
Op dit moment zijn elf waterschappen begonnen met de uitbreiding van vijftien RWZI’s in een eerste tranche (tot en met 2023). Hiermee is ongeveer € 30 miljoen belegd. De overige € 30 miljoen wordt van 2024 tot en met 2027 in een tweede tranche bij de waterschappen belegd.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, B. Visser
Samenstelling:
Atsma (CDA), De Boer (GL), Van Dijk (SGP), Pijlman (D66), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), Fiers (PvdA), Dessing (FVD), Geerdink (VVD), Janssen (SP), Kluit (GL), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Meijer (VVD) (voorzitter), Moonen (D66), Nicolaï (PvdD), Prins (CDA), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Vendrik (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF) en Karakus (PvdA) (ondervoorzitter).
Zie Waterschappen unaniem voor aanpassing belastingstelsel | Unie van Waterschappen (uvw.nl).
Onder perceptiekosten worden de kosten verstaan die zijn gemoeid met de heffing en invordering van belastingen. De perceptiekosten is één van de criteria om de doeltreffendheid van de belastingheffing te meten.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31986-D.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.