31 877 Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de invoering van een recht voor de ondernemingsraad van de naamloze vennootschappen om een standpunt kenbaar te maken ten aanzien van belangrijke bestuursbesluiten en besluiten tot benoeming, schorsing en ontslag van bestuurders en commissarissen alsmede ten aanzien van het bezoldigingsbeleid

E NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 15 juni 2010

Inleiding

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het nader voorlopig verslag dat de vaste commissie voor Justitie heeft uitgebracht over het wetsvoorstel spreekrecht ondernemingsraden bij bepaalde besluiten van het bestuur en de algemene vergadering van naamloze vennootschappen. De leden van de CDA-fractie hebben nog enkele nadere vragen. Hieronder ga ik daarop in, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Conformiteit met artikel 2:153 lid 3 aanhef en sub b BW

De leden van de CDA-fractie vragen of de tekst van de voorgestelde artikelen 2:107a, 134a, 135 en 144a verschilt van hetgeen in artikel 2:153 lid 3 aanhef en sub b BW is bepaald ten aanzien van de vrijstelling voor internationale concerns.

Artikel 2:153 lid 3 aanhef en sub b BW bevat een vrijstelling van het structuurregime voor een internationaal concern, dat wil zeggen een vennootschap waarvan de werkzaamheid zich uitsluitend of nagenoeg beperkt tot het beheer en de financiering van groepsmaatschappijen en het beheer en de financiering van deelnemingen van haarzelf of groepsmaatschappijen in andere rechtspersonen. Voorwaarde voor die vrijstelling is dat de meerderheid van de werknemers van de betreffende houdstervennootschap en de groepsmaatschappijen waarin zij deelnemingen houdt buiten Nederland werkzaam is.

De artikelen 2:107a, 134a, 135 en 144a houden in dat geen spreekrecht geldt in de algemene vergadering van een vennootschap die aan het hoofd staat van een groep waarvan de meerderheid van de werknemers in het buitenland werkzaam is. Ook voor de vraag of een spreekrecht geldt, moet dus worden bezien of de meerderheid van de werknemers van de betreffende vennootschap en haar dochtervennootschappen in of buiten Nederland werkzaam is. Wanneer de meerderheid buiten Nederland werkzaam is, is het spreekrecht niet van toepassing op het niveau van die vennootschap. In het geval van een vennootschap die aan het hoofd staat van een internationaal concern gelden dus dezelfde vrijstellingscriteria.

In de algemene vergadering van een Nederlandse dochtervennootschap van het internationale concern kan het spreekrecht wel van toepassing zijn. Voorwaarde is wel dat de meerderheid van de werknemers van de desbetreffende dochtervennootschap en haar eventuele dochterondernemingen in Nederland werkzaam is. Zo wordt gegarandeerd dat de werknemers van Nederlandse dochtervennootschappen ook in het geval van een concern met in meerderheid in het buitenland werkzame werknemers spreekrecht hebben. Hierdoor wordt bereikt dat de belangen van werknemers die in Nederland voor een Nederlandse vennootschap werkzaam zijn kunnen worden meegewogen bij besluitvorming op het niveau van die Nederlandse dochtervennootschap.

Spreekrecht ondernemingsraad

De leden van de CDA-fractie vragen voorts hoe de situatie is wanneer in een concern meerdere dochter-NV’s aanwezig zijn. Zij merken op dat het voor de hand ligt dat niet alleen de ondernemingsraad van de houdstermaatschappij een spreekrecht heeft, maar dat ook de ondernemingsraad van de dochtermaatschappijen een spreekrecht heeft. Deze leden willen weten of de ondernemingsraden van dochtervennootschappen zowel een standpunt kunnen innemen ten aanzien van hun eigen vennootschap alsook ten aanzien van de moeder-NV. Ook vragen zij of de ondernemingsraad van de moeder-NV een standpunt kan innemen ten aanzien van de dochter-NV.

Wanneer de moeder-NV aan het hoofd staat van een concern, de meerderheid van de werknemers van dat concern in Nederland werkzaam is, en er bij de moeder-NV een (centrale) ondernemingsraad is ingesteld, wordt het standpunt door die ondernemingsraad geformuleerd en door zijn voorzitter toegelicht in de algemene vergadering van de moeder-NV. Ondernemingsraden van dochter-NV’s hebben dan geen spreekrecht ten aanzien van besluiten van de algemene vergadering van de moeder-NV.

In het geval van een besluit bij een moeder-NV waar geen ondernemingsraad is ingesteld vindt, mits de meerderheid van de werknemers van het concern in Nederland werkzaam is, toerekening van het op het niveau van de moeder-NV te nemen besluit plaats aan de dochter-NV’s waar wel een ondernemingsraad is ingesteld. Dat wil zeggen dat de ondernemingsraden van de dochter-NV’s spreekrecht hebben ten aanzien van het op moeder-niveau te nemen besluit. De ondernemingsraden van die dochter-NV’s zullen het dan eens moeten worden over een gezamenlijk standpunt en bepalen wie dat standpunt in de algemene vergadering van de moeder-NV uitdraagt.

Bij een besluit op het niveau van een dochter-NV waarbij een ondernemingsraad is ingesteld, geldt het uitgangspunt dat medezeggenschap moet worden uitgeoefend op het niveau waar het besluit effect sorteert. Dat wil zeggen dat de bij de betreffende dochter-NV ingestelde ondernemingsraad ten aanzien van dit besluit spreekrecht heeft. Een eventueel bij de moeder-NV ingestelde ondernemingsraad heeft geen spreekrecht ten aanzien van op het niveau van de dochter-NV genomen besluiten.

De leden van de CDA-fractie verwijzen ten slotte naar de vraag die zij hebben gesteld in het nader voorlopig verslag voor wetsvoorstel 31746, ten aanzien van de mogelijke gevolgen voor het spreekrecht van de ondernemingsraad van de voorgestelde wijziging van de oproepingstermijn en de registratiedatum. Deze leden vragen daar of het spreekrecht van de ondernemingsraad niet, of althans voor een deel, wordt ondermijnd wanneer de ondernemingsraad slechts 18 dagen bedenktijd heeft bij ingrijpende plannen die door activistische aandeelhouders worden geagendeerd.

In de nadere memorie van antwoord bij wetsvoorstel 31746 is daarover het volgende opgemerkt. Het recht van de ondernemingsraad om een standpunt in te nemen betreft drie categorieën van besluiten van de algemene vergadering, te weten (i) besluiten tot goedkeuring van belangrijke bestuursbesluiten in de zin van artikel 2:107a BW, (ii) besluiten tot benoeming, schorsing en ontslag van bestuurders en commissarissen en (iii) besluiten tot vaststelling van het bezoldigingsbeleid.

De agenda van de algemene vergadering wordt normaliter door het bestuur vastgesteld. In de agenda kunnen zowel bespreekpunten als beslispunten (besluiten) worden opgenomen. Het spreekrecht bestaat uitsluitend ten aanzien van de hiervoor genoemde drie besluiten. Het wetsvoorstel spreekrecht ondernemingsraad verplicht het bestuur om dergelijke beslispunten voor te leggen aan de ondernemingsraad. De ondernemingsraad kan over die voorstellen een standpunt innemen, dat tegelijkertijd met de oproeping en de agenda ter kennis van de aandeelhouders wordt gebracht. De ondernemingsraad kan zijn standpunt dan in de algemene vergadering toelichten.

Artikel 2:114a BW voorziet erin dat aandeelhouders punten voor de agenda kunnen aandragen. Om agendering van onderwerpen voor de algemene vergadering kan worden gevraagd door een – of meerdere – aandeelhouders die een bepaald kapitaalbelang vertegenwoordigen. Indien aandeelhouders een onderwerp willen agenderen, moeten zij dit uiterlijk 60 dagen voor de dag van de algemene vergadering doen. Op grond van het onderhavige wetsvoorstel dient de oproeping voor de algemene vergadering uiterlijk 42 dagen voor de dag van de algemene vergadering plaats te vinden. Dit brengt met zich dat het bestuur 18 dagen de tijd heeft om te bepalen of het agendapunt wordt toegevoegd aan de agenda. Vervolgens heeft het bestuur nog 42 dagen de tijd om zich te beraden op het voorstel van de aandeelhouder(s).

Voor de vraag of de ondernemingsraad voldoende tijd heeft om een standpunt in te nemen ten aanzien van de eerdergenoemde besluiten is het volgende van belang. De eerste categorie van besluiten waarop het wetsvoorstel spreekrecht ondernemingsraad ziet, is de goedkeuring van een belangrijk bestuursbesluit op grond van artikel 2:107a BW.

Aan een dergelijk aandeelhoudersbesluit moet naar zijn aard een besluit van het bestuur ten grondslag liggen, bijvoorbeeld om een belangrijk onderdeel van de onderneming af te stoten. Zolang het bestuur niet voornemens is om een dergelijk besluit te nemen en voor te leggen aan de algemene vergadering, is het spreekrecht van de ondernemingsraad niet aan de orde.

Zou het bestuur een dergelijk besluit nog niet hebben genomen en zou een aandeelhouder willen dat het bestuur daartoe overgaat, dan kan hij – mits hij een voldoende groot kapitaalbelang vertegenwoordigt – het onderwerp «afstoting van een bedrijfsonderdeel» wel laten agenderen. Het onderwerp is dan een bespreekpunt. Zo een meerderheid van de aandeelhouders het voorstel steunt, is het aan het bestuur om zich te beraden of het wenselijk is dat het voorstel wordt overgenomen. Het primaat op deze onderwerpen komt immers toe aan het bestuur. Neemt het bestuur het voorstel over, dan zal het onderwerp in een volgende algemene vergadering voor goedkeuring kunnen worden voorgelegd en dient het bestuur ervoor te waken dat de ondernemingsraad tijdig in de gelegenheid wordt gesteld om van zijn spreekrecht gebruik te maken. In beginsel kan de ondernemingsraad dan een «normale» termijn worden gegund.

De tweede categorie van besluiten ten aanzien waarvan het spreekrecht van de ondernemingsraad geldt, is de vaststelling van het bezoldigingsbeleid door de algemene vergadering. De vaststelling van het bezoldigingsbeleid geschiedt op basis van een voorstel dat in de praktijk wordt opgesteld door de raad van commissarissen (vgl. principe III.5 en best practice bepaling III.5.10 van de Nederlandse corporate governance code voor beursvennootschappen). Als de aandeelhouders het niet eens zijn met het voorstel, kunnen zij afzien van vaststelling van het bezoldigingsbeleid. Zij kunnen in dat geval via het agenderingsrecht voorstellen doen om tot een nieuw bezoldigingsbeleid te komen (bespreekpunt). Aandeelhouders kunnen echter geen besluit afdwingen met voorbijgaan van het orgaan dat door de vennootschap is aangewezen om het bezoldigingsbeleid op te stellen. Er zal een nieuw voorstel worden opgesteld dat aan de algemene vergadering ter vaststelling wordt voorgelegd, over welk besluit de ondernemingsraad een standpunt kan innemen. In zoverre verschilt de positie van de algemene vergadering niet ten opzichte van het hiervoor beschreven geval van een belangrijk bestuursbesluit in de zin van artikel 2:107a BW. Ook in dit geval heeft het bestuur het in de hand om voor een tijdige inschakeling van de ondernemingsraad zorg te dragen, wanneer het komt tot een aan de algemene vergadering voor te leggen besluit.

De derde categorie van besluiten van de algemene vergadering waarop het wetsvoorstel spreekrecht ondernemingsraad ziet is benoeming, schorsing en ontslag van bestuurders en commissarissen. Aandeelhouders kunnen de schorsing of het ontslag van bestuurders of commissarissen als agendapunt, tevens beslispunt, aandragen. In dat geval is het spreekrecht van de ondernemingsraad van toepassing. Het bestuur moet de ondernemingsraad onverwijld op de hoogte stellen van het feit dat een dergelijk onderwerp voor agendering is aangedragen. De ondernemingsraad heeft dan ten minste achttien dagen de tijd om tot een standpunt te komen. Die termijn lijkt mij in dat geval niet bezwaarlijk. Wanneer een voorstel tot schorsing of ontslag van een bestuurder of commissaris wordt gedaan door een aandeelhouder, is te verwachten dat er al enige tijd discussie is over het functioneren van de desbetreffende bestuurder of commissaris. De ondernemingsraad kan zich daardoor voorbereiden op een eigen oordeel. Indien een aandeelhouder een voorstel zou willen doen voor de benoeming van een bestuurder of commissaris, heeft hij er belang bij om zijn medeaandeelhouders en de ondernemingsraad niet te overvallen met de kandidaat. Het ligt voor de hand dat een aandeelhouder die de steun van medeaandeelhouders en de ondernemingsraad wenst, ervoor zorgt dat hij tijdig informatie over de kandidaat verstrekt. Mocht het de ondernemingsraad niet lukken om zijn standpunt gereed te hebben ten tijde van de oproeping van de algemene vergadering, dan neemt dit niet weg dat hij zijn standpunt mondeling kan toelichten in de algemene vergadering.

Op grond van het vorenstaande verwacht ik niet dat het spreekrecht van de ondernemingsraad zal worden ondermijnd door de nieuwe oproepingstermijn in combinatie met het agenderingsrecht.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven