31 950 Aanpassing van enige wetten teneinde een aantal zelfstandige bestuursorganen onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen

C VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 14 maart 2011

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin1 heeft alvorens eventueel over te gaan tot een plenair debat over wetsvoorstel 31 950 (Aanpassing van enige wetten teneinde een aantal zelfstandige bestuursorganen onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 8 februari 2011 nog een brief gestuurd met enige vragen.

De minister heeft op 9 maart 2011 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin,

Warmolt de Boer

BRIEF AAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 februari 2011

Alvorens eventueel over te gaan tot een plenair debat over wetsvoorstel 31 950 (Aanpassing van enige wetten teneinde een aantal zelfstandige bestuursorganen onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen) wil de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport / Jeugd en Gezin u nog graag enkele vragen met betrekking tot het wetsvoorstel voorleggen.

Begin 2008 is door uw ambtsvoorganger per brief (25 268, 57) op grond van artikel 44 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen uiteengezet welke reeds vóór de inwerkingtreding van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen ingestelde zbo's onder de werking van de Kaderwet zouden worden gebracht. Met wetsvoorstel 31 950 is aan dat voornemen uitvoering gegeven.

Algemeen uitgangspunt van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is voldoende toezichten sturingsinstrumenten te creëren ter waarborging van de democratische controle op het functioneren van zbo's. Daaraan gekoppeld is het uitgangspunt te komen tot zoveel mogelijk geharmoniseerde bepalingen met betrekking tot zbo's.

Tegen de achtergrond van deze uitgangspunten en gelet op de tekst van de wet zoals deze thans luidt zou de commissie graag van u vernemen of en zo ja, in welke situaties, bij u ten aanzien van de in het wetsvoorstel bedoelde zbo's de behoefte bestaat gebruik te maken van de vernietigingsbevoegdheid ex artikel 22 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. In aansluiting daarop verzoekt de commissie u ten aanzien van alle in het wetsvoorstel bedoelde zbo's uiteen te zetten of zich gedurende de afgelopen jaren problemen hebben voorgedaan die met gebruikmaking van de vernietigingsbevoegdheid bedoeld in de kaderwet hadden kunnen worden opgelost.

Ten slotte zou de commissie u willen vragen om voor alle zbo's die onder de reikwijdte van wetsvoorstel 31 950 vallen, uiteen te zetten of het naar uw mening nog onverkort wenselijk is deze bestuursorganen onder de werking van de Kaderwet te brengen, dan wel of het, conform de zienswijze van de commissie, denkbaar is ten aanzien van bepaalde bestuursorganen bedoeld in het wetsvoorstel tot een andere afweging te komen.

De commissie ziet uw reactie met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin,

T. M. Slagter-Roukema

BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 maart 2011

Bij brief van 8 februari 2011 heeft de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin een aantal vragen gesteld over bovengenoemd wetsvoorstel, die ik bij deze graag beantwoord.

De commissie memoreert dat mijn ambtsvoorganger begin 2008 schriftelijk heeft uiteengezet welke reeds bestaande zelfstandige bestuursorganen onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (hierna: de Kaderwet) zouden worden gebracht. Daarbij is ook vermeld van welke bepalingen in de Kaderwet zou worden afgeweken2. Dit betrof onder meer de in artikel 22 van de Kaderwet opgenomen vernietigingsbevoegdheid ten aanzien van bepaalde besluiten van NTS, CCMO, NZa, CBG, ZON en de Registratiecommissies medische beroepen3. Met bovengenoemd wetsvoorstel is hieraan uitvoering gegeven.

Door amendementen4 is in het wetsvoorstel zoals dit thans bij u voorligt, alsnog een vernietigingsbevoegdheid van de minister op grond van artikel 22 van de Kaderwet opgenomen, en wel voor besluiten van ZON, NZa en CBG. Wat betreft ZON en CBG betekent dit dat een vernietigingsbevoegdheid wordt geïntroduceerd, waar die tot op heden niet bestond. Met betrekking tot de NZa wordt het bestaande vernietigingsrecht uitgebreid naar besluiten in individuele gevallen.

Uw commissie vraagt mij of en zo ja, in welke situaties, ik ten aanzien van deze zelfstandige bestuursorganen behoefte heb gebruik te maken van die vernietigingsbevoegdheid. Zoals mag blijken uit hetgeen ik in de Tweede Kamer in reactie op bedoelde amendementen heb opgemerkt5, zijn de enige besluiten waarvoor ik behoefte heb om het spontane vernietigingsrecht als uiterste middel achter de hand te hebben, de besluiten van algemene strekking van de NZa, voor zover deze in strijd zouden zijn met het algemeen (volksgezondheids)belang. Als bijvoorbeeld de NZa een besluit zou nemen tot vaststelling van een beleidsregel welke tot zodanig grote macrobudgettaire gevolgen leidt dat daarmee het algemeen belang wordt geschaad, wil ik de mogelijkheid hebben die beleidsregel te vernietigen. Daarom was ook reeds in de Wet marktordening gezondheidszorg een dergelijk vernietigingsrecht geregeld. Overigens is deze situatie tot nog toe niet aan de orde geweest. In antwoord op uw vraag ter zake, kan ik u melden dat ook voor de andere zelfstandige bestuursorganen waar bovengenoemd wetsvoorstel betrekking op heeft, zich in de afgelopen jaren geen problemen hebben voorgedaan die met gebruikmaking van de vernietigingsbevoegdheid hadden kunnen worden opgelost.

Tot slot vraagt u om voor alle zelfstandige bestuursorganen die onder de reikwijdte van het wetsvoorstel vallen, uiteen te zetten of het naar mijn mening onverkort wenselijk is deze bestuursorganen onder de werking van de Kaderwet te brengen.

Het is volgens mij inderdaad onverkort wenselijk om NTS, CVZ, CBG, NZa, CCMO, ZON en de Registratiecommissies medische beroepen onder de reikwijdte van de Kaderwet te brengen. De Kaderwet strekt er immers toe het toezicht- en sturingsinstrumentarium ter waarborging van de democratische controle op het functioneren van zelfstandige bestuursorganen te verbeteren en te harmoniseren. Ik vind dat een belangrijke doelstelling en dat is dan ook de reden waarom ik eraan hecht de betrokken bestuursorganen, conform de afspraken die hierover met het parlement zijn gemaakt, onder de reikwijdte van de Kaderwet te brengen. Het feit dat bij aanvaarding van dit wetsvoorstel ook artikel 22 van de Kaderwet van toepassing zal zijn op besluiten van ZON, NZa en CBG doet hier niet aan af. Weliswaar heb ik geen behoefte aan een bevoegdheid om individuele besluiten van deze bestuursorganen te vernietigen en ben ik van oordeel dat, zoals aangegeven in de door mij onderschreven brief van 28 september 2010 aan de voorzitter van de Tweede Kamer6, het gebruikmaken van de vernietigingsbevoegdheid voor de betrokken bestuursorganen veelal niet passend zal zijn, dit is echter geen reden om die bestuursorganen niet onder de reikwijdte van de Kaderwet te brengen.

Hierbij vind ik het van groot belang dat artikel 22 van de Kaderwet geen verplichting oplegt aan de minister om in bepaalde gevallen tot vernietiging over te gaan, maar slechts een bevoegdheid toekent. Dit betekent dat de minister altijd een eigen afweging zal moeten maken of het gezien alle omstandigheden inderdaad aangewezen en gerechtvaardigd is om tot vernietiging over te gaan. Mijn oordeel is dat vernietiging in ieder geval niet aan de orde zal zijn in de gevallen die al genoemd zijn in de brief van 28 september 2010. Het gaat hierbij onder meer om situaties waarin sprake is van markttoezichthoudende taken dan wel van ongewenste gevolgen op Europees niveau. Zo mag het CBG gezien de Richtlijn geneesmiddelen7 uitsluitend op basis van wetenschappelijke gronden (risico/baten afweging) besluiten over de verlening van een handelsvergunning nemen; de minister beschikt niet over de vereiste wetenschappelijke deskundigheid ter zake. Ik vind dat erop mag worden vertrouwd dat de afweging die een minister in het kader van artikel 22 Kaderwet moet maken, op zorgvuldige wijze plaats zal vinden.

Ik wijs er in dit verband op dat vernietiging alleen mogelijk is in geval van strijd met het recht of het algemeen belang en dat door de wetgever uitdrukkelijk is aangegeven dat de bevoegdheid tot vernietiging is bedoeld als een ultimum remedium dat slechts met zeer grote terughoudendheid kan worden gebruikt. Toegespitst op de betrokken zelfstandige bestuursorganen, betekent dit dat de door de indieners van het amendement genoemde situatie dat over bepaalde besluiten van het CBG of de NZa nog geen politieke en maatschappelijke consensus bestaat, dus op zichzelf geen rechtvaardiging kan zijn om tot vernietiging over te gaan. Ook een besluit over een individueel tarief van een zorgaanbieder dan wel over een specifieke projectsubsidie zal gezien de gestelde criteria en de vereiste grote terughoudendheid mijns inziens niet voor vernietiging in aanmerking kunnen komen. Algemeen aanvaard is dat eventuele onvolkomenheden in individuele besluiten van de betrokken zelfstandige bestuursorganen in beginsel geredresseerd moeten worden door het aanwenden van de reguliere rechtsmiddelen.

Het vorenstaande betekent dat, gezien de aard van de door NZa, CBG en ZON te nemen besluiten, het van toepassing zijn van artikel 22 Kaderwet naar verwachting voor deze bestuursorganen in de praktijk geen directe gevolgen zal kunnen hebben.

Tot slot merk ik op dat de in artikel 22 Kaderwet geregelde vernietigingsbevoegdheid een instrument is dat alleen achteraf kan worden toegepast en geen algemeen toezicht veronderstelt. Het zelfstandige bestuursorgaan blijft dus onafhankelijk bij het nemen van zijn besluiten; de minister heeft geen invloed op de inhoud van de individuele besluiten. De onafhankelijkheid van de betrokken organen is mijns inziens dan ook niet in het geding.

Mijn conclusie is dat er geen behoefte is aan toepassing van de bevoegdheid tot spontane vernietiging van individuele besluiten van CBG, NZa en ZON. Ik verwacht echter niet dat de gelding van artikel 22 Kaderwet voor deze bestuursorganen in de praktijk directe gevolgen zal hebben, vooral omdat in artikel 22 Kaderwet slechts sprake is van een bevoegdheid en niet van een verplichting, terwijl bovendien die bevoegdheid uitsluitend in zeer zwaarwegende gevallen gebruikt mag worden. Vertrouwd mag worden op een zorgvuldige toepassing van dit instrument, te weten als ultimum remedium én in overeenstemming met het (Europese) recht.

Het van toepassing worden van artikel 22 Kaderwet is voor mij dan ook geen reden om de betrokken bestuursorganen niet onder de reikwijdte van de Kaderwet te willen brengen.

Ik vertrouw erop uw vragen met het vorenstaande voldoende te hebben beantwoord en hoop op een spoedige afhandeling van het wetsvoorstel.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. I. Schippers


X Noot
1

Samenstelling:

Werner (CDA), Van den Berg (SGP), Dupuis (VVD) vicevoorzitter, Swenker (VVD), Linthorst (PvdA), Tan (PvdA), Van de Beeten (CDA), Biermans (VVD), Putters (PvdA), Slagter-Roukema (SP) voorzitter, Engels (D66), Thissen (GL), Hamel (PvdA ), Goyert (CDA), Leunissen (CDA), De Vries-Leggedoor (CDA), Huijbregts-Schiedon (VVD), Meurs (PvdA), Ten Horn (SP), Peters (SP), Quik-Schuijt (SP), Kuiper (CU), Lagerwerf-Vergunst (CU), Laurier (GL), Koffeman (PvdD), Yildirim (Fractie-Yildirim), Benedictus (CDA). Flierman (CDA) en Knip (VVD).

X Noot
2

Kamerstukken 2007/08, 25 268, nr. 57.

X Noot
3

NTS: Nederlandse Transplantatie Stichting; CCMO: Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek; NZa: Nederlandse Zorgautoriteit; CBG: College ter Beoordeling van Geneesmiddelen; ZON: ZorgOnderzoek Nederland.

X Noot
4

Kamerstukken 2009/10, 31 950, nrs. 7, en Kamerstukken 2010/11, 31 950, nrs. 18 en 19.

X Noot
5

Handelingen II, 2010/11, 33–99 tot en met 33–103.

X Noot
6

Kamerstukken II 2010/11, 31 950, nrs. 10 en 11.

X Noot
7

Richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik.

Naar boven